Antwoorden op Kamervragen van het kamerlid Arib over mogelijke invloed van
voorschrijfgedrag van artsen door marketingsactiviteiten van de farmaceutische industrie.
(2030407070)
1.
Heeft u kennisgenomen van het artikel "Industrie beloont arts voor marketing"?
1.
Ja.
2.
Klopt het dat de geneesmiddelenfabrikant Bayer 150 euro beschikbaar stelt voor huisartsen
die aanwezig zijn bij een marketingsbijeenkomst voor een nieuw antibioticum? Klopt het dat
niet alleen de geneesmiddelenfabrikant Bayer maar ook andere fabrikanten zoals
AstraZeneca dit soort praktijken hanteert? Klopt het dat fabrikant AstraZeneca eerder
medisch specialisten voor marketingsactiviteiten heeft uitgenodigd met de bedoeling een
nieuw cholesterol verlager te promoten? Wat is uw mening over deze activiteiten?
2.
Ik heb begrepen dat inmiddels een klacht over Bayer is ingediend bij de CGR. De
desbetreffende bijeenkomst is overigens geannuleerd. Medio maart 2004 wordt het oordeel
van de Code commissie hierover verwacht. Ik heb begrepen dat de CGR navraag doet naar
de genoemde bijeenkomst van AstraZeneca. De IGZ volgt de uitkomsten van deze
klachtenprocedure bij de CGR op de voet.
3.
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de afgelopen tijd op de hoogte is
geweest van een bijeenkomst van de firma Galderma over een middel tegen psoriasis? Zo ja,
wat is de rol van de Inspectie hierin geweest, en vindt u het aanvaardbaar dat de Inspectie
dit soort bijeenkomsten bijwoont?
3.
Ja de IGZ is achteraf door melding over de bijeenkomst in 2001 op de hoogte geraakt
van het bestaan van de bijeenkomst. Navraag bij de IGZ heeft geleerd dat er geen
inspecteurs bij deze bijeenkomst aanwezig zijn geweest. Voor de beoordeling of het
aanvaardbaar is dat de IGZ dit soort bijeenkomsten bijwoont is bepalend in welke
hoedanigheid dit gebeurt. Als de IGZ dit doet vanuit haar toezichthoudende taak, dan is dit
een goede zaak.
4.
Deelt u de mening dat de Inspectie voor Gezondheidszorg hiertegen dient op te treden? Zo
ja, waarom is dit tot nu toe niet gebeurd?
4.
Zoals mijn ambtsvoorganger, de heer de Geus, al in november 2002 aan uw Kamer
communiceerde, houden de CGR en de IGZ ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid
naast elkaar toezicht op de reclameregels. De intensiteit van het overheidstoezicht door de
IGZ wordt beïnvloed door de effectiviteit waarmee de CGR haar taak uitoefent.
Daar waar door een effectieve zelfregulering een adequate naleving van de regels wordt
bereikt kan met een minder intensief toezicht door de IGZ worden volstaan.
Voor wat betreft het aspect gunstbetoon geldt dat dit onderdeel uitmaakt van de normen
die de zelfregulering hanteert en die inhoudelijk op dit punt overeenstemmen met de
beleidsregels die mijn ambtsvoorganger op 5 maart 2003 heeft vastgesteld.
De CGR ziet toe op de naleving van deze normen. Zoals de IGZ in haar Handhavingsplan
heeft uiteengezet ziet de IGZ vervolgens toe op de wijze waarop de CGR haar
toezichthoudende functie vervult. De IGZ zal in het voorjaar van 2004 daarover verslag
uitbrengen.
Een en ander houdt in dat de IGZ op dit moment geen initiatief neemt om tegen dit soort
bijeenkomsten op te treden maar afwacht welke uitspraak de CGR doet op de ingediende
klacht over een dergelijke bijeenkomst, georganiseerd door Bayer. Ik heb begrepen dat de
uitspraak in het voorjaar van 2004 te verwachten is.
5.
Vindt u het acceptabel dat de farmaceutische industrie via marketingsactiviteiten nog steeds
invloed uitoefent op het voorschrijfgedrag van artsen, en dat artsen nog steeds worden
gefêteerd?
6.
Deelt u de mening dat dit soort activiteiten in strijd zijn met de Geneesmiddelenwet? Zo ja,
welke sancties staan hiertegenover, en bent u bereid deze sancties toe te passen?
5 en 6.
Ik vind het niet acceptabel wanneer de farmaceutische industrie artsen op oneigenlijke
gronden, vanwege financieel gewin, aanzet tot het voorschrijven van geneesmiddelen. Dit
zou ik zowel onacceptabel vinden van de farmaceutische industrie als ook van de artsen zelf
die daarmee op zijn minst de schijn van belangenverstrengeling wekken.
Of dit plaatsvindt, is in eerste instantie op dit moment ter beoordeling van de CGR. Dat
maakt zoals ik al eerder heb geschetst, onderdeel uit van de afspraken die zijn gemaakt
tussen de zelfregulering en de Inspectie. Binnenkort zal de Inspectie over de resultaten van
de zelfregulering in 2003 verslag uitbrengen.
7.
Bent u bereid de huidige Geneesmiddelenwet op het punt van reclame en gunstbetoon aan
te scherpen?
7.
Ik zie vooralsnog geen redenen om een tussentijdse aanpassing van de huidige, vigerende
Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WOG) te realiseren.
In 1994 is in de Tweede Kamer een voorstel tot aanpassing van de WOG ingediend waarbij
op het terrein van de reclame overgegaan kon worden tot het opleggen van bestuurlijke
boetes. Daarmee had een effectievere handhaving gerealiseerd kunnen worden. De Kamer is
nimmer tot plenaire behandeling van dit wetsvoorstel overgegaan. Inmiddels heb ik besloten
dit wetsvoorstel in te trekken.
In het verlengde van het voorgaande heeft mevrouw Borst in 2001 op verzoek van de
Kamer een concept Reclamebesluit geneesmiddelen voorgelegd waarin de normen op het
gebied van reclame en gunstbetoon aanzienlijk werden aangescherpt. De Kamer heeft dit
concept besluit evenwel niet in plenaire behandeling genomen.
Uiteindelijk heeft mijn ambtsvoorganger in nader overleg met Inspectie en de branche
besloten beleidsregels op dit terrein vast te stellen die een zekere aanscherping van de
normen in het Reclamebesluit geneesmiddelen bevatten. Deze zijn op 5 maart 2003
gepubliceerd. De inhoud van deze beleidsregels zijn in nauw overleg met genoemde partijen
tot stand gekomen.
Het concept Reclamebesluit is in 2003 ingetrokken.
Inmiddels ligt een ontwerp Geneesmiddelenwet in het kader van de schriftelijke
voorbereiding voor aan de Tweede Kamer. Dit voorstel van wet beoogt de op tal van punten
verouderde en ondoorzichtige regelgeving van de Wet op de Geneesmiddelvoorziening
integraal te vervangen.
8.
Wanneer komt u met een duidelijk beleid ten aanzien van het onderscheid tussen reclame en
voorlichting in de geneesmiddelensector? Deelt u de mening dat, zolang de overheid geen
duidelijke definitie geeft van reclame en informatie, fabrikanten en artsen moeilijk
aanspreekbaar zijn op dit soort praktijken?
8.
Hoewel ik onderken dat het onderscheid tussen reclame en voorlichting in sommige gevallen
voor discussie vatbaar is, deel ik niet de opvatting dat partijen hier niet op aanspreekbaar
zijn en dat de definitie niet duidelijk zou zijn. Cruciaal voor het onderscheid is het
verkoopbevorderende karakter van de aangeboden informatie c.q. voorlichting.
Op dit terrein is reeds een aanzet gegeven tot een nadere uitwerking door de CGR. Deze
uitwerking maakt onderdeel uit van de eerdergenoemde Code.
---- --
---
URL: http://www.opennieuwsbank.nl/inp/2004/01/28/F008.htm?fmt=KAAL
Result: ERROR: No DOCS found in http://www.opennieuwsbank.nl/inp/2004/01/28/F008.htm?fmt=KAAL
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport