Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
AV/IR/2004/6063
Onderwerp Datum
Inwerkingtreding Wet gelijke behandeling op 13 februari 2004
grond van leeftijd bij de arbeid
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel gelijke behandeling op grond van leeftijd bij
de arbeid (Kamerstukken II 2001/2002, 28 170, nrs. 1-2) in Uw Kamer op 3 september 2003 is
het tijdstip van inwerkingtreding aan de orde geweest. Ik heb toegezegd dat ik de Tweede Kamer
zal informeren over de uiteindelijke datum van inwerkingtreding en de overwegingen die tot die
datum hebben geleid. Hierbij doe ik deze toezegging gestand.
Overigens wijs ik u erop dat de wet inmiddels is gepubliceerd (Stb. 2004, 30).
Tijdens de plenaire behandeling heb ik opgemerkt dat ik bij het bepalen van de datum voor
inwerkingtreding recht wil doen aan het voorbereidingsproces van organisaties. Daarom heb ik in
oktober 2003 een voorstel voor inwerkingtreding van de wet op 1 maart 2004 voorgelegd aan de
Stichting van de Arbeid (de Stichting) en de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP) met
de vraag of inwerkingtreding op deze datum haalbaar is. Inwerkingtreding op 1 maart 2004 zou
haalbaar moeten zijn gelet op het feit dat veel organisaties in het veld al geruime tijd op de hoogte
zijn dat de wet er aan komt en gelet op de overgangsbepaling tot 2 december 2006 voor ontslag
bij ouderdomspensioen op een leeftijd lager dan 65 jaar (amendement Weekers c.s.,
Kamerstukken II 2002-2003, 28 170, nr. 17). Zowel de Stichting als de ROP heeft echter laten
weten dat inwerkingtreding op 1 maart 2004 alleen onder voorwaarden haalbaar is.
De Stichting kan in beginsel instemmen met inwerkingtreding op 1 maart 2004, met dien verstande
dat voor CAO's waarvoor een expiratiedatum geldt na 1 maart 2004, de desbetreffende
expiratiedatum als invoeringsdatum zou moeten gelden teneinde te vermijden dat deze CAO's
tussentijds moeten worden gewijzigd. Ik waardeer het zeer dat de Stichting in beginsel instemt met
een zo snel mogelijke ingangsdatum van de wet. De voorwaarden die de Stichting noemt zijn
echter niet haalbaar.
2
Ten eerste is de door de Stichting voorgestelde constructie niet mogelijk binnen de huidige wet.
Ten tweede acht ik de situatie die dan zou ontstaan niet wenselijk. Door de constructie die de
Stichting voorstelt wordt rechtsongelijkheid gecreëerd tussen personen die onder bepaalde CAO's
vallen. Per CAO zou immers een ander regime voor inwerkingtreding van de Wet gelijke
behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid gaan gelden.
De ROP verwacht dat inwerkingtreding per 1 maart 2004 haalbaar is, waarbij de
overheidswerkgevers ervan uitgaan dat vrijwillig (gedeeltelijk) ontslag in verband met FPU en
functioneel leeftijdontslag onder het overgangsrecht voor pensioenontslag vallen (artikel 16 van de
wet). Dit uitgangspunt kan ik onderschrijven (zie ook Kamerstukken I 2003-2004, 28 170 C, blz.
12 ), met dien verstande dat vrijwillig ontslag door de werknemer in het geheel niet wordt geraakt
door het verbod van onderscheid op grond van leeftijd.
Om CAO-partijen in de gelegenheid te stellen daar waar nodig hun CAO tijdig in
overeenstemming te brengen met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid,
heb ik besloten om de datum voor inwerkingtreding met twee maanden op te schuiven, namelijk
naar 1 mei 2004. De periode tot 1 mei 2004 biedt CAO-partijen naar mijn mening voldoende tijd
om de nodige voorbereidingen te treffen.
Na 1 mei 2004 zijn CAO-bepalingen, die in strijd zijn met de Wet gelijke behandeling op grond
van leeftijd bij de arbeid, nietig op grond van artikel 13 van de wet. CAO-partijen kunnen van de
periode tot 1 mei 2004 gebruik maken om dat te voorkomen. Bij twijfel over de vraag of een
CAO-bepaling in overeenstemming is met de wet, kunnen de betrokken CAO-partijen
desgewenst een verzoek tot beoordeling van de CAO-bepaling indienen bij de Commissie Gelijke
Behandeling.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Een afschrift van deze brief stuur ik aan de
Stichting van de Arbeid en de ROP.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid