LJN-nummer: AO4149 Zaaknr: R03/082HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 20-02-2004
Datum publicatie: 2-03-2004
Soort zaak: civiel - faillissement
Soort procedure: cassatie
20 februari 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/082HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
, pro se en als lasthebber van WERO BEHEER B.V., wonende te
,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei,
t e g e n
Mr. Otto Evert DE WITT WIJNEN, in zijn hoedanigheid van curator in het
faillissement van Delcon Nederland B.V. kantoor houdende te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.A. Knijff.
1. Het geding in feitelijke instantie
Met een op 5 februari 2003 ter griffie van de rechtbank te Breda op de
voet van art. 73 F ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot
cassatie - verder te noemen: - zich gewend tot die
rechtbank en primair verzocht verweerder in cassatie - verder te
noemen: de curator - te ontslaan en deze te vervangen door een ander,
subsidiair een tweede curator aan te stellen.
De curator heeft het verzoek bestreden en verzocht
niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
De rechtbank heeft vervolgens de rechter-commissaris, belast met de
afwikkeling van het faillissement van Delcon Nederland B.V., gehoord.
De rechter-commissaris heeft bij brief van 16 april 2003 te kennen
gegeven dat niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.
Bij beschikking van 4 juli 2003 heeft de rechtbank
niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft beroep in
cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht
en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft verzocht niet-ontvankelijk te verklaren
in zijn cassatieberoep, althans het beroep te verwerpen.
De advocaat van heeft bij brief van 3 oktober 2003 op dit
verweerschrift gereageerd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot
verwerping van het beroep.
De advocaat van heeft bij brief van 31 december 2003 op
die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld
onder 1 en 2 van de conclusie van de Advocaat-Generaal. Kort
samengevat, komen deze feiten op het volgende neer. was
tot 27 augustus 1999 enig bestuurder en tevens via Beheermaatschappij
Wero B.V. enig aandeelhouder van Delcon Nederland B.V. - verder te
noemen: Wero onderscheidenlijk Delcon. Delcon is op 29 februari 2000
in staat van faillissement verklaard. Wero is schuldeiseres van
Delcon. De curator heeft bij brief van 19 maart 2001 op de
voet van art. 2:248 BW aansprakelijk gesteld.
3.1.2 Op 5 februari 2003 heeft op grond van art. 73 F. de
rechter-commissaris verzocht de curator te ontslaan en te vervangen
dan wel een medecurator toe te voegen. De rechter-commissaris heeft
niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De rechtbank
heeft eveneens niet-ontvankelijk verklaard in zijn
verzoek.
3.2.1 Aan middel 1 ligt de opvatting ten grondslag dat de bestuurder
van een vennootschap die op de voet van art. 2:248 BW jegens de boedel
hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden voorzover
deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
crediteur is van de (failliete) vennootschap (onder de opschortende
voorwaarde van voldoening aan de boedel).
3.2.2 Die opvatting kan echter niet worden aanvaard. De bestuurder die
uit hoofde van art. 2:248 een bedrag aan de boedel betaalt teneinde
deze in staat te stellen schulden van de vennootschap te betalen
voorzover deze niet door vereffening kunnen worden voldaan, krijgt
daardoor niet een regresrecht op de boedel en wordt dus door deze
betaling ook niet (voorwaardelijk) schuldeiser van de boedel. Het
toekennen van een regresrecht valt immers niet te rijmen met de
verplichting van de bestuurder om het tekort van de boedel aan te
vullen, omdat daardoor het boedeltekort in feite in stand zou blijven.
Het is ook niet in overeenstemming met de aard van de
aansprakelijkheid die op de bestuurder rust op grond van art. 2:248.
Derhalve faalt het middel in zijn beide onderdelen.
3.3 Middel 2 komt op tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 3.6.
Daarin heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, overwogen dat Wero
haar positie als schuldeiser misbruikt aangezien zij haar bevoegdheid
als schuldeiser in de zin van art. 73 F. slechts uitoefent met het
doel door middel van lastgeving aan een rechtsingang te
creëren voor , welke hem krachtens de wet niet toekomt. De
rechtbank was kennelijk van oordeel dat Wero niet heeft aangetoond dat
zij een eigen belang heeft bij de gevraagde bevelen en dat
uitsluitend zijn eigen belang beoogt te dienen. Dit oordeel is in het
licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere
motivering. Middel 2 faalt derhalve.
3.4 Uit het vorenoverwogene volgt dat geen belang heeft
bij een behandeling van de overige middelen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot
op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op EUR 267,69
aan verschotten en EUR 1.135,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als
voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A.
Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de
raadsheer A. Hammerstein op 20 februari 2004.