Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Kamerstuk, 1-3-2004

Eigen bijdrage AWBZ

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DBO-CB-U-2453242

1 maart 2004

Met uw brief van 30 januari 2004, uw kenmerk: VWS-04-27, heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport mij verzocht een reactie te geven op de in de brief van de Stichting RODAS van 7 januari 2004 naar voren gebrachte aangelegenheid. In die brief schetst de stichting RODAS de mogelijke consequenties van de verplichting tot betaling van een eigen bijdrage door de cliënten die deelnemen aan dagbesteding. In die brief licht de directeur van de Stichting RODAS toe dat de verplichting om een eigen bijdrage te betalen er toe kan leiden dat veel cliënten niet langer gebruik zullen maken van dagbesteding. Naar aanleiding van dat verzoek deel ik u het volgende mede.
In het spoedoverleg op 21 januari 2004 over eigen bijdragen is deze aangelegenheid ook door de Kamer aan de orde gesteld. In een reactie daarop heeft de Staatssecretaris bij brief van 26 januari 2004, kenmerk DVVO/ZA-U-2450773, de overwegingen beschreven die er toe hebben geleid dat de eigen bijdrage ook zal gelden in de situaties die in de brief van de Stichting RODAS worden geschetst. Ik kan mij voorstellen dat de invoering van een eigen bijdrage voor cliënten die gebruik maken van deze vorm van dagbesteding hen ertoe kan brengen de afweging te maken of zij van deze voorziening gebruik willen maken. Op zich genomen kan zich dat ook voordoen bij cliënten die zijn aangewezen op zorg op het terrein van de verpleging en verzorging. In de brief van de Stichting RODAS zie ik dan ook geen grond om de modernisering van de AWBZ en de daarbijbehorende ontschotting te doorbreken.
Vanuit de Kamer is in het genoemde spoedoverleg over eigen bijdragen wel gewezen op de inningskosten. De Staatssecretaris heeft al toegezegd dat zij hiernaar onderzoek zal instellen en de Kamer hierover binnenkort zal informeren.
Samenvattend merk ik op dat de bovengenoemde brief van de Staatssecretaris aangeeft hoe wij tegen deze aangelegenheid aankijken. Ik verwijs daar dan ook voor het overige naar.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

H.Hoogervorst