Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 'S GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
SOZA-03-249 en SOZA-03-501 SV/F&W/04/545
Onderwerp Datum
Toezending actuele tekst Beleidsregels 2 maart 2004
beoordeling dienstbetrekking
In mijn brief van 1 december 2003, alsmede tijdens het algemeen overleg met de vaste
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 december 2003, heb ik u
geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel inzake de
Verklaring Arbeidsrelatie (VAR). Tijdens dit algemeen overleg heb ik u toegezegd de
gewijzigde Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking van de Belastingdienst en het UWV
toe te zenden. Deze beleidsregels, die gepubliceerd zijn in de Staatscourant van 22 juli 2003,
zend ik u hierbij toe. In deze brief informeer ik u, mede namens de staatssecretaris van
Financiën, over de voortgang van de werkzaamheden. Tevens ga ik in op brieven van het
Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO) waarover de Vaste Kamercommissie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid eerder commentaar heeft gevraagd.
De gewijzigde regels vervangen de op 4 december 2002 gepubliceerde Beleidsregels
beoordeling dienstbetrekking. Verschillende organisaties1 hebben eind 2002 bezwaren geuit
tegen deze beleidsregels van de Belastingdienst en het UWV. Naast een aantal meer
technische opmerkingen, is daarbij als belangrijkste bezwaar naar voren gebracht dat met de
beleidsregels niet de gewenste duidelijkheid vooraf werd geboden omtrent de uitkomst van
de beoordeling van arbeidsrelaties door de Belastingdienst en het UWV in het kader van de
loon- en premieheffing. Naar aanleiding van deze bezwaren heb ik op 29 januari 2003
overlegd met organisaties van zelfstandigen, werkgevers en werknemers, alsmede met de
Belastingdienst en het UWV. Uit dit overleg heb ik de conclusie getrokken dat een
aanpassing van de beleidsregels wenselijk was, maar dat het niet mogelijk is om de mate
van duidelijkheid waaraan behoefte bestaat, binnen de kaders van de huidige wetgeving te
realiseren.
1 Het betrof onder meer de Raad voor het zelfstandig ondernemerschap (rZO), het Platform zelfstandige
ondernemers (PZO), de vakcentrale FNV en VNO-NCW.
2
De Belastingdienst en het UWV hebben naar aanleiding van voornoemd overleg besloten
om de beleidsregels aan te passen, met inachtneming van de bestaande wettelijke kaders.
De bij dit overleg betrokken organisaties, de raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap,
het PZO en de FNV, kwamen gezamenlijk tot het oordeel dat een wetswijziging nodig was
voor de gewenste mate van duidelijkheid vooraf. De meningen liepen echter uiteen over de
ruimte die de Belastingdienst en het UWV binnen de huidige wettelijke kaders hebben. PZO
was van oordeel dat een verdergaande aanpassing van de beleidsregels mogelijk was, de
Belastingdienst en het UWV achten dit onjuist.
Met de nieuwe beleidsregels van 22 juli 2003 is ten dele tegemoet gekomen aan de geuite
bezwaren, maar de kern daarvan, de behoefte aan meer duidelijkheid vooraf, bleef bestaan.
Met zijn brief van 17 april 2003 heeft PZO gereageerd op de voorstellen voor wijziging van
de beleidsregels door de Belastingdienst en het UWV. Met de brief van 24 juli werd
gereageerd op de gepubliceerde beleidsregels. De vaste commissie voor Sociale Zaken en
Werkgelegenheid heeft mij verzocht om een reactie op deze brieven.
In beide brieven uit PZO bezwaar tegen het feit dat met de nieuwe beleidsregels niet de
gewenste mate van duidelijkheid vooraf ontstaat. PZO onderschrijft de opvatting dat een
definitieve oplossing alleen met een wetswijziging is te realiseren en biedt hiervoor zijn
expertise aan. Tijdens het overleg met de betrokken organisaties heb ik laten weten dat met
de nieuwe beleidsregels - binnen de wettelijke kaders - maximale duidelijkheid wordt
geboden. Ik heb daarbij aangekondigd dat ik in overleg met de Staatssecretaris van
Financiën naar mogelijkheden zal zoeken om via wetswijziging meer duidelijkheid te
scheppen. Eind 2003 heb ik met de betrokken organisaties gesproken over de wijziging van
het wettelijke kader. Daarover bestaat overeenstemming.
Een concept wetsvoorstel heb ik op 13 februari verzonden voor commentaar bij het UWV,
de IWI en Actal. Hen is gevraagd voor 15 maart te reageren. Het wetsvoorstel regelt dat de
VAR zelfstandigen zonder personeel (opdrachtnemers) en hun opdrachtgevers vooraf
volledige duidelijkheid zal verschaffen over de aan- of afwezigheid van verzekeringsplicht
voor de werknemersverzekeringen en inhoudingsplicht op grond van de Wet op de
loonbelasting 1964. Om deze zekerheid te verschaffen worden de rechtsgevolgen van de
VAR uitgebreid. Het wetsvoorstel geeft zekerheid voor opdrachtgevers indien een
opdrachtnemer een VAR toont. In dat geval wordt de opdrachtgever ter zake van die
arbeidsverhouding niet aangemerkt als inhoudingsplichtige voor de loonheffing en is er
geen sprake van een verzekeringsplichtige arbeidsrelatie. Dit betekent dat de opdrachtnemer
niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen en dat de opdrachtgever dus geen
premies werknemersverzekeringen verschuldigd is.
Parallel aan de werkzaamheden voor het wetsvoorstel wordt op dit moment door de
betrokken departementen, de Belastingdienst en het UWV gewerkt aan een uitvoerings- en
handhavingsstrategie voor de implementatie van de wetsvoorstellen. Dit ziet op het
uitbreiden van de beoordelingscriteria van de aanvraag (er is immers in het nieuwe regime
sprake van een verder strekkend rechtsgevolg), de organisatorische inrichting bij de
Belastingdienst alsmede op de vraag hoe om te gaan met de risico's van misbruik en
oneigenlijk gebruik.
Over de wijze van uitvoering en handhaving zal ik ook de betrokken organisaties te zijner
tijd informeren.
3
Het wetsvoorstel zal conform mijn eerdere toezeggingen vóór 1 juli 2004 bij de Tweede
Kamer worden ingediend.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid