LJN-nummer: AO4143 Zaaknr: R03/099HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 20-02-2004
Datum publicatie: 2-03-2004
Soort zaak: civiel - faillissement
Soort procedure: cassatie
20 februari 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/099HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
SHURGARD NEDERLAND B.V., gevestigd te 's-Gravenhage,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak,
t e g e n
Mr. B.J. TIDEMAN, in zijn hoedanigheid van curator in het
faillissement van Project Rijksstraatweg B.V., kantoorhoudende te
's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. L.Ph.J. baron van Utenhove.
1. Wat aan het geding in cassatie voorafging
(i) Op 9 januari 2002 is Project Rijksstraatweg B.V. (verder: Project)
in staat van faillissement verklaard. Verweerder in cassatie (verder:
de curator) is daarbij aangesteld tot curator. Tot de boedel van
Project behoort een aantal onroerende zaken (percelen grond met
opstallen, waaronder een benzinestation) aan de Rijksstraatweg te
Wassenaar.
(ii) Begin 2003 is de curator in contact gekomen met verzoekster tot
cassatie (verder: Shurgard), die belangstelling toonde voor een deel
van de onroerende zaken. In de stukken wordt dit deel ook wel
aangeduid als 'locatie 1'. Deze contacten hebben ertoe geleid dat de
curator op 24 april 2003 een met Letter of Intent aangeduide
conceptovereenkomst aan Shurgard heeft doen toekomen. Strekking van
dit concept was kort gezegd de volgende:
- Partijen zullen de mogelijkheden onderzoeken van koop door Shurgard
van locatie 1, met uitzondering van het gedeelte dat in gebruik is als
benzinestation. In dat verband zal Shurgard een onderzoek instellen
naar de ter plaatse aanwezige bodemverontreiniging. De curator zal
zich onder meer tegenover de gemeente sterk maken voor het door
Shurgard daarna te presenteren bouwplan en zich inspannen lopende
huurovereenkomsten te beëindigen (art. 1).
- Na afronding van dit onderzoek zullen partijen verder onderhandelen
over het aangaan van een koopovereenkomst, waarbij als uitgangspunt
geldt dat de koopprijs voor de onroerende zaken, met uitzondering van
het benzinestation, ten minste EUR 1,5 miljoen zal bedragen (art. 3).
Volgens de curator was dit een eis van Fortis Bank, die een recht van
eerste hypotheek op deze zaken heeft.
- De curator verleent Shurgard tot 1 september 2003 exclusiviteit, in
die zin dat hij tot die datum geen koop- of huurovereenkomsten zal
aangaan met derden (art. 2).
- De overeenkomst wordt aangegaan onder een aantal ontbindende
voorwaarden, waaronder het geval dat de rechter-commissaris daaraan
zijn toestemming onthoudt (art. 4).
In zijn begeleidende brief van 24 april 2004 heeft de curator er ook
nog eens uitdrukkelijk op gewezen dat voor het aangaan van de Letter
of Intent toestemming moet worden gevraagd aan de rechter-commissaris
en dat indien deze toestemming wordt verkregen dit niet automatisch
inhoudt dat de rechter-commissaris ook toestemming zal geven
vervolgens een definitieve koopovereenkomst aan te gaan.
(iii) Bij brief van 13 mei 2003 heeft Shurgard de curator naar
aanleiding van het concept laten weten, kort gezegd, dat zij was
uitgegaan van de koop van de onroerende zaken inclusief (het perceel
met) het benzinestation. Nu dit anders blijkt te liggen, is zij na een
nieuwe rendementsberekening bereid voor de aangeboden onroerende zaken
een bedrag van EUR 1,25 miljoen te betalen. Shurgard stelt vervolgens
graag van de curator te vernemen "of u op basis van dit laatste
voorstel bereid bent met ons een overeenkomst te sluiten ".
(iv) Bij brief van 28 mei 2003 heeft de curator Shurgard hierop het
volgende bericht:
"Na enig beraad heb ik besloten vooralsnog niet in te gaan o
hetgeen u heeft voorgesteld in uw brief van 2003, maar de
opties open te houden.
Inmiddels heeft voortschrijdend inzicht mij ertoe bewogen ook de
locatie waar u belangstelling voor heeft (locatie 1) middels een
inschrijving aan te bieden. Bijgaand zend ik u de documentatie en stel
ik u in de gelegenheid een bod uit te brengen bij notaris . De
inschrijving sluit 4 juni aanstaande te 16.00 uur.
Ik weet nog niet of ik op basis van de biedingen tot gunning over zal
gaan. Gunning leidt bovendien niet automatisch tot een
koopovereenkomst, maar tot onderhandelingen op basis van
exclusiviteit. Voor de zuiverheid van het verkoopproces lijkt mij deze
gang van zaken het beste."
(v) Shurgard heeft met deze gang van zaken geen genoegen genomen. Bij
brief van 3 juni 2003 heeft zij zich op het standpunt gesteld dat
partijen in elk geval reeds mondeling waren overeengekomen op basis
van exclusiviteit (verder) te onderhandelen. De curator heeft hierop
bij faxbericht van eveneens 3 juni 2003 laten weten dat van een
dergelijke overeenkomst tussen partijen geen sprake is. Daarbij heeft
hij erop gewezen dat de brief van Shurgard van 13 mei als een tegenbod
heeft te gelden, zodat zijn conceptovereenkomst en brief van 24 april,
voor zover al te beschouwen als een aanbod, daarmee zijn verworpen.
Daarnaast heeft hij erop gewezen dat hij uitdrukkelijk het voorbehoud
van goedkeuring door de rechter-commissaris heeft gemaakt en dat de
intentieverklaring van 24 april niet is ondertekend.
(vi) Shurgard heeft hierna een advocaat in de arm genomen. Deze heeft
bij faxbericht van 4 juni 2003 het standpunt van Shurgard herhaald.
Daarbij heeft hij de curator in reactie op diens argument van
'voorbehoud toestemming r-c' verzocht om toezending van "een
schriftelijke mededeling van de Rechter-commissaris (...) waarin deze
ook daadwerkelijk zijn toestemming onthoudt".
(vii) Op 10 juni 2003 heeft de curator de rechter-commissaris in een
brief geïnformeerd over de recente ontwikkelingen in het faillissement
van Project. In deze brief heeft de curator allereerst verslag gedaan
van de resultaten van de inschrijving en de rechter-commissaris
toestemming gevraagd op basis van exclusiviteit met de hoogste bieder
verder te onderhandelen. Voorts heeft de curator in deze brief het
inmiddels ontstane geschil met Shurgard onder de aandacht van de
rechter-commissaris gebracht, zulks onder overlegging van de hiervoor
weergegeven correspondentie. In dit verband heeft hij de
rechter-commissaris onder meer het volgende bericht:
"Mijns inziens ten onrechte stelt Shurgard zich op het standpunt dat
ik met haar exclusief in onderhandeling ben. Zover was het nog niet.
(...) De advocaat van Shurgard vraagt overigens om een verklaring van
u dat u niet met de intentie-verklaring instemt, aangezien ik ter zake
een voorbehoud gemaakt had. Ik wil mij niet achter u verschuilen, maar
als u laat weten niet met deze overeenkomst te hebben willen
instemmen, omdat het beter is (dit is ook gebleken) om het project
niet in gedeeltes te koop aan te bieden, maar als één geheel, dan is
mij dat zeer welkom (...)."
De brief eindigt met onder meer het volgende verzoek aan de
rechter-commissaris:
"Verder verneem ik graag of u bereid bent te laten weten dat u nimmer
zou hebben toegestemd met het aangaan van de intentieverklaring met
Shurgard Nederland B.V."
(viii) Naar aanleiding van dit verzoek heeft de rechter-commissaris de
curator een op 18 juni 2003 gedateerde memo doen toekomen met de
volgende inhoud:
"Hierbij bevestig ik niet in te stemmen met Uw intentieverklaring d.d.
24 april 2003 jegens Shurgard Nederland B.V. Het is mij gebleken, dat
inmiddels veel interessantere mogelijkheden en biedingen voor het
"Object" ter tafel liggen dan de bieding, welke uiteindelijk door
Shurgard is uitgebracht. Deze beslissing is te zien als een ex artikel
176 Faillissementswet, waartegen ex artikel 67 lid 2 Faillissementswet
geen hoger beroep mogelijk is. Slechts cassatie bij de Hoge Raad is
krachtens artikel 426 lid Rechtsvordering nog openstaande voor
Shurgard."
Het memo van de rechter-commissaris is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het door de rechter-commissaris als beschikking aangemerkte memo
van 18 juni 2003 heeft Shurgard beroep in cassatie ingesteld. Het
cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel
uit.
De curator heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot
niet-ontvankelijkverklaring van Shurgard in haar beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Uit de hiervóór in 1 onder (vii) aangehaalde brief moet worden
afgeleid dat de curator aan de rechter-commissaris heeft kenbaar
gemaakt dat geen (voor)over-eenkomst met Shurgard is totstandgekomen
en dat hij de rechter-commissaris zekerheidshalve verzocht heeft
schriftelijk kenbaar te maken dat deze, zo de door Shurgard gestelde
overeenkomst (Letter of Intent) zou zijn gesloten, daaraan zijn
toestemming zou hebben onthouden.
3.2 Uit het in 3.1 overwogene volgt dat de curator de
rechter-commissaris niet heeft verzocht machtiging, goedkeuring of
toestemming te verlenen voor enige handeling, zodat het memo van 18
juni 2003 slechts inhoudt een mededeling van louter informatieve aard,
die niet kan gelden als een beschikking op een verzoek dat volgens de
Faillissementswet voor behandeling en beslissing door de
rechter-commissaris in aanmerking komt.
3.3 Shurgard dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in
haar cassatieberoep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart Shurgard niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep;
veroordeelt Shurgard in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op EUR 267,69 aan
verschotten en EUR 1.135,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein,
P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de
raadsheer A. Hammerstein op 20 februari 2004.