Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk
10 februari 2004 ASEA/LIV/2004/9597

Onderwerp Datum
Kamervragen van de leden Noorman-den Uyl 1 maart 2004
en Depla (PvdA)

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen (nr. 2030407980) van de leden Noorman-den Uyl en Depla (PvdA) over de koopkracht van minima in Utrecht.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

Vraag 1.
Kent u het bericht over het onderzoek van het Nibud over uitkeringsgerechtigden in Utrecht waar de inkomensmaatregelen van het kabinet leiden tot halveren van de bestedingsruimte?

Antwoord 1.
Ja

Vraag 2.
Hebt u het effect van de maatregelen, zoals het Nibud die zichtbaar maakt, voorzien? Vindt u het aanvaardbaar dat mensen in Utrecht volgend jaar een kwart tot de helft minder vrij te besteden hebben?

Vraag 3.
Is het waar dat een alleenstaande met bijstand jonger dan 65 jaar die bij 445 huur er 54% op achteruit gaan en een alleenstaande ouder met jonge kinderen en een huur van 295, 30% minder te besteden heeft?

Antwoord vraag 2 en 3.
De minima-effectrapportage van het Nibud berekent voor een aantal specifieke huishoudens de ontwikkeling van de vrije bestedingsruimte in de periode tussen 2003 en 2005 aan de hand van verschillende scenario's. Daarbij zijn specifieke aannamen gedaan over de besteding van het inkomen.

Het Nibud gaat voor de invulling van het besteedbaar inkomen uit van twee soorten uitgaven. `Het basispakket bestaat uit uitgaven die iedereen moet doen. Het zijn de kosten voor bijvoorbeeld wonen, voeding, inventaris, kleding etc. Als we de uitgaven aan het basispakket aftrekken van de totale inkomsten ontstaat een bedrag dat beschikbaar is voor de overige uitgavenposten, het restpakket. Dit zijn uitgaven die ook iedereen doet maar waaraan wat meer keuzevrijheid ten grondslag ligt. Het huishouden kan bijvoorbeeld kiezen of er geld aan een sportclub wordt uitgegeven, aan bijvoorbeeld vakantie, een huisdier of extra geld aan kleding.'1 Alle door u genoemde cijfers hebben betrekking op de veranderingen van het restpakket en worden ook gerelateerd aan dit restpakket. De genoemde cijfers betreffen dan ook geen mutatie in het besteedbaar inkomen, maar een mutatie in de omvang van het restpakket. Door de mutaties in de bestedingsruimte te relateren aan het restpakket zijn de procentuele wijzigingen die het Nibud presenteert niet vergelijkbaar met de door het kabinet gepresenteerde koopkrachtcijfers. Het kabinet berekent de koopkrachtmutaties ten opzichte van het besteedbaar inkomen voor aftrek van uitgaven. Het kabinet ziet de besteding van het besteedbaar inkomen als het individuele domein en doet hierover geen uitspraken.


1 NIBUD Minima-effectrapportage Gemeente Utrecht 2003 p.4


2

Alles overwegende ben ik van mening dat de Nibud-cijfers geen nieuwe inzichten bieden ten opzichte van het koopkrachtbeeld zoals ik dat in december aan de kamer heb meegedeeld (ASEA/LIV/2003/92764). Wel heb ik enkele belangrijke kanttekeningen bij de berekeningen van het Nibud:

· Het Nibud gaat in zijn berekeningen uit van een gelijkblijvend netto-inkomen in de periode 2003- 2005. Alhoewel de bruto-inkomens voor de betreffende groepen gelijk zullen blijven, kunnen de netto-inkomens fluctueren. Onder andere de verhoging van de kinderkortingen draagt hieraan bij.
· Het Nibud houdt rekening met de afschaffing van gemeentelijke categoriale regelingen, maar niet met de invoering van de landelijke langdurigheidstoeslag. Bovendien wordt de mogelijkheid voor individuele bijzondere bijstand en de resterende mogelijkheden voor categoriale bijzondere bijstand voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten niet in kaart gebracht.
· Gerekend is met de stijging van het eigen risico in de ZFW met 200 per verzekerde per jaar ( 16.60 per maand). In het generieke koopkrachtbeeld wordt gerekend met een gemiddelde stijging van het eigen risico met 150 per jaar. Hiertegenover staat echter een gemiddelde daling van de nominale ZFW-premie met 161 per jaar. Deze daling is niet verwerkt in de berekeningen van het Nibud. De invoering van het eigen risico leidt hierdoor in het generieke beeld tot een (lichte) koopkrachtverbetering, dit in tegenstelling tot de berekening van het Nibud.
· Het Nibud gaat in zijn berekening uit van een mutatie over twee jaar (2005 ten opzichte van 2003). Dit in tegenstelling tot de gebruikelijke berekening van koopkrachtcijfers per jaar.

Vraag 4.
Welke mogelijkheden zijn er om dit keihard aankomende effect te beperken? Gaat u daar zelf invloed op uit oefenen? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet?

Vraag 5.
Bent u bereid om nader te bezien op welke wijze aanvullende inkomensondersteuning in het besteedbaar inkomen mogelijk is?

Antwoord vraag 4 en 5.
Het Nibud-onderzoek geeft geen aanleiding tot extra aanvullende maatregelen naast de maatregelen die het kabinet al heeft getroffen ter verbetering van de aanvullende inkomensondersteuning. Uit zorg voor de inkomenspositie van minimuminkomens en gehandicapten heeft het amendement van Kamerlid Verburg c.s. 50 miljoen toegevoegd aan het bedrag voor de bijzondere bijstand in het gemeentefonds. Het kabinet heeft besloten nog 30 miljoen extra hieraan toe te voegen. Voorts hebben de werkgevers in het kader van het najaarsakkoord een bedrag van 20 miljoen toegevoegd aan het bedrag voor de bijzondere bijstand in het gemeentefonds. Daarnaast staat op de SZW-begroting 53 miljoen voor de langdurigheidstoeslag. Onlangs hebben alle gemeenten een handreiking ontvangen over de verlening van bijzondere bijstand aan chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Binnenkort start een landelijke voorlichtingscampagne om genoemde doelgroep te wijzen op de mogelijkheden van bijzondere bijstand en belastingteruggave.