Ministerie van Buitenlandse Zaken

Algemeen ambtsbericht Algerije
december 2003


1 Inleiding
In dit algemene ambtsbericht wordt de huidige situatie in Algerije beschreven voor zover deze van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van personen die afkomstig zijn uit Algerije en voor besluitvorming over de terugkeer van afgewezen Algerijnse asielzoekers. Dit ambtsbericht is een actualisering van eerdere algemene ambtsberichten over de situatie in Algerije (laatstelijk 3 december 2002). Het algemene ambtsbericht beslaat de periode van november 2002 tot en met december 2003.
Dit ambtsbericht is deels gebaseerd op informatie afkomstig uit openbare bronnen. Bij de opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de Verenigde Naties, verschillende niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en berichtgeving in de media. Een overzicht van de geraadpleegde openbare bronnen is opgenomen in de literatuurlijst. Bovendien liggen bevindingen ter plaatse en vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordiging in Algiers aan dit algemeen ambtsbericht ten grondslag. In het algemeen ambtsbericht wordt veelvuldig verwezen naar geraadpleegde openbare bronnen. Daar waar dergelijke bronnen zijn vermeld, is de tekst in veel gevallen ook gebaseerd op informatie die op vertrouwelijke basis is ingewonnen. In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de recente ontwikkelingen op politiek, veiligheids- en sociaal-economisch gebied. Deze beschrijving wordt voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis van Algerije. Ook is een korte passage over geografie en bevolking van Algerije opgenomen. In hoofdstuk drie wordt de mensenrechtensituatie in Algerije geschetst. Na een beschrijving van wettelijke garanties en internationale verdragen waarbij Algerije partij is, komen mogelijkheden van toezicht aan de orde. In paragraaf drie volgt de eigenlijke beschrijving van de mensenrechtensituatie. In hoofdstuk drie wordt bovendien de positie van specifieke groepen belicht. In hoofdstuk vier komen de opvang van binnenlands ontheemden, het beleid van een aantal andere Europese landen inzake asielzoekers uit Algerije en activiteiten van internationale organisaties, waaronder de positie van de UNHCR, aan de orde. Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf. 4

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003


2 Landeninformatie
2.1 Basisgegevens
2.1.1 Land en volk
De Democratische Volksrepubliek Algerije is gelegen in Noord-Afrika aan de Middellandse Zee, grenst ten westen aan Marokko en de omstreden Westelijke Sahara, ten oosten aan Libië en Tunesië en ten zuiden aan Mauritanië, Mali en Niger. Met een oppervlakte van 2.381.741 vierkante kilometer (circa 70 maal Nederland) is Algerije (na Soedan) het op één na grootste land van Afrika. Een smalle kuststrook met een mediterraan klimaat wordt door het Atlasgebergte gescheiden van de Sahara, die circa tachtig procent van de oppervlakte van het land beslaat en aanzienlijke voorraden aardolie en aardgas herbergt. Van de bevolking van 32,8 miljoen1 woont het overgrote deel in de steden in het Noordelijk kustgebied. De hoofdstad Algiers telt inclusief voorsteden bijna 4,4 miljoen inwoners. Andere belangrijke steden, alle gelegen in het noordelijk kustgebied, zijn in het westen Oran, met 985.000 inwoners, en de in het oosten gelegen steden Constantine en Annaba met respectievelijk 712.000 en 492.000 inwoners2. De natuurlijke bevolkingsgroei is naar schatting ruim 1,7% per jaar. De officiële taal van Algerije is het Modern Standaard Arabisch. Deze taal wordt gebezigd in alle officiële teksten in Algerije. Ook toespraken van bijvoorbeeld de president zijn meestal in het Modern Standaard Arabisch, hoewel hij soms ook in het Algerijnse dialect spreekt. In het dagelijks leven gebruiken Algerijnen het Algerijnse dialect van het Arabisch, een variant van deze taal die doorspekt is met Franse woorden en voor Arabieren uit veel andere landen nauwelijks is te verstaan. Naast Arabisch wordt nog altijd veel Frans gesproken. Een deel van de bevolking heeft een Berbertaal als moedertaal. Schattingen van het aantal sprekers van Berbertalen lopen uiteen van 14 tot 25 %. Onder deze talen hebben het Kabylisch-Berber (Taqbaylit) en het Berber van het Aurès-gebergte (Tashawit) de grootste aantallen sprekers. Andere Berbertalen worden gesproken door bewoners van de regio's Ouargla en Mzab, en door de nomadisch Touaregs in Zuid-Algerije. Tweetaligheid in het Algerijns Arabisch is onder Berbertaligen zeer gewoon. Politiek bewuste sprekers van het
1 Schatting juli 2003. `Algeria' in The World Factbook, CIA (2003).
2 Schattingen midden 2001. Algeria. Country Profile 2002., The Economist Intelligence Unit (2002), blz. 7.

---

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Kabylisch bezigen vaak de algemene benaming Tamazight "Berbertaal" voor hun taal, en prefereren het Frans als tweede taal boven het Arabisch. Vrijwel de gehele Algerijnse bevolking (99%) is moslim. De overige 1% bestaat uit joden (minder dan honderd) en christenen, voor een deel van buitenlandse origine.
2.1.2 Geschiedenis
In 1830 kwam Algerije, dat ruim drie eeuwen Ottomaanse heerschappij had gekend, onder Franse overheersing. In 1954 ontketende zich een volksopstand die later de naam onafhankelijkheidsoorlog zou krijgen. Deze leidde er na een jarenlange en bloedige strijd uiteindelijk toe dat Algerije in 1962 onafhankelijk werd. Na de uitroeping van de onafhankelijkheid belandde het machtsmonopolie al snel bij het Front de Libération Nationale (FLN), dat een hoofdrol had gespeeld in de onafhankelijkheidsstrijd. De eerste president Ahmed Ben Bella, oprichter van het FLN, werd in 1965 door een geweldloze staatsgreep aan de kant gezet. De macht werd overgenomen door een uit 26 officieren bestaande Revolutionaire Raad onder leiding van voormalig minister van Defensie Boumedienne, die de nieuwe president werd. In de jaren hierna leidde een centralistisch en socialistisch economisch bestel gebaseerd op olie-inkomsten tot een aanzienlijke welvaartsverbetering. In deze periode was volgens sommigen sprake van een soort opgelegd `sociaal contract'. Hierbij zag het maatschappelijk middenveld af van haar wens om zichzelf te organiseren, om aldus de nationale eenheid te bewaren en kreeg in ruil hiervoor een breed spectrum van voorzieningen zoals gesubsidieerde gezondheidszorg en huisvesting en de meest basale levensmiddelen3.
Na het overlijden van Boumedienne in 1978 kwam Chadli Bendjedid aan het bewind. Hij was een verklaard tegenstander van de socialistische politiek van zijn voorganger. Hij liet dan ook meer ruimte voor privé-initiatief en langzaam maar zeker werd er een markteconomie ingevoerd. In de tweede helft van de jaren tachtig zorgden dalende olieprijzen voor een verslechtering van de economie. Hierdoor kwam een groot aantal voorzieningen waarop de bevolking krachtens het bovengenoemde `sociale contract' aanspraak kon maken te vervallen. Ook de werkloosheid nam sterk toe. De economische hervormingen van de president bleken te laat en te kleinschalig om het tij te keren. De grote onvrede bij de bevolking leidde eind 1988 tot rellen in Algiers, die oversloegen naar andere steden. De opstand werd door het leger hardhandig neergeslagen. De rellen
3 John P. Entelis, 'Preface', in Luis Martinez, The Algerian civil war 1990-1998 (Londen, 2000), blz. xi.

---

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

brachten president Chadli Bendjedid ertoe om nu naast economische maatregelen ook een aantal politieke veranderingen door te voeren. In 1989 werd per referendum een nieuwe grondwet aangenomen, die voorzag in een meerpartijenstelsel.
In 1990 vonden voor het eerst vrije verkiezingen op lokaal en provinciaal niveau plaats. Door de grote aandacht voor het FLN op de staatstelevisie boycotte een groot aantal partijen deze verkiezingen. Met 54,2% van de stemmen kwam het Front Islamique du Salut (FIS) als grote winnaar uit de bus. Bij deze verkiezingen bleek de partij een uitlaatklep voor sociale onvrede en behaalde zij met name in de volkswijken en de oude stadscentra zeer goede verkiezingsresultaten. Het FIS stond een samenleving gebaseerd op de islamitische wet (shari'a) voor. De lokale verkiezingszeges van het FIS in diverse steden, waaronder de hoofdstad Algiers, zorgden voor een islamisering van het straatbeeld in deze steden. Zo verruilden velen hun westerse kledij voor traditionele gewaden. President Chadli zegde aan het FIS toe vervroegde landelijke verkiezingen te zullen uitschrijven. In december 1991 vond na een jaar van politiek geweld de eerste ronde van de parlementsverkiezingen plaats. Het FIS behaalde hierbij 47,5% van de uitgebrachte stemmen, hetgeen 188 van de 430 zetels in het parlement opleverde en uitzicht gaf op een absolute meerderheid in de tweede ronde van de verkiezingen.
In januari 1992 greep het leger in om dit te voorkomen. Het parlement werd ontbonden en president Chadli werd vervangen door een vijfkoppige Haut Conseil d'Etat (HCE) die onder leiding stond van Mohammed Boudiaf, een van de oprichters van het FLN. De tweede ronde van de verkiezingen werd geannuleerd en het FIS werd verboden. De FIS-leiders Abbas Madani en Ali Benhadj werden gearresteerd, berecht en tot twaalf jaar gevangenisstraf veroordeeld. Andere FIS- leiders vluchtten naar het buitenland. Ook werd de noodtoestand afgekondigd, die tot op vandaag de dag van kracht is. De ontbinding van het FIS en de daarop volgende maatregelen zoals het interneren in kampen van FIS-militanten en onderdrukking van sympathisanten, leidde tot radicalisering en versplintering van de islamistische oppositie.
Zes maanden na zijn aantreden kwam Boudiaf bij een aanslag om het leven. Hij werd als president van de HCE opgevolgd door FLN-hardliner Ali Kafi. Na afloop van het mandaat van de HCR in januari 1994 werd voormalig generaal Liamine Zéroual tot staatshoofd benoemd. In 1997 werden voor het eerst sinds 1991 weer parlementsverkiezingen gehouden. Wegens onenigheid met de legertop kondigde Zéroual in 1998 aan, af te zullen treden en voor het jaar erop presidentsverkiezingen te zullen houden. Op 15 april 1999 vonden deze verkiezingen plaats. Nadat alle overige zes kandidaten zich op de dag voor de 7

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

verkiezingen hadden teruggetrokken, won de enig overgebleven kandidaat Abdelaziz Bouteflika de verkiezingen en werd hij de nieuwe president van Algerije, welke functie hij tot op heden bekleedt. In 1993 vond een aantal aanslagen op hoge overheidsfunctionarissen plaats. Later breidde het geweld zich uit en richtte het zich ook tegen intellectuelen en burgers. De jaren hierna werden gekenmerkt door wijdverbreid geweld, zoals bomaanslagen en moordpartijen van de kant van islamistische milities en de gewelddadige respons hierop door staatsorganen, waarbij volgens officiële cijfers ten minste 100.000 doden zijn gevallen. In augustus 1994 werd het merendeel van de in 1992 veroordeelde FIS-leiders vrijgelaten uit de gevangenis en onder huisarrest geplaatst. Een in 1995 in Rome tijdens het zogenaamde Sant' Egidio- overleg door een aantal oppositiepartijen (inclusief het FIS) opgesteld vredesakkoord werd verworpen door de autoriteiten en enkele militante islamistische groeperingen, zodat dit zonder resultaat bleef. Een poging om een einde te maken aan de gewelddadigheden was het in juni 1999 door president Bouteflika geïnitieerde plan voor nationale verzoening, het zogenaamde Concorde Civile. Het Concorde Civile werd per referendum door de bevolking met overweldigende meerderheid aangenomen en gaf militanten van islamistische groeperingen die zich niet hadden schuldig gemaakt aan bloedvergieten tot 13 januari 2000 de tijd om zich bij de autoriteiten te melden en zo in aanmerking te komen voor amnestie. Personen die verantwoordelijk waren voor moorden vielen niet onder de amnestie.
De Armée Islamique du Salut (AIS), die vaak wordt aangeduid als de gewapende vleugel van het FIS, was de enige omvangrijke groepering die integraal gehoor gaf aan de oproep tot deelname aan het Concorde Civile. De twee andere belangrijkste gewapende groeperingen, de Groupes Islamiques Armés (GIA) en de Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat (GSPC)4, gaven aan de strijd voort te zullen zetten5. Er is echter wel een aanzienlijk aantal individuen dat deze mogelijkheid heeft gegrepen om de GIA of GSPC de rug toe te keren en terug te keren tot het normale leven.
Aan de vooravond van het verlopen van de termijn van het Concorde Civile, werd op 10 januari 2000 een presidentieel decreet uitgevaardigd dat ­ in strijd met de geest van het Concorde Civile ­ voorzag in de vrijlating van enkele duizenden islamistische militanten die reeds veroordeeld waren en hun straf uitzaten. Onder hen bevonden zich velen die verantwoordelijk waren geweest voor moordpartijen.
4 Voor een beschrijving van de diverse gewapende groeperingen zie paragraaf 2.4.1 van dit ambtsbericht.

5 Voor een uitgebreidere beschrijving van het Concorde Civile en de reactie van de diverse groeperingen hierop vergelijk het algemeen ambtsbericht Algerije d.d. 16 juli 2001.
---

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Omdat het parlement de wettelijke termijn van vijf jaar had uitgediend, zijn op 30 mei 2002 opnieuw parlementsverkiezingen gehouden. Vrij snel na de aankondiging van de verkiezingen op 20 februari 2002 gingen vanuit de oppositie stemmen op om de verkiezingen te boycotten. Het Front de Forces Socialistes (FFS) en de Rassemblement pour la Culture et la Démocratie (RCD), twee partijen met een groot electoraat in Kabylië, besloten onder druk van Kabylische belangenorganisaties de verkiezingen te boycotten en hun aanhang op te roepen niet naar de stembus te gaan.
Mede door deze boycot en desinteresse bij een groot deel van de bevolking, kwam het officiële landelijke opkomstcijfer uit op 47 % van de stemgerechtigden6. In de provincies met een overwegende Berber-bevolking lag het opkomstpercentage rond de 2 %. De uitslag van de verkiezingen op basis van de cijfers van 3 juni 2002 was als volgt: FLN 199 zetels, RND 47 zetels, MRN 43 zetels, MSP 38 zetels, onafhankelijken 30 zetels, PT 21 zetels, FNA 8 zetels en Ennahda, PRA en MEN met ieder één zetel7.
Na ruim twee weken, op 17 juni 2002, maakte de president de nieuwe regering bekend. De regering werd gevormd uit een coalitie van het FLN, RND en de MSP, waarbij deze partijen respectievelijk vijftien, vijf en vier ministers hebben geleverd. Veel van de ministers zijn benoemd op posten die zij ook in de vorige regering reeds bekleedden.
Op 10 oktober 2002 vonden in Algerije lokale verkiezingen plaats. Naast het belang dat lokale verkiezingen hebben voor de vertegenwoordiging van de burgers op gemeentelijk en provinciaal niveau hebben de verkiezingen ook landelijke impact, omdat een deel van de leden van de Senaat wordt gekozen door deze gekozen lokale functionarissen8. Op 20 juli 2002 hadden de arouch9 reeds aangegeven ook de lokale verkiezingen van oktober 2002 te zullen boycotten10. De partijvoorzitter van de RCD, één van de twee invloedrijkste politieke partijen in de Kabylische regio riep 15 augustus 2002 zijn leden op om de lokale verkiezingen eveneens te boycotten. Het FFS, de belangrijkste rivaal van de RCD, gaf aan wel aan de lokale verkiezingen deel te nemen11. Hierop trok een klein deel van de FFS- kandidaten zijn kandidatuur in. De deelname van het FFS aan de verkiezingen
6 International Crisis Group, Diminishing Returns: Algeria's 2002 legislative elections (Algiers/Brussel, 24 juni 2002), blz. 1 en 14.
7 International Crisis Group, Diminishing Returns: Algeria's 2002 legislative elections (Algiers/Brussel, 24 juni 2002), blz. 14. Voor een beschrijving van de diverse politieke partijen zie paragraaf 2.2.1 van dit ambtsbericht.
8 Over de senaat zie paragraaf 2.2.1 van dit ambtsbericht.
9 Voor een korte omschrijving van de arouch zie verderop in deze paragraaf.
10 Agence France-Presse, 20 juli 2002.
11 Agence France-Presse, 15 augustus 2002.
---

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

heeft er in de aanloop naar de verkiezingen enkele malen toe geleid, dat kantoren van het FFS door groepen jongeren bestormd en vernield werden. Het FLN is bij deze verkiezingen over het gehele land genomen zowel op provinciaal niveau (40% van de stemmen) als op lokaal niveau (36% van de stemmen) als grootste partij uit de bus gekomen. Op provinciaal niveau was de islamitische MRN tweede met bijna 19% van de stemmen Op lokaal niveau kwam de RND als tweede uit de bus met 21% van de stemmen. De opkomst is officieel geraamd op 50,11%, maar kringen rond de `pouvoir'12 spreken van een werkelijk percentage van circa 24%. In Tizi Ouzou, de hoofdstad van de gelijknamige provincie die met name wordt bevolkt door Berbers, zou massaal gehoor gegeven zijn aan de oproep van de arouch tot boycot en zou slechts 2,5% van de stemgerechtigden hun stem hebben uitgebracht.
De situatie in Kabylië
Op 18 april 2001 werd in Tizi Ouzou de jaarlijkse mars gehouden ter herdenking van de zogenaamde Berberse Lente (Printemps Berbère)13. Hierbij werd de lyceumleerling Massinissa Guermah aangehouden. Tijdens zijn hierop volgende verblijf in de lokale gendarmeriepost kwam hij onder verdachte omstandigheden om het leven.
Deze gebeurtenis ontketende in de door Berbers bevolkte regio een woede die uitdrukking vond in een reeks van protestmarsen die gericht waren tegen machtsmisbruik door de autoriteiten, sociale onrechtvaardigheid en vriendjespolitiek, die vaak in één woord alomvattend omschreven worden met het Algerijns-Arabische hogra. Ook stelden de bewoners van Kabylië in de maanden ervoor in toenemende mate te zijn lastiggevallen door functionarissen van de gendarmerie14. Verder bestond grote onvrede over het gebrek aan voortvarendheid van de autoriteiten op het gebied van werkgelegenheid en huisvesting. De aanvankelijk vreedzame protestmarsen werden door de oproerpolitie en de gendarmerie met geweld uiteengeslagen. Deze reactie van de autoriteiten ontketende een reeks van soms gewelddadige straatrellen in de regio. Ook in gebieden buiten Kabylië vond de sociale onrust in de maanden hierna een uitweg in de vorm van massademonstraties15. In 40 van de 48 provincies vonden protesten plaats.

12 Voor een beschrijving van de `pouvoir' zie paragraaf 2.2.4 van dit ambtsbericht.
13 In de Berberse Lente kwamen in 1980 in Tizi Ouzou enkele studenten om het leven tijdens demonstraties voor meer rechten voor de Berberbevolking.
14 Human Rights Watch World Report 2002. Algeria., Human Rights Watch (2002), blz. 407.
15 Rapport Algérie, La Répression du Prentemps Noir. Avril 2001-avril 2002, Ligue Algérienne de Défence des Droits de l'Homme (april 2002), blz. 2. 10

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

In de periode na april 2001 werden de rellen regelmatig met harde hand neergeslagen door de autoriteiten, waarbij met scherp werd geschoten op ongewapende demonstranten. Hierbij vielen meer dan honderd doden en vele gewonden. Na een toespraak van president Bouteflika op 30 april 2001 nam de mate van geweld die door de politie en het leger werd gebruikt af. Op 14 juni 2001 vond een massale protestmars plaats in de hoofdstad Algiers, waarbij acht doden zijn gevallen nadat deze mars uit de hand liep16. Hierop kondigde de president op 18 juni 2001 af dat alle demonstraties in Algiers tot nader order verboden werden. Op 11 juni 2001 kwam een burgerbeweging (mouvement citoyen) van Berbers die zich hadden georganiseerd in de structuur van de traditionele stammen (arouch, ook wel aangeduid als archs of aârchs) met een lijst van vijftien eisen die bekend zijn geworden als de eisen van het platform van El Kseur. De burgerbeweging organiseerde zich voor het grootste deel in twee regionale comités. Het comité in Tizi Ouzou kreeg de naam Co-ordination des Arouch, Dairas et Communes (CADC). Het comité in de provincie Béjaïa kreeg de naam Co-ordination Intercommunale de Béjaïa (CICB).
De vijftien eisen van het platform van El Kseur omvatten onder andere volledige terugtrekking van de gendarmerie uit Kabylië, schadeloosstelling van de slachtoffers van het optreden van de autoriteiten tijdens de protestmarsen, het toekennen van de status van `martelaar' aan de slachtoffers, opheldering van de vergrijpen die door overheidsfunctionarissen van de politie en het leger bij deze gebeurtenissen waren begaan, het opstellen van een regionaal programma voor de economische en sociale ontwikkeling van Kabylië en erkenning van het Tamazight17, de taal van de Berberbevolking, als officiële taal. Overigens wordt deze laatste eis, die onder andere in de media vaak wordt gepresenteerd als de belangrijkste eis van El Kseur, pas als het achtste punt in de lijst van vijftien eisen genoemd18.
Op 2 mei 2001 stelde de overheid een onafhankelijke commissie in, die de toedracht van de gebeurtenissen bij de rellen in april en mei van dat jaar moest onderzoeken. De commissie, die onder leiding stond van de gerespecteerde jurist Mohand Issad, kwam in juli van dat jaar met een voorlopig rapport, waaruit bleek dat functionarissen van de gendarmerie en de politie herhaaldelijk gebruik hadden gemaakt van excessief of dodelijk geweld. In het in december 2001 uitgebrachte eindrapport werd de zorg uitgesproken over de buitenproportioneel grote macht die de militaire autoriteiten bezaten en werd beklag gedaan over het feit dat verder
16 Rapport Algérie, La Répression du Prentemps Noir. Avril 2001-avril 2002, Ligue Algérienne de Défence des Droits de l'Homme (april 2002), blz. 14.
17 Ook wel `Amazigh' genoemd.

18 El Watan, 11 juni 2002.

---

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

onderzoek werd verhinderd door gebrek aan medewerking van de diverse instanties19.
Op 3 oktober 2001 sprak premier Benflis met enkele vertegenwoordigers van de Berberbevolking en verklaarde hij dat president Bouteflika in de komende tijd initiatieven zou ontplooien om aan hun wensen tegemoet te komen. Zo werd beloofd dat de functionarissen die verantwoordelijk waren voor de dood van de demonstranten hun straf niet zouden ontlopen en werden constitutionele hervormingen toegezegd die het Tamazight een nationale status zouden geven. Het Tamazight is inmiddels sinds april 2002 in de grondwet erkend als een nationale taal20 (maar niet als officiële taal, hetgeen nog altijd vragen oproept over het gebruik ervan in een officiële context). Ook werd een deel van de gendarmerie- eenheden teruggetrokken uit Kabylië21. De gendarmefunctionaris die verdacht werd van verantwoordelijkheid voor de dood van Massinissa Guermah, verscheen op 24 september 2002 voor de militaire rechter. Later werd hij veroordeeld wegens dood door schuld.
In maart 2002 werden de gesprekken tussen de autoriteiten en de vertegenwoordigers van de Berberbevolking gestaakt. In juli 2002 riep premier Benflis opnieuw op tot een dialoog, waarbij hij aangaf bereid te zijn tot concessies22. Hierop werd door de arouch negatief gereageerd. Zij gaven aan niet overtuigd te zijn van de oprechtheid van de premier23. De arouch gaven te kennen de vertegenwoordigers die namens de Berberbevolking met de autoriteiten hadden gesproken niet te erkennen. Enkele délégués (voormannen) van de CADC die wel gesprekken met de autoriteiten waren aangegaan, werden uit de CADC gezet24. De arouch verklaarden pas tevreden te zullen zijn wanneer volledig aan alle vijftien eisen van het platform van El Kseur was voldaan.
Eind maart 2002 arresteerden de autoriteiten een aantal voormannen van de Berberbeweging. Waarnemers zagen hierin een verharding van het standpunt van de autoriteiten ten opzichte van de beweging, nu de aangereikte compromissen stuitten op een dergelijke onverzettelijkheid van de arouch25. Anderen duidden de arrestaties als het `uit de roulatie nemen' van de voormannen tijdens de verkiezingsperiode.

19 Amnesty International Report 2002. Algeria, Amnesty International (2002).
20 Dagblad El Watan, 10 april 2002.
21 Dagblad El Watan, 3 en 16 april 2002.
22 Agence France-Presse, 29 juli 2002 en dagblad El Watan, 30 juli 2002.
23 Agence France-Presse, 21 juli 2002 en dagblad El Watan, 31 juli 2002.
24 Dagblad Liberté, 2 september 2002.
25 Country Report. Algeria, The Economist Intelligence Unit (mei 2002), blz. 7. 12

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

De aanhoudingen en detenties van de voorlieden van de Berberbeweging leidden vanaf eind maart 2002 tot nieuwe protesten van de bevolking in Kabylië, waarbij jongeren vaak de straat op gingen en met stenen gooiden. Op 20 april 2002, een jaar nadat de onlusten waren begonnen, demonstreerden meer dan 100.000 personen in een anti-overheidsdemontratie in Tizi Ouzou. De protesten werden van overheidszijde beantwoord door nieuwe arrestaties. Ook kwam het van tijd tot tijd voor dat demonstraties werden verhinderd26. Op 29 juli 2002 vonden in diverse plaatsen in Kabylië confrontaties plaats tussen gendarmerie en demonstranten, nadat de gendarmerie was begonnen met het uiteendrijven van sit- in acties, waarin de vrijlating van de sinds maart 2002 in voorarrest verblijvende délégués werd geëist27.
Op 5 augustus 2002 verklaarde de president in een decreet, dat alle personen die wegens betrokkenheid bij de demonstraties sinds maart 2002 waren aangehouden en nog in voorarrest zaten, op vrije voeten zouden worden gesteld. Personen die wegens dezelfde feiten waren veroordeeld kregen amnestie. Nog dezelfde dag werden de betrokken personen vrijgelaten28. Overigens waren de personen die in voorarrest verbleven nog altijd niet officieel in staat van beschuldiging gesteld. 2.2 Staatsinrichting
2.2.1 De wetgevende macht
Parlement en senaat
Algerije kent een tweekamerstelsel. Het parlement of de Assemblée Populaire Nationale (APN), bestaat thans uit 389 zetels en wordt rechtstreeks gekozen voor een periode van vijf jaar. De laatste verkiezingen zijn gehouden op 30 mei 2002. Na de verkiezingen werd de zetelverdeling in het parlement als volgt: FLN29 199 zetels, RND 47, MRN 43, MSP 38, PT 21, FNA 8, PRA 1, MEN 1, Ennahda 1, onafhankelijken 30.
De senaat of Conseil de la Nation (CN) heeft 144 leden, die voor een derde deel worden benoemd door de president en voor het overige tweederde deel indirect worden gekozen voor een periode van zes jaar. De helft van de senaat dient iedere drie jaar te worden vervangen. De laatste senaatsverkiezingen vonden plaats op 30 december 2000. De zetelverdeling van de gekozen leden is als volgt: RND 74, FLN 15, FFS 4 en MSP 330. Van de 48 door de president aangewezen leden is
26 Zie bijvoorbeeld dagblad El Watan, 11 april 2002.
27 Agence France-Presse, 29 juli 2002.
28 Dagblad El Watan en Agence France-Presse, 5 augustus 2002.
29 Voor een beschrijving van de politieke partijen zie verderop in deze paragraaf.
30 Website van de Conseil de Nation op www.majliselouma.dz/composition/elu.htm. 13

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

geen partijaffiliatie bekend. Op 2 september 2003 maakte de voorzitter van de senaat bekend dat in de najaarsessie van de senaat de helft van de zittende leden vervangen zou worden. Het betreft hierbij zowel gekozen leden als leden die door de president worden aangewezen31.
Het parlement en de senaat nemen slechts zelden een kritische houding ten opzichte van de regering in. Door de regering voorgestelde wetsontwerpen worden veelal zonder veel discussie aangenomen. Het parlement heeft het recht van initiatief, waarvan het echter vrijwel nooit gebruik maakt. Het parlement en de daarin zittende partijen bevinden zich volgens internationale waarnemers eerder in de periferie dan in het centrum van het politieke systeem32. Het parlement heeft in de verslagperiode weinig activiteit getoond. Tot eind april 2003 werd geen enkel wetsvoorstel door het parlement behandeld.
Politieke partijen33
In het politieke landschap in Algerije zijn grofweg drie hoofdstromingen te onderscheiden, te weten de `nationalisten', de `islamisten' en de `progressieven'. De `nationalistische' stroming, die zijn aanhang met name vindt onder het Algerijnse establishment, is vertegenwoordigd in twee grote partijen, het Front de Libération Nationale (FLN) en de Rassemblement National Démocratique (RND). De `islamistische' stroming, die een maatschappij gebaseerd op de islamitische wet (shari'a) voorstaat is terug te vinden in drie partijen, te weten de Mouvement de la Société pour la Paix (MSP), de Mouvement de Réforme Nationale (MRN) en de Ennahda-partij. De `progressieve' stroming wordt vertegenwoordigd door de Parti des Travailleurs (PT), het Front de Forces Socialistes (FFS) en de Rassemblement pour la Culture et la Démocratie (RCD). Drie splinterpartijen, het Front National Algérien (FNA), de Parti de Renouveau Algérien (PRA) en de Mouvement de l'Entente Nationale (MEN) hebben geen duidelijk programma. Het Front de Libération Nationale (FLN) onder leiding van Ali Benflis wordt vaak gezien als de belichaming van de onafhankelijkheidsstrijd van Algerije tegen Frankrijk. Het FLN is lange tijd de enige politieke partij in het land geweest. Na de annulering van de verkiezingen in 1992 voerde het FLN enige tijd oppositie. Na de verkiezingen van 1997 ging het FLN als relatief kleine partij deel uitmaken van de nieuwe regering. Door de verkiezingsuitslag van 30 mei 2002 is het FLN de grootste partij in het parlement geworden, die bovendien over een absolute meerderheid in het parlement beschikt. Het FLN heeft zich sinds het begin van de
31 Algerijnse staatspersbureau APS, 3 september 2003.
32 Abdenasser Djabi, `Ces élections qui exacerbent la crise' in Hérodote. Revue de géographie et de géopolitique, november 2002.
33 Vergelijk International Crisis Group, Algérie. Assemblée Populaire Nationale: 18 mois de législature (8 februari 1999). International Crisis Group, Diminishing Returns: Algeria's 2002 legislative elections (Algiers/Brussel, 24 juni 2002). 14

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

jaren negentig geschaard in het kamp van de partijen die zich uitspreken voor verzoening met het FIS (de zogenaamde réconciliateurs), in tegenstelling tot de partijen die pleitten voor de uitroeiing ervan (de zogenaamde éradicateurs).

De Rassemblement National Démocratique (RND) staat onder leiding van Ahmed Ouyahia, voormalig minister van Justitie en thans minister-president. De RND, die vaak wordt afgeschilderd als een `kloon' van het FLN, is vlak voor de parlementsverkiezingen van 1997 samengesteld uit een aantal technocraten, die het programma van toenmalig president Zeroual steunden. De RND wordt door velen beschouwd als de partij die het dichtste bij de militaire elite in Algerije staat. De partij werd in 1997 de grootste partij met 155 parlementszetels. De verkiezingen van mei 2002 betekenden een gevoelig verlies voor de partij, dat volgens sommigen voor een belangrijk deel te wijten is aan de impopulariteit van partijvoorzitter Ouyahia. Onder andere door de grote rol die de RND heeft gespeeld in het Concorde Civile is duidelijk geworden dat ook de RND tot de réconciliateurs gerekend moet worden.
De Parti de Renouveau Algérien (PRA) is op 15 november 1989 opgericht en wordt voorgezeten door Noureddine Boukrouh. De partij staat een Algerijns nationalisme gebaseerd op een moderne en progressieve islam voor. De PRA bepleit een vrije markteconomie34. Over het Front National Algérien (FNA) en de Mouvement de l'Entente Nationale (MEN) is weinig bekend. Het FNA is vlak voor de verkiezingen van mei 2002 opgericht35. Het FNA en de MEN zijn ook in de verslagperiode buiten de publiciteit gebleven. Hun rol lijkt inmiddels zonder enige betekenis te zijn (geworden).
De Mouvement de la Société pour la Paix (MSP), die tot 1997 de naam Hamas heeft gedragen, is een islamistische partij onder leiding van Abou Djara Soltani, die zijn op 19 juni 2003 overleden voorganger Mahfoud Nahnah op 8 augustus 2003 is opgevolgd. De MSP nam in de vorige kabinetsperiode deel aan de regering en is hierin ook na de verkiezingen van mei 2002 weer vertegenwoordigd. De MSP staat bekend als een gematigde partij. Ten opzichte van de verkiezingen van 1997 betekende de verkiezingsuitslag van mei 2002 bijna een halvering van het aantal zetels. De door de MSP verloren zetels zijn voor een groot deel toegevallen aan de MRN.
De Mouvement de Réforme Nationale (MRN), ook wel bekend staand onder de Arabische naam al-Islah, is opgericht in 1998 en staat onder leiding van Cheikh Abdallah Djaballah. De achterban van de MRN bestaat naast de lokale achterban van partijleider Djaballah in Annaba en Constantine onder andere uit voormalige FIS-aanhangers; volgens de partijvoorzitter bestaat dit aandeel uit circa een kwart
34 Rachid Benyoub, L'Annuaire Politique de l'Algérie 2002 (Algiers 2002), blz. 105.
35 `Composition de la nouvelle assemblée algérienne', Agence France-Presse, 31 mei 2002. 15

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

van het totaal. Volgens velen is de MRN de partij die ideologisch het dichtst bij het voormalige FIS staat.
De Ennahda-partij, die onder leiding staat van Lahbib Adami, richt zich eveneens op de voormalige FIS-aanhang en claimt een vergelijkbaar aantal voormalige FIS- leden onder haar gelederen te hebben36.
De Parti des Travailleurs (PT) is een trotskistische partij onder leiding van Louisa Hanoune. Bij de verkiezingen van mei 2002 werd het stemmenaantal verdubbeld ten opzichte van de vorige verkiezingen. Door het Algerijnse kiesstelsel betekende dit een sprong van vier naar 21 parlementszetels. De PT is tegen alle buitenlandse inmenging in Algerije, waaronder de activiteiten van het IMF en de associatie met de EU. Ook is de partij tegenstander van privatisering van staatsbedrijven. Tevens wordt door de partij opheffing van de sinds 1992 van kracht zijnde noodtoestand bepleit.
Het Front de Forces Socialistes (FFS) en de Rassemblement pour la Culture et la Démocratie (RCD) hebben beide hun achterban met name in de door Berbers bewoonde regio Kabylië. Beide partijen zetten zich in voor de Berberse taal en cultuur. Het FFS, geleid door de in Zwitserland in vrijwillige ballingschap verkerende Hocine Aït-Ahmed, probeert tegelijkertijd het imago van `Berber- partij' te ontstijgen door de sociale problemen in een nationale context te plaatsen. In Algerije zelf is de hoogste functionaris van de FFS de secretaris-generaal, sinds 28 februari 2003 Djoudi Mammeri. De RCD wordt geleid door Saïd Saadi. Tussen de partijen heerst een grote onderlinge rivaliteit, zodat samenwerking op gemeenschappelijke onderwerpen nauwelijks van de grond komt. Ook bestaat verschil van mening over de juiste benadering van de FIS. De FFS heeft zich uitgesproken voor dialoog, maar de RCD wijst deze radicaal van de hand. De verwijdering tussen de beide partijen nam nog verder toe door het verschil in standpunt ten aanzien van deelname aan de lokale verkiezingen van 10 oktober 200237.
De dertig onafhankelijke parlementsleden vormen een heterogene groep met diverse achtergronden. Opvallend is het relatief grote aandeel van personen uit de minder dichtbevolkte streken van Algerije.

36 International Crisis Group, Diminishing Returns: Algeria's 2002 legislative elections (Algiers/Brussel, 24 juni 2002), blz. 8.
37 Zie over de lokale verkiezingen paragraaf 2.3.2 van dit ambtsbericht onder `Lokale verkiezingen van 10 oktober 2002'. 16

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

2.2.2 De uitvoerende macht
De president
De president is naast staatshoofd tevens opperbevelhebber van de strijdkrachten en verantwoordelijk voor de landsverdediging (Algerije kent geen aparte minister van Defensie). De president is voorzitter van de ministerraad en benoemt de regeringsleider. Hij wordt rechtstreeks gekozen voor een periode van vijf jaar en kan daarna nog eenmaal herkozen worden voor een periode van vijf jaar. De huidige president Abdelazziz Bouteflika werd gekozen op 15 april 1999. Voor april 2004 staan nieuwe presidentsverkiezingen op de agenda. De regering
De regering wordt geleid door de premier, die na de verkiezingen wordt benoemd door de president. Hoewel de ministerraad wettelijk gezien door de premier benoemd dient te worden, gebeurt dit in de praktijk door de president. De regering is verantwoording schuldig aan het parlement, dat de regering naar huis kan sturen. De huidige regering is in mei 2003 tot stand gekomen na een herschikking van de op 17 juni 2002 gevormde regering. De regering wordt aangevoerd door premier Ouyahiya (die in mei 2003 Ali Benflis verving) en telt (inclusief de premier) 38 ministers. De ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Buitenlandse Zaken zijn thans: Nouredine Zerhouni (ongewijzigd ten opzichte van de vorige regering), Tayeb Belaiz (nieuw) en Abdelaziz Belkhadem (ongewijzigd ten opzichte van de vorige regering)38.
De regering is in de verslagperiode niet erg actief geweest. Zo is de ministerraad van half februari tot eind april niet bij elkaar geweest. Administratieve indeling39
Algerije is ingedeeld in 48 provincies of departementen (wilaya) die onder het bestuur van een provinciegouverneur of préfect (wali) staan. Deze provinciegouverneurs worden door de president benoemd en zijn verbonden aan het ministerie van Binnenlandse Zaken. De naam van iedere afzonderlijke provincie is gelijk aan de naam van de hoofdstad van de desbetreffende provincie. Ook kent elke provincie een zogenaamde Assemblée Populaire de Wilaya (APW), bestaande uit 35 tot 55 leden, die vierjaarlijks worden gekozen door rechtstreekse verkiezingen.
Identiteitskaarten worden afgegeven door de provinciale autoriteiten na overlegging van de geboorteakten van betrokkene, de vader van betrokkene en de
38 `Liste du nouveau gouvernement algérien', Agence France-Presse, 17 juni 2002.
39 Vergelijk Länderinformationsblatt Algerien, Bundesambt für Flüchtlinge (Givisiez, mei 1999), hoofdstuk 9.
17

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

grootvader van betrokkene en een verklaring van domicilie (certificat de résidence, te verkrijgen bij de gemeente). De kaarten zijn volledig in het Arabisch gesteld, lichtgroen van kleur en tien jaar lang geldig. Iedere burger ouder dan 18 jaar dient deze kaart te allen tijde bij zich te dragen40. De provincies zijn onderverdeeld in 227 districten (daira) die op hun beurt weer onderverdeeld zijn in 1541 gemeenten (commune). Ook de gemeenten kennen een gekozen orgaan, de zogenaamde Assemblées Populaires Communales (APC), die bestaan uit 10 tot 18 leden die eveneens eens in de vier jaar door rechtstreekse verkiezingen worden gekozen. De meest recente lokale verkiezingen (voor zowel de APW als de APC) vonden plaats op 10 oktober 2002. De APC's kiezen een bestuursraad met voorzitter, die rechtstreeks verantwoording schuldig zijn aan het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Iedere gemeente beschikt over een burgerlijke stand (état civil), waar geboorte-, huwelijks- en overlijdensaktes worden geregistreerd. Hier kan op aanvraag van betrokkene of een familielid van betrokkene een uittreksel van de burgerlijke stand worden opgevraagd. Dit uittreksel wordt aangeduid met de term extrait de l'acte de naissance, (uittreksel uit het geboorteregister of geboorteakte). De veiligheidstroepen
Voor de veiligheid en openbare orde zijn in Algerije diverse instanties verantwoordelijk. De functionarissen van deze instanties wonen veelal in bewaakte en ommuurde complexen, om zo hun veiligheid te garanderen. Het leger, de Armée Populaire Nationale (APN), dat onder andere wordt ingezet voor bestrijding van het terrorisme, bestaat uit 124.000 manschappen, waarvan circa 75.000 dienstplichtigen41.
De Direction Génerale de la Sûreté Nationale (DGSN) is het landelijke hoofdbureau van politie. De Sûreté Nationale (politie) valt onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en is circa 110.000 man sterk42. Op provincieniveau is de provinciegouverneur verantwoordelijk voor de politie. De politie is zowel verantwoordelijk voor opsporing van strafbare feiten als voor handhaving van de openbare orde in de stedelijke gebieden. De politie wordt ook ingezet bij de bestrijding van terreur. Onder het DGSN vallen eveneens de oproerpolitie, die bekend staat onder de naam Compagnies Nationales de Sécurité (CNS) en de
40 UK Immigration & Nationality Directorate Country Assessment ­ Algeria, IND Country Information and Policy Unit (april 2002), paragraaf 5.A.45.
41 Cijfers afkomstig uit The Military Balance 2001-2002, The International Institute for Strategic Studies (oktober 2001) blz. 128-129.
42 Aldus de minister van Binnenlandse Zaken in het dagblad Quotidien d'Oran, 13 juli 2003. 18

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

recherche of Police Judiciaire (PJ), die zich bezighoudt met de gerechtelijke vooronderzoeken in strafzaken.

De Gendarmerie Nationale telt 60.000 manschappen en is onderworpen aan het ministerie van Defensie. De gendarmerie (ook wel aangeduid als gendarme) is verantwoordelijk voor politietaken op het platteland. Ook de gendarmerie wordt ingezet bij de bestrijding van terreur. Met name in Kabylië is de gendarmerie zeer impopulair bij de bevolking.
In 1988 werden aan de gemeenten verbonden gemeentelijke politiekorpsen (Police Communale) geïntroduceerd. In 1997 werden deze korpsen omgedoopt in gemeentewachten (Corps de Garde Communale). Ze zijn thans circa 100.000 man sterk en worden vooral ingezet voor politietaken op lokaal niveau en bij de verdediging van wegversperringen en monumenten in de steden. Op het platteland dragen zij tevens zorg voor de bescherming van de bevolking. Er bestaan speciale anti-terreureenheden (Groupes d'Intervention Spéciaux, GIP), die bestaan uit circa 20.000 speciaal hiertoe geselecteerde personen uit politie en gendarmerie. De leden van deze eenheden opereren betrekkelijk autonoom. Hiernaast bestaat nog de republikeinse garde, die 1.200 manschappen telt en verantwoordelijk is voor de bewaking van de president en de presidentiële gebouwen. De belangrijkste inlichtingendiensten zijn de Sécurité Militaire (SM) en de Direction du Renseignement et de la Sécurité (DRS). De laatste is belast met het handhaven van de binnenlandse veiligheid en contraspionage. Verder is over deze twee diensten zeer weinig bekend43.
Sinds 1994 worden ook burgers op vrijwillige basis ingezet om hun dorp of wijk te beschermen tegen aanvallen van gewapende groeperingen. Ze worden door de politie en het leger voorzien van wapens en ontvangen een bescheiden salaris. Er zijn twee soorten burgermilities te onderscheiden. De eerste zijn de legitieme verdedigingsgroepen (Groupes de Légitime Défence, GLD) ook wel zelfverdedigingsgroepen (Groupes d'Autodéfence) of `patriotten' genoemd. Ze worden met name ingezet bij de bewaking en verdediging van afgelegen gebieden in de strijd tegen het terrorisme. Hiernaast bestaan private milities, zoals de Organisation de Jeunes Algériens Libres (OJAL) en de Organisation de la Sauvegarde de la République Algérienne (OSRA), die de politie en het leger vrijwillig ter zijde staan bij de eliminatie van islamistische terroristen. De totale omvang van de diverse burgermilities bestaat uit circa 100.000 personen.
43 Website www.specialoperations.com, stand 23 december 2003. 19

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

2.2.3 De rechtsprekende macht
Algerije kent 214 Rechtbanken van Eerste Aanleg (Tribunal), bestaande uit vier kamers die respectievelijk bevoegd zijn in civiele zaken, in handelszaken, in sociale zekerheidszaken en voor delicten van lichte aard (overtredingen). De eind 1992 ingestelde anti-terreurrechtbanken zijn in 1995 afgeschaft. Er zijn 48 Hoven van Beroep (Cour d'Appel), één voor elke provincie. Elk Hof bestaat uit vier kamers van drie rechters, te weten een civiele kamer, een strafkamer, een administratieve kamer en een zogenaamde `kamer van beschuldiging'. De Hoven dienen als beroepsinstantie voor de Rechtbanken van Eerste Aanleg en hebben tevens een functie als gerecht in eerste instantie voor zwaardere delicten (misdrijven). De `kamer van beschuldiging' is de beroepsinstantie voor uitspraken die de rechter-commissaris heeft gedaan tijdens het vooronderzoek in een strafzaak.
Verder is er een Hooggerechtshof (Cour Suprême)44, waar tegen uitspraken van de Hoven van Beroep in burgerlijke zaken, strafzaken en in zaken waar deze Hoven optreden als `kamer van beschuldiging' cassatie kan worden ingesteld. Cassatie tegen bestuursrechtelijke uitspraken van de Hoven van Beroep kan worden ingesteld bij de sinds 1996 bestaande Raad van State (Conseil d'Etat). Het Hooggerechtshof en de Raad van State dragen zorg voor de eenheid van rechtspraak in het gehele land. Indien er een geschil bestaat over de bevoegdheid tussen de Raad van State en het Hooggerechtshof, beslist een speciaal hiertoe ingesteld Tribunal des Conflits welke van deze beide instanties bevoegd is45. Vanaf 1964 bestaan ook militaire rechtbanken, van wie de jurisdictie zich uitstrekt tot militairen en leden van de gendarme. Burgers worden alleen in enkele in de wet opgesomde uitzonderlijke gevallen, zoals spionage, door militaire rechtbanken berecht. Terroristische acties worden door de reguliere strafrechtbanken behandeld. Er zijn geen gevallen bekend waarbij militaire rechtbanken onterecht zaken hebben behandeld van personen die werden verdacht van politieke delicten. Toetsing van wetten en verdragen aan de constitutie vindt plaats door de Conseil Constitutionnel (Constitutionele Raad) die bestaat uit negen personen, waarvan er drie worden benoemd door de president, twee door het parlement, twee door de senaat, één door het Hooggerechtshof en één door de Raad van State. Naast toetsing aan de grondwet van wetten en verdragen heeft de Raad tot taak het
44 `Compétence territoriale des cours et tribunaux algériens' op Lex Algeria www.membres.lycos.fr/lexalgeria/organisation%20judiciaire.htm, stand 11 juli 2002.
45 Grondwet, artikel 152. 20

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

toezien op referenda en de verkiezingen van president en parlement, waarvan de Raad ook de uitslag bekend maakt46.
2.2.4 De rol van de strijdkrachten in de politiek Op de achtergrond van de boven omschreven formele staatsstructuur spelen de strijdkrachten een belangrijke rol in de Algerijnse politiek. Ook is sprake van wederzijdse protectie door de militaire en politieke elite. Deze conservatieve machtsfactor wordt vaak aangeduid als `Le pouvoir' en wordt door velen gezien als de instantie die de werkelijke macht in Algerije in handen heeft. `Le pouvoir' bestaat uit een aantal oudere militairen uit de top van leger en inlichtingendiensten. Als belangrijkste man wordt de chef defensiestaf, luitenant-generaal Mohammed Lamari, gezien. De `pouvoir' is geen homogene groep, maar kent ook intern allerlei bloedgroepen en rivaliteiten, gebaseerd op bijvoorbeeld de plaats van herkomst van de diverse personen.
Naast de militaire macht en politieke invloed achter de schermen is ook het overgrote deel van de economische macht in handen van deze elite. Door het voortduren van de strijd tegen gewapende islamistische groeperingen heeft deze groep een grote vrijheid in de besteding van staatsinkomsten verworven, waarover geen verantwoording hoeft te worden afgelegd aan de civiele autoriteiten. Door dit oneigenlijk gebruik van overheidsgelden zijn zij in staat geweest de eigen welvaart te vergroten, een privilege waarvan men niet graag afstand doet. De prominente rol van de strijdkrachten in de Algerijnse politiek is mede een erfenis van de onafhankelijkheidsoorlog tegen Frankrijk. Bij gebrek aan een bestaande civiele elite heeft het leger zichzelf sinds dat moment opgeworpen als waarborg voor de stabiliteit in Algerije, hetgeen kon rekenen op een brede steun onder de bevolking. In de geschiedenis van Algerije hebben de strijdkrachten op cruciale momenten, zoals bij de verkiezingsoverwinning van het FIS in 1991, ingegrepen. Alle presidenten zijn afkomstig uit het militaire establishment of zijn met steun hiervan aan de macht gekomen.
Vanaf het begin van de jaren negentig begint de legitimiteit van de strijdkrachten in de ogen van de bevolking af te nemen. Redenen die hieraan ten grondslag liggen zijn onder andere het gedrag van de strijdkrachten in de strijd tegen het gewapende islamistische geweld en de pogingen die de legertop onderneemt om door handhaving van de status quo haar financiële belangen veilig te stellen.
46 Rachid Benyoub, L'Annuaire Politique de l'Algérie 2002 (Algiers 2002), blz. 112. 21

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Daarnaast tekenden zich vlak na het aantreden van Bouteflika als president diverse meningsverschillen af tussen hem en de legertop, die hem tijdens de verkiezingen van 1999 aan de macht had geholpen. Bouteflika probeert een onafhankelijker koers te varen, onder andere door economische hervormingen, die de privileges van de legertop aanzienlijk zouden kunnen aantasten. De legertop heeft geprobeerd zijn greep op de president te versterken door de gepensioneerde generaal-majoor Larbi Belkheir te benoemen op een post in de presidentiële staf. Overigens ontkent de president dat er sprake zou zijn van verwijdering tussen hem en de legertop.
De strijdkrachten pogen de laatste jaren hun imago bij de bevolking te verbeteren. Hiertoe heeft de chef defensiestaf Lamari in juli 2002 een persconferentie gehouden, waarbij hij verklaarde dat het leger zich werkelijk wenst te beperken tot de militaire taak die het door de constitutie is toebedeeld47. Deze taak beperkt zich krachtens artikel 25 van de grondwet tot het waarborgen van de nationale onafhankelijkheid en de nationale soevereiniteit en de verdediging van de territoriale eenheid van het land.
2.3 Politieke ontwikkelingen
2.3.1 Vervroegde verkiezingsstrijd
De eerstkomende presidentsverkiezingen staan op de agenda voor april 2004, maar houden de gemoederen reeds bezig sinds begin 2003. De belangrijkste vraag hierbij is, of de militairen die volgens velen in Algerije de werkelijke macht in handen hebben48 opnieuw de kandidatuur van zittend president Bouteflika zullen steunen. Deze vraag werd nog actueler nadat chef defensiestaf Lamari in juni 2003 verklaarde dat het leger geen voorkeur had voor een bepaalde kandidaat en dat het zelfs bereid zou zijn een islamist te accepteren, zo lang deze zich maar zou houden aan de regels van het democratische systeem. Generaal Lamari heeft bovendien bij verschillende gelegenheden de president bekritiseerd. Bouteflika heeft toenadering tot de legertop gezocht door bij een toespraak in juli 2003 het leger te kenschetsen als de redder van Algerije49.
Binnen het FLN, de grootste regeringspartij, is inmiddels een geduchte concurrent voor Bouteflika opgestaan. Het betreft Ali Benflis, tot zijn ontslag in mei 2003 premier en eminent jurist van onbesproken gedrag. Benflis werd als premier vervangen door Ouyahia, een voorstander van Bouteflika. In juni 2003 maakte het FLN bekend dat Benflis inderdaad kandidaat zal zijn voor de
47 Agence France-Presse, 2 juli 2002.
48 Zie over deze militairen paragraaf 2.2.4 van dit ambtsbericht.
49 Country Report. Algeria, The Economist Intelligence Unit (augustus 2003), blz. 15.
---

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

presidentsverkiezingen van mei 2004. Hij werd op een buitengewoon partijcongres door het FLN op 3 oktober 2003 met overweldigende meerderheid uitgeroepen tot de officiële kandidaat van deze partij. Het is niet duidelijk of Benflis kan rekenen op voldoende steun vanuit militaire kringen. Benflis riep na het congres de vijf overgebleven FLN-ministers op om de regering te verlaten, hetgeen zij ook deden. De volgende dag werden nieuwe ministers benoemd door president Bouteflika. Het vertrouwen van de bevolking in de regering is door de aardbeving die op 21 mei 2003 het gebied rond Boumerdès trof verder afgenomen. De bevolking verwijt de overheid niet adequaat te hebben opgetreden in de uren en dagen na de aardbeving. Bovendien schrijft de bevolking het aan de autoriteiten toe dat er zo vele gebouwen bleken te zijn waar tijdens de constructie ervan de bouwvoorschriften met voeten waren getreden, waardoor deze bij de aardbeving als een kaartenhuis in elkaar zakten. Eerder gaven de lage opkomstcijfers bij de parlements- en lokale verkiezingen in 2002 al aan dat de burger de politiek de rug toe heeft gekeerd.
2.3.2 Vrijlating FIS-leiders
Op 2 juli 2003 werden Abassi Madani en Ali Benhadj50, beiden leiders van het FIS, na een vrijheidsstraf van 12 jaar op vrije voeten gesteld. Madani bracht de laatste jaren van zijn straf door in huisarrest. Door een groot aantal beperkende maatregelen is het hen echter onmogelijk gemaakt zich opnieuw in de politieke arena te begeven. Zo mogen zij niet stemmen, zich niet verkiesbaar stellen, geen steun voor kandidaten uitspreken, geen toespraken houden bij openbare en besloten bijeenkomsten, hun zienswijze niet openbaar maken, geen lid worden van verenigingen of stichtingen en zich niet met politieke, religieuze of sociale activiteiten bezighouden51.
In september 2003 lieten beide FIS-leiders echter reeds van zich spreken. Madani heeft verklaard een initiatief te willen ontplooien om het bloedvergieten door terroristen te stoppen, hetgeen buiten de aan hem opgelegde restricties zou gaan. Benhadj legt regelmatig bezoeken af in het land. Aangenomen wordt dat deze tot doel hebben het voormalig FIS weer te reactiveren. Hij is in september 2003 twee maal ondervraagd door de politie, omdat hij ervan werd verdacht de hem opgelegde restricties overtreden te hebben. Anderzijds lijken de voormalige FIS- leiders in de praktijk toch over een zekere bewegings- en spreekvrijheid te beschikken. Madani is in september 2003 `om gezondheidsredenen' naar het
50 Soms ook gespeld als `Belhadj'.
51 Country Report. Algeria, The Economist Intelligence Unit (februari 2002), blz. 16 en Agence France-Presse, 2 juli 2003. 23

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

buitenland (aanvankelijk Maleisië) vertrokken en heeft herhaaldelijk verklaringen afgelegd tegenover de media.
Het voormalig FIS is nog altijd illegaal en beschikt niet over een militaire vleugel. De organisatie kan nog altijd op steun van een deel van de Algerijnse bevolking rekenen.
2.3.3 De impasse in Kabylië52
In de situatie in Kabylië is nog immer weinig verandering gekomen. De protestbeweging in Kabylië heeft in de verslagperiode haar momentum voor een deel verloren. Tot massale demonstraties in de regio is het in de verslagperiode niet gekomen. Aan de eisen van de burgerbeweging zoals die zijn neergelegd in het platform van El Kseur53, is in de verslagperiode niet verder tegemoet gekomen. Doordat de lokale verkiezingen van oktober 2002 in een aantal plaatsen in Kabylië door blokkades in het geheel niet hebben kunnen plaatsvinden, is een deel van het lokale bestuur in de regio in handen van door de overheid aangestelde functionarissen. De geplande nieuwe verkiezingen in de regio zijn tot op heden niet gehouden. Een deel van de bij deze verkiezingen in Kabylië gekozen lokale bestuurders vervult zijn functie op basis van slechts twee of drie stemmen. Een dialoog tussen de arouch en de autoriteiten is ook in de verslagperiode niet van de grond gekomen. De voorlieden van de burgerbeweging die voor de lokale verkiezingen van oktober 2002 werden vastgezet, begonnen op 3 december 2002 in de gevangenis een hongerstaking, die zij volhielden tot 13 januari 2003. Inmiddels was er een aanzienlijke groep ontstaan die pleitte voor hun vrijlating. Onder degenen die een petitie voor hun vrijlating tekenden, bevonden zich onder andere de gerespecteerde jurist Mohand Issaad en Farouk Ksentini, voorzitter van de door de staat ingestelde Commission Nationale Consultative de Promotion et de Protection de Droits de l'Homme (CNCPPDH)54. Met de naderende presidentsverkiezingen in het vizier hebben de autoriteiten nieuwe toenaderingspogingen tot de arouch ondernomen, hopende hiermee de spanning in de regio te verminderen en herhaling van de debacles bij de parlements- en lokale verkiezingen van 2002 te voorkomen. Op 9 juni 2003 werden 30 voorlieden van de Berberbeweging vrijgelaten uit de gevangenis als teken van goodwill. Zij bleven echter wel onder contrôle judiciaire, hetgeen betekent dat zij zich beschikbaar moeten houden voor justitie. De aanklachten
52 Zie hiervoor ook uitgebreid International Crisis Group, Algeria: Unrest and Impasse in Kabylia (10 juni 2003).

53 Zie over El Kseur paragraaf 2.1.2.
54 Over deze commissie zie paragraaf 3.2.2. 24

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

tegen hen houden onder andere vernieling van publieke goederen en opzetten van illegale organisaties in.
Op 31 mei 2003 nodigde premier Ouyahiya ­ die van president Bouteflika de vrije hand had gekregen om met de arouch te onderhandelen ­ de leiders van de Kabylische protestbeweging uit voor een dialoog. De arouch hebben deze uitnodiging afgeslagen. Zij gaven te kennen uitsluitend met president Bouteflika zelf te willen spreken. Deze deed op 21 juni 2003 een uitnodiging voor een gesprek uitgaan. De harde kern van de arouch houdt echter de eerder gestelde voorwaarden voor het aangaan van een dialoog in stand. Een deel van de arouch is wel bereid tot dialoog met de overheid. Dit brengt interne verdeeldheid bij de organisatie met zich mee, waarbij de hardliners de meer verzoenlijke leden ervan beschuldigen dat zij zijn omgekocht door de autoriteiten. 2.4 Veiligheidssituatie
De veiligheidssituatie in Algerije is sinds het verbod op het FIS in 1992 bepaald door regelmatig terugkerende aanslagen en moordpartijen, die vaak gepaard gaan met bruut geweld. Dit geweld komt voor een groot deel op het conto van de diverse gewapende islamistische groeperingen. Een deel van het geweld kan ook worden toegeschreven aan ordinair banditisme, waarbij door de daders (vaak onder het mom van islamistische idealen) gewapenderhand wordt geprobeerd de eigen welvaart te vergroten. Verder hebben ook onderlinge afrekeningen, bloedwraak, smokkel van drugs en conflicten over bouwgronden en vruchtbare territoria een aandeel in het geweld.
Sinds het eind van de jaren negentig gaan er ook stemmen op dat ook de politie en het leger, die belast zijn met de bestrijding van het islamistisch geweld, verantwoordelijk zijn voor een deel van de gruweldaden of deze in sommige gevallen tenminste oogluikend hebben toegestaan. Zo heeft bijvoorbeeld een aantal bloedige aanslagen plaats gevonden vlak in de buurt van militaire posten. Een voorbeeld van dergelijke geluiden is te vinden in het boek La sale guerre van Habib Souaïdia, een voormalig onderofficier die stelt zelf bij diverse gelegenheden getuige te zijn geweest van vergrijpen door de strijdkrachten55. Er is sinds 1999 een duidelijke verbetering van de veiligheidssituatie opgetreden ten opzichte van het decennium daarvoor; het geweld is sinds dat jaar significant minder intensief geworden dan het in de jaren negentig was. In 2000, 2001 en 2002 was het aantal gewelddadige incidenten vergelijkbaar met het aantal in 1999,
55 Het boek is ook verkrijgbaar in het Nederlands: Habib Souaïdia, De vuile oorlog in Algerije (Leuven 2001).
25

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

het jaar dat sinds het begin van de strijd het laagste aantal slachtoffers liet zien. In de verslagperiode is een verdere afname van het aantal dodelijke slachtoffers van geweld waar te nemen. In 2003 was het aantal doden per week gemiddeld 25. In 2002 was dit nog 35 en in 2001 45. Op het hoogtepunt van de strijd, in 1997, lag het aantal op 220 doden per week. Ook is in de verslagperiode een afname te zien in het percentage burgers onder de slachtoffers. Meer en meer zijn het de functionarissen van de ordetroepen en het leger die het slachtoffer worden van het geweld.
De meest gebruikte vormen van geweld zijn faux barrages, wegversperringen op wegen buiten de bebouwde kom, waarbij personen in politie-uniform een stopverbod geven en vervolgens de inzittenden van het voertuig beroven en daarna in veel gevallen om het leven brengen, en gewapende overvallen op afgelegen locaties gepaard gaand met berovingen. Verder komen gerichte aanslagen op functionarissen van de politie en het leger en meer willekeurige, ongerichte bomaanslagen voor. De traditioneel altijd door extra geweld gekenmerkte vastenmaand ramadan, die in 2002 begon op 6 november, was veel minder gewelddadig dan de jaren ervoor. Er vielen aanmerkelijk minder slachtoffers. In de grote steden als Algiers, Oran, Constantine en Skikda, maar ook in middelgrote plaatsen waaronder alle provincie- en districtshoofdsteden bestaat een effectieve beveiliging en is sprake van een normaal leven van alledag. Hier is bij de bevolking een zekere onverschilligheid ten opzichte van de op het platteland plaatsvindende gewelddadigheden te bespeuren en is de veiligheidssituatie geen onderwerp dat de bevolking bezighoudt. Overdag en 's avonds zijn alle winkels open en kinderen kunnen zonder begeleiding naar school. Ook het nachtleven is op gang gekomen. De gewapende islamisten zijn teruggedrongen naar hun schuilplaatsen in landelijke, vaak bergachtige, gebieden. Activiteiten van gewapende groeperingen vonden ook in de verslagperiode in de regel plaats vanaf circa 30 kilometer van de buitengrenzen van de stad56. In de verslagperiode hebben in Algiers geen aanslagen plaatsgevonden. De politie is wel van mening dat de islamistische groeperingen nog altijd over het potentieel beschikken om nieuwe aanslagen uit te voeren. De noodtoestand is in het gehele land nog onverminderd van kracht. In april 2003 heeft president Bouteflika nog aangegeven dat deze niet op korte termijn zal worden opgeheven57. Omdat de politie en het leger zijn geconcentreerd in de steden, is de controle door de overheid op het platteland minder dan in de stedelijke gebieden. De overgrote
56 7th European Country of Origin Information Seminar. Final Report, UNHCR/ACCORD (Berlijn, 11-12 juni 2001), blz. 30. Het rapport bevat de clausule `The views and opinions stated in this report do not necessarily reflect the views of the organisers of the workshop'.
57 Dagblad El Watan, 16 april 2003. 26

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

meerderheid van de geweldsincidenten vindt dan ook nog altijd plaats in afgelegen nederzettingen (douars) en wegen op het platteland, waar de gewapende groeperingen vanuit hun schuilplaatsen bliksemacties uitvoeren. De burgermilities of Groupes de Légitime Défence (GLD), die wel op het platteland aanwezig zijn, zijn in een aantal gevallen in staat gewapende acties van islamisten te voorkomen, maar blijken vaak ook niet de noodzakelijke bescherming te kunnen bieden58. Bij dergelijke aanvallen op afgelegen dorpen is het doel van de groeperingen naast het zaaien van terreur ook het bemachtigen van voedsel en andere eerste levensbehoeften, die in steeds mindere mate vrijwillig door de dorpsbevolking aan de diverse groeperingen worden geleverd. Plaatsen in het zuiden van het land als Laghouat, Ouargla, Ghardaia en Tamanrasset zijn tot op heden volledig verschoond gebleven van islamistisch geïnspireerde aanslagen. Wel zijn hier in de verslagperiode bij twee gelegenheden groepen westerse toeristen ontvoerd door de GSPC, die hiermee beoogde losgeld te verkrijgen. Hierbij is één van de gijzelaars om het leven gekomen. Als reactie op deze ontvoeringen wordt in het gebied thans op alle doorgaande wegen gesurveilleerd door de politie en het leger. De sinds enkele jaren meest gebruikelijke strategie van de strijdkrachten ter bestrijding van de islamistische gewapende groeperingen is die van de zogenaamde ratissage, waarbij een gebied door een groot aantal manschappen omsingeld en systematisch uitgekamd wordt. Hierbij wordt vaak ook zware artillerie ingezet en vinden bombardementen vanuit gevechtshelikopters plaats. De VN hanteert voor Algerije veiligheidsfase 3, hetgeen betekent dat de medewerkers in het land verblijven zonder dat hun gezinnen zich bij hen kunnen voegen.
2.4.1 Gewapende islamistische groeperingen59
In de veiligheidssituatie in Algerije speelt een aantal gewapende islamistische groeperingen een rol. De rol van de Armée Islamique du Salut (AIS) en de Ligue Islamique de la Dawaa et du Djihad (LIDD) is sinds de ontbinding van deze groeperingen in 2000 uitgespeeld60. Onderstaand volgt een beknopt overzicht van deze groepen.

58 Zie over de GLD paragraaf 2.2.2. onder `veiligheidstroepen'.
59 Voor deze paragraaf is onder andere gebruik gemaakt van Mohammed M. Hafez, `Armed Islamist Movement and Political Violence in Algeria' in Middle East Journal, Volume 4 (fall 2000), blz. 572-591.

60 Over de AIS en de LIDD zie het algemeen ambtsbericht Algerije d.d. 10 april 2000 en het algemeen ambtsbericht Algerije d.d. 3 december 2002. 27

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Groupes Islamiques Armés (GIA)
De GIA is een in 1992 opgerichte verzameling van gewapende groeperingen, die streven naar de vestiging van een islamitische heilstaat. Zij hebben de totale oorlog verklaard aan alles en iedereen die het bereiken van dit doel in de weg staat. De GIA wijst elke vorm van overleg met de autoriteiten dan ook af en ziet, in tegenstelling tot de AIS, geen enkel heil in herstel van het electorale proces. Hierdoor heeft vanaf het begin van de golf van gewelddadigheden altijd een scherpe tegenstelling tussen de GIA en de AIS bestaan. De GIA behoort tot de zogenaamde takfiristen, hetgeen wil zeggen dat zij zichzelf het recht toe-eigenen iedere moslim die volgens hun maatstaven niet zuiver in de leer is te excommuniceren en te doden. De GIA maakt derhalve geen onderscheid tussen actieve vijanden en neutrale omstanders en ziet een ieder die niet expliciet aangeeft haar gedachtegoed te delen als ongelovige en afvallige en derhalve als potentieel doelwit. De gewapende acties van de GIA, die naast bomaanslagen ook moordpartijen gepaard gaand met gruwelijkheden als onthoofdingen behelzen, zijn derhalve niet alleen gericht tegen overheidsfunctionarissen maar ook tegen gewone burgers.
De GIA opereert traditioneel in het gebied ten zuiden en westen van Algiers en is volgens waarnemers verantwoordelijk voor het grootste aandeel van de doden die sinds 1992 zijn gevallen. Lokale afdelingen opereren autonoom onder hun eigen lokale leiders, die vaak worden aangeduid met de Arabische term émir. Algerije zou zijn onderverdeeld in negen zones, waarbij in elke zone een groepering van tussen de 20 en 300 personen actief is. Vele waarnemers achten de autonomie van de lokale afdelingen zo groot, dat volgens hen eigenlijk geen sprake zou zijn van één GIA als geheel. De landelijke émir zou slechts controle kunnen uitoefenen over de afdelingen in de provincies Blida, Medea en Ain Defla, die in totaal slechts een honderdtal strijders zouden herbergen. Op 8 februari 2002 werd Antar Zouabri, de landelijke leider van de GIA, door de politie en het leger in zijn woonplaats Boufarik, 35 kilometer ten zuiden van Algiers, om het leven gebracht. Op 30 maart 2002 kondigde de GIA middels een communiqué aan dat het leiderschap van de groepering was overgegaan op Rachid Abou Tourab (werkelijke naam Rachid Oukali61). Het communiqué vermeldde tevens dat de radicale en onverzoenlijke lijn van de vorige landelijke émir zal worden voortgezet en dat er, totdat er een islamitische staat zal zijn gesticht, geen sprake kan zijn van `wapenstilstand, noch dialoog, noch verzoening, noch veiligheid maar bloed, vernietiging en nog eens vernietiging'62.
61 Dagblad El Watan, 11 juli 2002.
62 Agence France-Presse, 2 mei 2002. 28

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

De GIA zou ondanks de categorische afwijzing van het Concorde Civile door haar émirs toch een aanzienlijk deel van haar militanten hebben zien vertrekken, omdat deze gebruik hebben gemaakt van de amnestieregeling van 199963. Wel zouden sinds 2001 weer nieuwe militanten worden geworven64. De schatting over de omvang van de groepering loopt uiteen van 300 tot 1500 personen65. Op 30 juli 2002 meldden diverse Algerijnse kranten, dat Rachid Abou Tourab gedood zou zijn door de politie en het leger. Van overheidszijde is geen ontkenning of bevestiging hiervan vernomen. Het is in het verleden vaker gebeurd dat in de Algerijnse media werd gespeculeerd over de dood van een émir, die achteraf gewoon in leven bleek te zijn66. Sindsdien is van dit voorval noch een bevestiging noch een ontkenning vernomen.
Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat (GSPC) De GSPC is voortgekomen uit de GIA na een scheuring die in 1995 een aanvang nam en op 14 september 1998 leidde tot de officiële oprichting van de GSPC67. De huidige GSPC-leider Hassan Hattab en zijn aanhang waren ervan overtuigd dat de strategie van de GIA om zonder onderscheid een ieder tot doelwit uit te roepen te ver ging en keerden zich daarom van de GIA af. De GSPC richt zich met haar gewelddadige acties op functionarissen van de staat, met name functionarissen van de politie en het leger. De GSPC is vooral in het midden en oosten van het land actief. Ook de GSPC is tegen elke vorm van dialoog met de autoriteiten, en staat niet open voor alternatieven voor de door haar bevochten islamitische heilstaat. Ook de GSPC figureert op de lijsten met terroristische organisaties van zowel de Europese Unie als de Verenigde Staten. Door de Algerijnse autoriteiten en sommige waarnemers worden banden tussen de GSPC en Al Qaida gesuggereerd. Hiervoor zijn tot op heden geen concrete bewijzen aangetroffen. Net als de GIA is ook de GSPC meer een samenraapsel van lokale milities dan een organisatie met een duidelijke structuur. Het totale aantal GSPC-militanten zou ergens tussen de 500 en 600 liggen68. Er zijn aanwijzingen dat de GSPC in de verslagperiode actief nieuwe strijders heeft geworven. Het zou gaan om circa 200 strijders. Enkele personen die door de GSPC in gijzeling zijn gehouden, wisten te melden dat de GSPC-strijders die hen gegijzeld hielden jong, goed opgeleid en met name Franstalig waren.

63 Country Report. Algeria, The Economist Intelligence Unit (februari 2002), blz. 15.
64 Country Report. Algeria, The Economist Intelligence Unit (mei 2001), blz. 16.
65 The Military Balance 2001-2002, The International Institute for Strategic Studies (oktober 2001) blz. 129, waar dit laatste cijfer wordt genoemd.
66 Agence France-Presse, 30 juli 2002.
67 Algerijnse dagblad Le Matin, 16 september 2002.
68 The Military Balance 2001-2002, The International Institute for Strategic Studies (oktober 2001) blz. 129, waar het eerste cijfer wordt genoemd. 29

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

De GSPC heeft in de verslagperiode haar toevlucht genomen tot ontvoeringen en gijzelingen om op deze wijze haar financiële armslag te vergroten. Slachtoffers van dergelijke acties bestonden aanvankelijk uit rijke Algerijnen. In 2003 werd een aantal Europese toeristen in de Sahara in het zuiden van het land gegijzeld. Eind augustus 2003 kwamen zij vrij. Internationale waarnemers menen dat de GSPC in het zuidelijk deel van het land samenwerkt met lokale criminelen om dergelijke ontvoeringsacties te kunnen opzetten. In het zuiden van het land is geen sprake van moorden door de GSPC, zoals die op het platteland in het midden en oosten van het land plaatsvinden.
Overige groeperingen
Vanaf 1996 was in het gebied ten westen van Algiers de gewapende groepering El Ahwal69 actief. El Ahwal is een afsplitsing van de GIA en wordt hiermee nog vaak in een adem genoemd. De strategie van El Ahwal is dezelfde als van de GSPC; uitsluitend het overheidsapparaat is doelwit van hun gewelddadigheden. Onder haar leden bevinden zich onder andere personen die hebben gestreden in Afghanistan. Op haar hoogtepunt bestond de groepering uit circa 500 militanten. Thans zou zij circa honderd leden tellen. Sinds 2000 werd weinig meer van El Ahwal vernomen. De hinderlaag waarbij in de nacht van 9 op 10 juli 2002 vier politiefunctionarissen zijn omgekomen, vertoont volgens het dagblad El Watan alle trekken van een actie van El Ahwal, die hiermee het begin van een comeback zou willen aangeven70. In 2003 zijn geen nieuwe aanslagen of moorden van deze groepering bekend geworden.
2.5 Sociaal-economische situatie
Algerije staat op plaats 107 in de Human Development Index van de UNDP. De buurlanden Marokko en Tunesië staan respectievelijk op de plaatsen 126 en 9171. Algerije beschikt over grote voorraden olie en gas, waarvan het voor haar inkomsten overwegend afhankelijk is. Circa 95 % van de export en 36% van het BNP van Algerije is afkomstig uit de olie- en gassector. Het BNP per hoofd van de bevolking was in het jaar 2001 1.677 US dollar per jaar. In de buurlanden Marokko en Tunesië is dit cijfer 1.297 respectievelijk 2.160 US dollar72. Dankzij olie-inkomsten is de omvang van de staatskas ruim 20 miljard US dollar.
69 Ook wel gespeld als `Al Ahwal' of `El Ahoual'. Ook de benaming `Humet el-dawa el- salafiyya' wordt wel gebruikt.
70 Dagblad El Watan, 11 juli 2002.
71 Human Development Report 2003, UNDP (juli 2003).
72 Algeria. Country Profile 2003, The Economist Intelligence Unit (2003), blz. 34. 30

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

De sociaal-economische omstandigheden van een groot deel van de bevolking in Algerije verkeren thans op een dieptepunt sinds de onafhankelijkheid. Door de verdrievoudiging van de bevolking in de afgelopen veertig jaar zijn grote infrastructurele problemen ontstaan. Zo is er een groot gebrek aan huisvesting en loopt de watervoorziening ver achter op de behoefte. Circa de helft van de bevolking leeft onder de armoedegrens. De overstromingen in 2001 en de aardbeving die Algerije trof op 21 mei 2003 hebben gezorgd voor een verdere toename van het huisvestingsprobleem.
Onder de bevolking bestaat een sterk gevoelen dat de economische misère voor een groot deel is te wijten aan vriendjespolitiek en corruptie van de pouvoir73. Ook is het onderwijs vaak van matige kwaliteit en is er sprake van grote werkloosheid. Volgens officiële cijfers heeft circa 30% van de beroepsbevolking geen werk. Bij personen onder de dertig jaar ligt dit percentage rond de 80%74. Ondanks deze hoge cijfers klagen werkgevers dat het vrijwel niet mogelijk blijkt om met name voor het lagere en middenkader goed geschoold en gemotiveerd personeel te vinden.
Moedeloosheid bij de bevolking over het gebrek aan verandering heeft sinds begin 2001 plaats gemaakt voor sociale onlusten. Het door de overheid gepropageerde overgangsproces van een geleide economie naar een markteconomie verloopt moeizaam. Hierbij speelt ook het feit een rol dat Le Pouvoir niet genegen is de status quo te doorbreken en zo de thans door hen geïncasseerde olie-inkomsten kwijt te raken.
De sociaal-economische situatie, met name de hoge werkloosheid, heeft een grote migratie naar Europa (met name Frankrijk, waar circa vier miljoen personen van Algerijnse afkomst wonen) en het Franssprekende deel van Canada in de hand gewerkt. Mede door satelliettelevisie, waarop het leven in Europa is te zien en de contacten met Algerijnse migranten in met name Frankrijk, leeft bij vele werkloze jongeren de droom om vanuit Algerije richting Europa of Canada te migreren. Op 22 april 2002 heeft Algerije een associatieovereenkomst met de Europese Unie (EU) getekend, waarin de EU 70 miljoen euro heeft toegezegd voor plattelandsontwikkeling in Noordoost-Algerije. Een vergelijkbare overeenkomst met de EU is gesloten voor ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf in Algerije75. In november 2001 was door de EU reeds 140 miljoen euro toegezegd voor onder andere economische hervormingen en projecten op het gebied van
73 Agence France-Presse, 5 juli 2002.
74 Amnesty International, Algeria. Steps towards change or empty promises? MDE 28/005/2003 (16 september 2003), blz. 2.
75 Internetsite Algeria Interface, www.algeria-interface.com, 26 april 2002. 31

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

onderwijs en milieu76. Eind 2002 is de Europese Commissie begonnen met de realisering van een project gericht op wederopbouw van de agrarische sector in landelijke gebieden77.


76 Agence France-Presse, 22 april 2002.
77 Zie hierover ook paragraaf 4.4 van dit ambtsbericht. 32

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003


3 Mensenrechten
3.1 Juridische context
3.1.1 Verdragen en protocollen
Algerije heeft de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aanvaard en heeft de belangrijkste mensenrechtenverdragen waaronder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (ICCPR), Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (ECOSOC), Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Rassendiscriminatie (CERD), Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie tegen Vrouwen (CEDAW), Verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing (CAT), Verdrag inzake de Rechten van het Kind (CRC) ondertekend en geratificeerd. Algerije is ook partij bij het VN Vluchtelingenverdrag van 1951 en het bijbehorende protocol van 1967.
Op 28 december 2001 heeft Algerije het Statuut van Rome voor het Internationaal Strafhof (ICC) getekend. Ratificatie heeft nog niet plaatsgevonden. Op regionaal gebied is Algerije sinds 1987 partij bij het Afrikaanse Handvest voor de Rechten van de Mens en Volken.
Ook het eerste facultatieve protocol bij het ICCPR-verdrag, waarin het individuele klachtrecht wordt erkend, heeft Algerije ondertekend en geratificeerd. Algerije is geen partij bij het tweede facultatieve protocol inzake de afschaffing van de doodstraf. Het facultatieve protocol bij het CEDAW-verdrag heeft Algerije niet ondertekend, noch de twee facultatieve protocollen bij het CRC-verdrag. 3.1.2 Nationale wetgeving
Grondwet
De huidige grondwet van Algerije dateert van 1996 en is geschoeid op westerse leest. Sporen van de islamitische wet, de shari'a, zijn in de grondwet niet te vinden. De grondwet bevat een uitgebreide catalogus van klassieke grondrechten waaronder gelijkheid van een ieder voor de wet, vrijheid van meningsuiting, onschendbaarheid van de persoonlijke integriteit, domicilie en correspondentie, vrijheid van vereniging en vergadering, vakbondsvrijheid, bewegings- en vestigingsvrijheid en veronderstelling van onschuld totdat schuld is bewezen.
---

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Beperkingen van deze rechten en vrijheden kunnen alleen geschieden bij wet78. De enige specifieke beperking die naast algemene beperkingen ter bescherming van de territoriale integriteit en openbare orde in de grondwet aan de fundamentele rechten en vrijheden wordt gesteld, is in artikel 42, waar oprichting van politieke partijen op basis van religie, taal, ras, sekse of regio wordt verboden. Hiernaast is een aantal sociale grondrechten zoals het recht op werk, het recht op bescherming van de gezondheid, het recht op onderwijs en het recht op een minimum levensstandaard in de grondwet opgenomen79. De grondwet bevat naast een afdeling `Rechten en vrijheden' ook een afdeling `Plichten'. Hierin staat onder andere vermeld dat de rechten en vrijheden niet mogen worden gebruikt om inbreuk te maken op de grondwettelijke rechten en vrijheden van een ander. Verder heeft elke burger de plicht publiek bezit en de belangen van het `nationale collectief' te beschermen80. Overige wetten
De overige wetten bevatten enkele bepalingen die de fundamentele rechten en vrijheden op bepaalde punten inperken. Een belangrijke daarvan is de in 1992 ingevoerde Wet op de noodtoestand. Op grond van deze nog altijd geldende wet zijn met name inperking van de vrijheid van vereniging en vergadering mogelijk. Specifieke inperkingen zullen onderstaand worden behandeld in de paragrafen waar de respectievelijke specifieke rechten aan de orde komen. 3.2 Toezicht
3.2.1 Internationaal
Verenigde Naties
De VN Werkgroep inzake Gedwongen of Onvrijwillige Verdwijningen heeft in 2000 een verzoek ingediend Algerije te mogen bezoeken. Op de datum van verschijnen van dit ambtsbericht was op dit verzoek nog geen antwoord ontvangen. Ook de speciale rapporteur van de Verenigde naties (VN) inzake foltering, die in 1997 een verzoek heeft ingediend voor een bezoek, en de speciale rapporteur voor buitengerechtelijke executies hebben tot de datum van verschijning van dit ambtsbericht van de Algerijnse autoriteiten geen toestemming 78 Artikelen 29 t/m 52 van de Algerijnse grondwet. 79 Artikelen 53 t/m 59 van de Algerijnse grondwet. 80 Artikelen 60 t/m 69 van de Algerijnse grondwet. 34

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

gekregen om het land te bezoeken81. Ook hebben de diverse VN mensenrechtenorganen in individuele gevallen om opheldering verzocht bij de Algerijnse autoriteiten. In september 2002 heeft de speciale VN-rapporteur inzake godsdienstvrijheid een bezoek aan Algerije gebracht. Hij heeft zijn rapportage uitgebracht op 9 januari 200382.
De Verenigde Naties zijn in de vorm van een UNDP-vertegenwoordiging op permanente basis vertegenwoordigd in Algiers. Deze vertegenwoordiging houdt zich ook bezig met mensenrechten. De activiteiten die het UNDP in dit kader onderneemt, kunnen niet altijd ongehinderd plaatsvinden. Personen die de VN- vertegenwoordiging willen bezoeken worden in sommige gevallen door Algerijnse politiefunctionarissen verhinderd de straat waarin het gebouw zich bevindt te betreden. De voormalige vertegenwoordiger van de Verenigde Naties in Algiers heeft van tijd tot tijd interviews in de Algerijnse media gegeven, waarin hij zich onder andere uitliet over de mensenrechtensituatie. Dit heeft ertoe geleid dat hem in juni 2003 werd verzocht het land te verlaten83. Zijn kort daarna aangetreden opvolger heeft aangegeven het beleid inhoudelijk te willen voortzetten, maar minder dan zijn voorganger de media op te zullen zoeken. Europese Unie
Sinds een aantal jaren voert de Europese Unie (EU) op regelmatige basis een dialoog met Algerije, waarin ook de mensenrechten aan de orde komen. Op 22 april 2002 is een Associatieakkoord tussen de EU en Algerije getekend. Hoewel dit akkoord met name is gericht op liberalisering van de handelsbetrekkingen, heeft de Spaanse premier José Aznar, toenmalig EU- voorzitter, bij de ondertekening gezegd dat het Associatieakkoord een substantiële politieke dialoog mogelijk maakt, waar gevoelige kwesties zoals de bescherming van de rechten van de mens in alle eerlijkheid en diepgaand besproken kunnen worden84.
Op 5 juni 2002 liet Amnesty International in een persverklaring weten haar twijfels te hebben of mensenrechten wel zo prominent aan de orde komen in de dialoog tussen Algerije en de EU in het kader van het Associatieakkoord85. In de verslagperiode is het onderwerp in diverse contacten tussen Algerije en de EU aan de orde geweest. Zo heeft de voorzitter van de Europese Commissie het onderwerp 81 Amnesty International Report 2002. Algeria, Amnesty International (2002) en VN ECOSOC, Civil and Political Rights, including the Questions of Torture and Detention. E/CN.4/2003/68. (17 december 2003), paragraaf 25. 82 VN ECOSOC, Special Report on freedom of religion or belief. E/CN.4/2003/66/Add.1 (9 januari 2003).
83 Dagbladen Libération en El Watan, 26 juni 2003. 84 Agence France-Presse, 22 juli 2002. 85 Agence France-Presse, 5 juni 2002. 35

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

van de verdwijningen ter sprake gebracht tijdens zijn bezoek aan Algerije in maart 2003.
Internationale NGO's
In februari 2003 heeft Amnesty International voor het eerst sinds 2000 weer de mogelijkheid gehad om Algerije te bezoeken. Het bezoek heeft twee weken geduurd86. Eerdere aanvragen en oproepen aan de Algerijnse autoriteiten hadden niet tot een antwoord geleid. Op 16 september 2003 bracht Amnesty International een rapport over Algerije uit87. Ook heeft Amnesty International geijverd voor de vrijlating van mensenrechtenactivist Salaheddine Sidhoum, die in oktober 2003 inderdaad is vrijgelaten.
Andere mensenrechtenorganisaties zoals Freedom House, Reporters Sans Frontières (RSF) en International Federation of Journalists (IFJ) kregen in 2000 toestemming om Algerije te bezoeken en hebben hierna over hun bevindingen gerapporteerd88. Het is niet bekend of deze organisaties hierna opnieuw verzoeken bij de autoriteiten hebben ingediend om het land te mogen bezoeken. Human Rights Watch heeft Algerije sinds 2000 tweemaal mogen bezoeken. Niet elke aanvraag voor een visum door deze organisatie is gehonoreerd89. Desondanks heeft de organisatie informatie van diverse organisaties ter plaatse verkregen en hierover in februari 2003 gerapporteerd.
De International Crisis Group (ICG), een internationale NGO, die tot doel heeft het onder de aandacht van de wereldpolitiek brengen van politieke en humanitaire crisissen in diverse landen, rapporteert ook regelmatig over de situatie in Algerije90, waarbij waarnemingen ter plaatse een belangrijke bron van informatie zijn. In de rapportages krijgen de mensenrechten ruime aandacht. Ook in 2003 heeft de ICG Algerije bezocht; er werd een rapport uitgebracht over de situatie in Kabylië.
Over Algerije bestaat aldus een groot aantal rapportages dat het thema mensenrechten behandelt. Een substantieel deel van de rapporten heeft geen betrekking op recentelijk geconstateerde mensenrechtenschendingen maar op schendingen uit de jaren negentig, die nog altijd niet zijn opgehelderd, zoals enkele duizenden verdwijningen. In de rapporten wordt vaak een oproep gedaan 86 Dagblad El Watan, 16 februari 2003. 87 Amnesty International, Algeria. Steps towards change or empty promises? MDE 28/005/2003 (16 september 2003).
88 HRW World Report 2001: Algeria, Human Rights Watch (2001), Freedom House Monitor, Freedom House (2000).
89 Human Rights Watch, Time for reckoning: enforced disappearances and abductions in Algeria (februari 2003), blz. 7.
90 Meest recentelijk: Diminishing Returns: Algeria's 2002 legislative elections, International Crisis Group (Algiers/Brussel, 24 juni 2002). 36

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

aan de Algerijnse autoriteiten om alsnog helderheid te verschaffen inzake deze schendingen.
Overig
Het Internationale Rode Kruis (ICRC) heeft in de afgelopen jaren verschillende malen toestemming ontvangen om de situatie in Algerijnse gevangenissen onder de loep te nemen. Dergelijke bezoeken hebben in de periode voorafgaand aan de verschijning van dit ambtsbericht regelmatig plaats kunnen vinden. De gevangenisbezoeken bleven beperkt tot de gevangenissen die vallen onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie. De gevangenissen vallend onder het ministerie van Defensie konden niet worden bezocht. Van tijd tot tijd vinden ook incidentele bezoeken van buitenlandse staatslieden plaats. In september 2003 heeft een delegatie van de parlementaire assemblee van de OVSE Algerije bezocht en in oktober 2003 was een delegatie van het Europees parlement in het land. Bij beide bezoeken maakten mensenrechten onderdeel van het programma uit.
3.2.2 Nationaal gouvernementeel
In 1992 is bij presidentieel decreet een overheidsinstantie met de naam Observatoire National des Droits de l'Homme (ONDH) in het leven geroepen. Opnieuw per presidentieel decreet is op 22 maart 2001 het Observatoire opgeheven en is de Commission Nationale Consultative de Promotion et de Protection de Droits de l'Homme (CNCPPDH) opgericht. De commissie bestaat uit 45 leden, waarvan er 22 uit bestuursorganen en 23 uit het maatschappelijk middenveld afkomstig zijn, en wordt volledig gefinancierd uit het budget van de president. De commissie heeft tot doel de president te adviseren over de mensenrechtensituatie in Algerije. De voorzitter van de Commission, Farouk Ksentini, rapporteert rechtstreeks aan de president, met wie hij regelmatig contact heeft. Bij herhaling heeft Ksentini verklaard dat de commissie slechts een consultatieve status heeft en dat de uitvoering van door de commissie voorgestelde concrete maatregelen geheel in overheidshanden ligt. Hij kenschetst de commissie als een `lobby voor de mensenrechten bij de president'. De voorzitter van de commissie heeft aangegeven dat de commissie de kwestie van de verdwijningen als prioriteit heeft91. In maart 2003 heeft de commissie voor de eerste maal een jaarrapport aan de president aangeboden. Internationale waarnemers schatten de onafhankelijkheid van de commissie groter in dan die van haar voorganger. 91 Zie hierover paragraaf 3.3.8 van dit ambtsbericht. 37

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Op 20 september 2003 kwam de president met de aankondiging dat een speciaal ad hoc mechanisme zou worden ingesteld dat zich bezig zou gaan houden met het probleem van de zogenaamde disparus92. Het mechanisme werkt als intermediair tussen de Algerijnse overheid en de familieleden van de vermiste personen. Wel werd medegedeeld dat dit mechanisme geen zelfstandige onderzoeksbevoegdheid zal krijgen, waardoor vele waarnemers twijfelen aan de effectiviteit van het mechanisme. Sommigen onder hen kenmerken de instelling van het mechanisme als een gebaar van de president met het oog op de aankomende presidentsverkiezingen.
Naar aanleiding van de eerder genoemde onlusten in Kabylië, werd door de autoriteiten een ad hoc onderzoekscommissie ingesteld om de toedracht van de meer dan tachtig sterfgevallen die plaatshadden bij de confrontaties tussen demonstranten en politie en het leger te onderzoeken93. Inmiddels heeft de regering in het rapport aanleiding gezien om gewonden en familieleden van personen die om het leven zijn gekomen financieel te compenseren94. In november 2002 werd binnen het ministerie van Justitie een afdeling Mensenrechten gecreëerd95. De afdeling houdt zich onder andere bezig met de modernisering van het rechtssysteem, om zo de toegang van de burger tot dit systeem te verbeteren. Hierbij wordt samengewerkt met UNDP. 3.2.3 Nationaal niet-gouvernementeel
Op het gebied van mensenrechten of op het terrein van specifieke mensenrechtenkwesties ­ zoals bijvoorbeeld verdwijningen ­ is in Algerije een aantal niet-gouvernementele organisaties (NGO's) actief. NGO's hebben wettelijk gezien een vergunning van het ministerie van Binnenlandse Zaken nodig om te kunnen opereren. Er is echter een aantal mensenrechten-NGO's actief dat niet officieel geregistreerd is en desondanks in een redelijke mate van vrijheid kan opereren96.
Er bestaan twee algemene mensenrechtenorganisaties in Algerije. De eerste is de Ligue Algérienne pour la Défence des Droits de l'Homme (LADDH), die gevestigd is in Algiers en tevens vertegenwoordigers heeft in een aantal andere 92 Agence France-Presse, 20 september 2003. 93 Zie paragraaf 2.3.1 van dit ambtsbericht. 94 Amnesty International, Algeria. Steps towards change or empty promises? MDE 28/005/2003 (16 september 2003), blz. 22. 95 Amnesty International, Algeria. Steps towards change or empty promises? MDE 28/005/2003 (16 september 2003), blz. 6. 96 Reports on Human Rights Practices 2001. Algeria, US Department of State (4 maart 2002). 38

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

grote steden in Algerije. De LADDH is opgericht in 1985 en is in 1989 door het ministerie van Binnenlandse Zaken officieel geregistreerd. De LADDH wordt door velen in Algerije beschouwd als nauw verwant aan het voormalig FIS. De reden hiervoor is dat de voorzitter van de LADDH in zijn hoedanigheid als advocaat enkele voormannen van het voormalige FIS heeft verdedigd. De voorzitter van de LADDH heeft verwantschap met het voormalig FIS ten stelligste ontkend en tevens aangegeven dat hij in zijn hoedanigheid van voorvechter voor de mensenrechten ook Trotskisten en Berberse nationalisten heeft verdedigd. De LADDH laat zich regelmatig zeer kritisch uit over de autoriteiten. Hiernaast bestaat de Ligue Algérienne des Droits de l'Homme (LADH), gevestigd in Constantine. Deze organisatie is minder kritisch ten opzichte van de autoriteiten dan de LADDH. Vanwege hun kleine omvang en de beperkte hoeveelheid menskracht hebben noch de LADH noch de LADDH veel invloed kunnen laten gelden97.
Tevens bestaat een aantal organisaties op specifieke terreinen van de mensenrechten. Zo bestaat er sinds september 2001 SOS Disparus, een landelijke organisatie die onder haar leden ook een aantal advocaten mag rekenen en die zich specifiek inzet voor de opheldering van de verdwijningen in de jaren negentig en de familieleden van de verdwenen personen98. Deze organisatie is niet officieel erkend en opereert onder de vlag van de LADDH. Ook bestaat de organisatie SOS Femmes en Détresse, die opkomt voor de rechten van de vrouw. De genoemde organisaties laten een kritisch geluid horen, maar hebben tot op heden niet veel invloed kunnen laten gelden.
3.3 Naleving en schendingen
3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
De Grondwet garandeert vrijheid van meningsuiting. Op grond van de noodtoestand en de wet ter bestrijding van het terrorisme kan de overheid deze vrijheid inperken. De Code de l'Information (Informatiewet) van 3 april 1990 voorziet in artikel 86 in gevangenisstraffen van vijf tot tien jaar voor het publiceren van onjuiste of misleidende informatie die de staatsveiligheid kan aantasten.
De twee leiders van het voormalige FIS, die in juli 2003 zijn vrijgelaten uit hun gevangenschap en huisarrest, hebben een verbod gekregen om zich in het 97 Voor de mate van vrijheid waarin de niet-gouvernementele mensenrechtenorganisaties kunnen opereren zie paragraaf 3.3.2 van dit ambtsbericht. 98 Amnesty International Report 2002. Algeria, Amnesty International (2002). 39

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

openbaar uit te laten. Zij hebben dit verbod reeds meermaals geschonden, hetgeen in één geval tot een verhoor bij de politie heeft geleid, maar geen strafvervolging heeft opgeleverd.
De in 2001 doorgevoerde strafverhogingen voor belediging van staatsinstellingen99 heeft in de verslagperiode geleid tot een groot aantal verhoren van journalisten en in enkele gevallen veroordelingen tot geldboetes of voorwaardelijke gevangenisstraffen. Van veroordeling tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is tot op heden in twee gevallen sprake geweest. Het betrof in het laatste geval een drietal functionarissen van de krant Liberté, die op 4 november 2003 veroordeeld werden tot vier maanden voorwaardelijke gevangenisstraf. In februari 2002 werd Mohamed Smaïn, voorzitter van de lokale afdeling in Relizane van de mensenrechtenorganisatie LADDH veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf wegens oneigenlijke beschuldiging van een aantal lokale overheidsfunctionarissen, omdat hij hen in verband had gebracht met foltering, verdwijning en overlijden van een groot aantal inwoners van de provincie100. Op het door Smaïn ingestelde beroep was in november 2003 nog geen uitspraak gedaan. Gedrukte media
In Algerije bestaat een ruime variëteit aan gedrukte media, zowel in het Frans als in het Arabisch. Er bestaan in beide talen zowel kranten en tijdschriften die worden uitgegeven door de overheid als private uitgaven. De private gedrukte media zijn ontstaan in 1990. De bekendste overheiduitgaven zijn de dagbladen Ech-Chaâb (Arabisch) en El-Moudjahid (Frans). Van de private kranten hebben de El-Khabar (Arabisch), de Liberté, Le Matin en El-Watan (alle drie Franstalig) de grootste oplagen. Er bestaan ook regionale kranten. Het regionale dagblad Le Quotidien d'Oran bereikt oplagen die vergelijkbaar zijn met de grote landelijke dagbladen.
Er bestaat voor de gedrukte media een grote mate van vrijheid om te schrijven wat men wil. De private kranten kennen een grote mate van vrijheid en leveren regelmatig felle kritiek op het handelen van de overheid. Zo wordt in karikaturen de spot gedreven met de president, diverse ministers en hoge generaals. Ook is in de private media in aanzienlijke mate ruimte voor het gedachtegoed van de oppositie.
De staat beschikt over een aantal middelen om controle uit te oefenen over de gedrukte media. Een belangrijk middel zijn de advertentie-inkomsten. Gedrukte media zijn voor een groot deel afhankelijk van deze inkomsten, die thans voor circa driekwart afkomstig zijn van staatsbedrijven. Hoewel hierop geen monopolie 99 Zie hierover het algemeen ambtsbericht Algerije d.d. 3 december 2002, paragraaf 3.3.1. 100 When token gestures are not enough: human rights and the Algeria-EU accord, Amnesty International (april 2002). MDE 28/007/2002, blz. 5. 40

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

bestaat, is het overgrote deel van de drukkerijen in het land in handen van de staat. Ook de papierimport is voor een groot deel in staatshanden. Het grootste deel van de gebouwen waarin de media gevestigd zijn, zijn staatseigendom101. De private dagbladen El Watan en El Khabar hebben in juni 2001 eigen drukfaciliteiten in gebruik genomen, waardoor zij in delen van het land niet meer afhankelijk zijn van staatsdrukkerijen102. Ook hebben zij een eigen papiervoorziening. In augustus 2003 kreeg een aantal kranten die zich kritisch hadden uitgelaten over vermeende financiële onrechtmatigheden in de kringen rond president Bouteflika van de staatsdrukkerijen waar deze kranten worden gedrukt een fax met de mededeling dat de uitstaande schulden binnen enkele dagen betaald zouden moeten worden en dat de krant anders niet meer gedrukt zou kunnen worden. Hierop zijn de kranten inderdaad enkele dagen niet verschenen. Door sommigen, onder wie de LADDH, is deze actie van overheidszijde gekenmerkt als een inperking van het recht op vrije meningsuiting103. Journalisten maken melding van intimidatie door de autoriteiten, zo worden sommige journalisten nauwlettend in de gaten gehouden door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en zouden deze diensten door contacten met journalisten proberen de berichtgeving te beïnvloeden104. Ook komt het van tijd tot tijd voor dat journalisten worden opgeroepen om op het politiebureau te verschijnen om gehoord te worden over een klacht die tegen hen is ingediend, waarbij identiteit van de klager en de reden van de klacht niet aan betrokkene wordt medegedeeld. In de maanden augustus tot en met oktober 2003 is het aantal oproepen voor verhoor gestegen ten opzichte van de maanden ervoor. Veel journalisten weigeren categorisch aan de oproep gehoor te geven zolang deze uitgaat van de politie en niet van de justitiële autoriteiten105. Zij omschrijven dergelijke oproepen als pogingen tot intimidatie106. Veelal wordt bij weigering om te verschijnen geen vervolg aan dergelijke oproepen gegeven.
Journalisten hebben soms last van lokale functionarissen of invloedrijke lokale zakenlieden over wie zij negatieve artikelen hebben gepubliceerd. Dergelijke publicaties leiden er soms toe, dat de personen die het onderwerp van de publicatie uitmaken hun invloed gebruiken om de betrokken journalist het leven zuur te maken. In november 2002 pleegde in het oosten van Algerije een journalist 101 Algeria. Violations of Economic, Social and Cultural Rights: A vulnerable population, FIDH (12 november 2001), 25.
102 Human Rights Watch World Report 2002. Algeria., Human Rights Watch (2002), blz. 408. 103 Communiqué van de LADDH d.d. 20 augustus 2003. 104 `Algeria' in Attacks on the Press 2001. A Worldwide Survey by the Committee to Protect Journalists, CPJ (New York, 26 maart 2002). 105 Agence France-Presse, 13 oktober 2003. 106 Algerijnse dagbladen El Watan en Le Matin, 9 september 2002. 41

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

zelfmoord, omdat hij de pesterijen niet langer aankon. In maart 2003 verscheen in de Algerijnse pers een bericht dat de zoon van een journalist was ontvoerd door lokale maffia die door deze journalist in zijn artikelen was bekritiseerd107. Elektronische media
De Algerijnse televisie en radio zijn in handen van de staat. De nationale radio- en televisiezenders worden dan ook gebruikt als spreekbuis voor de overheid. Voor de oppositiepartijen is veelal minder zendtijd beschikbaar. Voor de campagne ten behoeve van de lokale verkiezingen in oktober 2002 hebben alle deelnemende partijen zendtijd op de staatsradio en ­televisie gekregen108. Moordpartijen of grote demonstraties worden op de staatstelevisie niet altijd gemeld. Algerije heeft een grote dichtheid aan schotelantennes, waarmee buitenlandse zenders kunnen worden ontvangen. Bezit van een schotelantenne is vrijelijk toegestaan. De programmering van de Franse televisiezenders is opgenomen in alle kranten, die van de Arabischtalige staatstelevisie in de Arabische kranten. Reeds enkele jaren zendt vanuit Frankrijk het Berberse kanaal BRTV uit in het Frans en in het Tamazight, de taal van de Berbers. In oktober 2002 zijn ook uitzendingen van Beur TV, een vergelijkbaar privaat televisiekanaal, vanuit Frankrijk begonnen. Het kanaal zendt mede actualiteiten- en discussieprogramma's uit die in Algerije zijn opgenomen en vervolgens vanuit Frankrijk worden uitgezonden. Deze twee kanalen zijn in Algerije via de schotelantenne te ontvangen, hetgeen door de overheid ook wordt toegestaan. De private zender Khalifa TV, die ook vanuit Frankrijk uitzond op de satelliet, is in 2003 wegens het ineenstorten van het Khalifa imperium weer van het toneel verdwenen.
De door beide kanalen gekozen juridische constructie heeft in de gedrukte media de roep doen opgaan om een einde te maken aan het monopolie van de Algerijnse staatsomroep, zodat private kanalen ook vanaf Algerijns grondgebied kunnen uitzenden109. In november 2003 waren en nog geen concrete plannen om op dit punt een wetswijziging door te voeren.
Het internetgebruik is de afgelopen jaren in hoog tempo toegenomen en is in Algerije zeer populair. Er bestaat een groot aantal internetcafés. Er is geen sprake van blokkering van websites, maar internetproviders en internetcafés dienen er volgens Human Rights Watch wel zorg voor te dragen, dat gebruikers geen informatie raadplegen die indruist tegen de openbare orde en zeden110. Algerijnen 107 Dagblad El Watan, 15 maart 2003.
108 Dagblad El Watan, 16 september 2002. 109 Dagbladen El Watan en Liberté, 3en 4 september 2002. 110 Human Rights Watch World Report 2002. Algeria., Human Rights Watch (2002), blz. 409. 42

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

ervaren in de praktijk echter geen enkele belemmering bij het gebruik van het internet.
3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
Vrijheid van vereniging
De vrijheid van vereniging wordt gegarandeerd door de grondwet. De overheid heeft door de wet op de noodtoestand van 1992 middelen in handen om deze aanzienlijk in te perken.
Het Algerijnse maatschappelijk middenveld is voortdurend in ontwikkeling. Een toenemend aantal NGO's is de laatste jaren actief geworden. Mensenrechtenorganisaties, vakbonden en andere niet-gouvernementele organisaties kunnen kritiek op de autoriteiten leveren, hetgeen in de praktijk ook vaak gebeurt. Soms ondervinden zij hierdoor hinder en belemmeringen in hun activiteiten door de autoriteiten. Zo wordt soms de toestemming tot het houden van openbare bijeenkomsten niet verleend. Ook worden van tijd tot tijd demonstraties van de organisaties door de politie en het leger uiteengeslagen. Tevens komt het voor dat de overheid weigert visa te verlenen aan buitenlandse gasten van een organisatie of weigert een organisatie te registreren. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij de Association des familles de disparus de la wilaya de Constantine (Vereniging van Familieleden van Verdwenen Personen in de provincie Constantine)111. De aanvraag tot officiële registratie van de NGO SOS Disparus is ondanks herhaalde pogingen nog altijd niet door de autoriteiten in ontvangst genomen. Personen die zich inzetten voor de verdediging van mensenrechten krijgen volgens een internationale NGO soms ook te maken met pesterijen, intimidatie, lastigvallen van familieleden en confiscatie van identiteitspapieren112.
In Algerije is een dertigtal politieke partijen actief. Oppositiepartijen hebben goede toegang tot de private media, maar in mindere mate tot de overheidsmedia. Toestemming voor oprichting van een politieke partij dient te worden verkregen bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Hiertoe moet eerst bewezen worden dat de partij in alle 48 provincies van het land steun geniet. Volgens artikel 42 van de grondwet mogen politieke partijen niet worden opgericht op basis van religie, regio, geslacht of taal.
111 ICRC Annual Report 2001, ICRC (30 juni 2002), blz. 6. 112 Algérie. Instrumentalisation de la justice: les victimes et leurs défenseurs sur le banc des accusés, L'observatoire pour la protection des défenseurs des droits de l'Homme (juli 2002), blz. 5.
43

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Het is in de afgelopen jaren twee maal voorgekomen dat het ministerie van Binnenlandse Zaken weigerde de oprichting van een politieke partij goed te keuren. Het betrof hier het Front Démocratique en de Wafa-partij. De Wafa is een islamitische partij die ook bekend staat onder de naam Mouvement Fidélité et Justice en onder leiding staat van Ahmed Taleb Ibrahimi. De Wafa-partij wordt in brede kring gezien als een poging om de FIS nieuw politiek leven in de blazen113. De minister van Binnenlandse Zaken verklaarde met betrekking tot de weigering van toestemming tot oprichting van deze partij tegenover het parlement dat zich in de leiding van de partij te veel aanhangers van het voormalig FIS zouden bevinden114. Het parlement aanvaardde deze verklaring, hoewel niet helder is of dit de werkelijke reden is geweest om niet tot registratie over te gaan. Op 8 oktober 2003 herhaalde Yazid Zerhouni, de minister van Binnenlandse Zaken dat het dossier Wafa gesloten is en dat deze partij nooit officieel erkend zal worden115. Vrijheid van vergadering
De Wet op de noodtoestand die sinds 1992 van kracht is, geeft de autoriteiten de mogelijkheid om de vrijheid van vergadering aanzienlijk in te perken. Zo dient de provinciegouverneur toestemming te geven voor het houden van openbare bijeenkomsten. Voor bijeenkomsten in overdekte locaties wordt door de autoriteiten regelmatig toestemming verleend aan politieke partijen, NGO's en zelfs eenmaal, op 9 juli 2001, aan een groep islamisten, waaronder zich enkele oprichters van het voormalig FIS bevonden116.
De LADDH heeft op 24 september 2002 voor de eerste maal in acht jaar toestemming van de autoriteiten gekregen voor het houden van een persconferentie. Tijdens deze persconferentie heeft de voorzitter van de LADDH de autoriteiten op vele punten openlijk bekritiseerd. De persconferentie vond zijn weerslag in artikelen in een groot deel van de landelijke dagbladen117. In januari 2003 heeft de LADDH toestemming gekregen voor het houden van een openbare bijeenkomst over het onderwerp van de verdwijningen118. In 2001 vonden voor het eerst sinds de afkondiging van de noodtoestand in 1992 weer grootschalige protestmarsen plaats. In sommige gevallen konden deze marsen doorgang vinden, in andere gevallen werden demonstraties verboden of door de politie uiteengeslagen119. Na de protestmars in Algiers van Berbers uit 113 La concorde civile: une initiative de paix manquée. International Crisis Group (Brussel, 9 juli 2001), blz. i en ii.
114 Le Monde internet versie 12 november 2000. 115 Dagblad Quotidien d'Oran, 9 oktober 2003. 116 Reports on Human Rights Practices 2001. Algeria, US Department of State (4 maart 2002). 117 Dagbladen El Watan, Le Matin, Le Quotidien d'Oran, 25 september 2002. 118 Dagblad L'Actualité, 19 januari 2003. 119 Zie hierover paragraaf 2.3.1.

---

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Kabylië op 14 juni 2001, die uitliep op bloedige rellen, besloot de Algerijnse overheid op 18 juni 2001 tot het instellen van een verbod op alle demonstraties in de hoofdstad Algiers120. Ook in 2003 mochten in Algiers geen demonstraties plaatsvinden.
3.3.3 Vrijheid van godsdienst en overtuiging
Vrijwel alle Algerijnen behoren tot de soennitische islam. In Algerije wonen circa 20.000 christenen, van wie circa de helft buitenlander is. In totaal bevinden zich nog circa 100 joden in Algerije. De meeste christenen en joden bevinden zich in Algiers, Constantine en Oran. Er is een protestants-christelijke gemeenschap van enkele honderden personen verspreid over diverse plaatsen in Kabylië121. In Algerije is sprake van een zekere mate van staatscontrole op de openbare geloofsbeleving van de islam. Er bestaat een Haut Conseil Islamique (Hoge Islamitische Raad), die onder andere tot taak heeft de regering te adviseren op religieus gebied en verantwoordelijk is voor het godsdienstonderwijs op scholen en religieuze programma's op de staatstelevisie122. Imams in moskeeën worden benoemd door de overheid en ontvangen algemene richtlijnen voor de te houden preken. Enkele amendementen die op 27 juni 2001 in de strafwet zijn opgenomen, stellen boetes en gevangenisstraffen op het preken in moskeeën door anderen dan de door de staat benoemde imams. Ook staan er straffen op het houden van preken die indruisen tegen de `nobele aard van de moskee'123. De islam is een vast onderdeel van het curriculum van het basis- en middelbaar onderwijs. Krachtens artikel 2 van de grondwet is islam de staatsreligie van Algerije. Artikel 29 bepaalt dat een ieder gelijk is voor de wet, ongeacht zijn overtuiging. De overheid betoont tolerantie en mengt zich niet in de religieuze praktijken van joodse of christelijke gemeenschappen. Zo zijn er in Algiers kerken, waaronder de kathedraal waar de aartsbisschop zetelt, te vinden waarin ongehinderd diensten kunnen plaatsvinden. De kerken zijn als vereniging geregistreerd bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en hebben goede relaties met de lokale veiligheidstroepen. Ook kleinere christelijke groepen die in woningen bijeenkomen, ondervinden geen hinder van de autoriteiten. Zowel Rooms- 120 BBC News Online 19 juni 2001. 121 International Religious Freedom Report 2001. Algeria, US Department of State (26 oktober 2001).
122 Rachid Benyoub, L'Annuaire Politique de l'Algérie 2002 (Algiers 2002), blz. 114. 123 International Religious Freedom Report 2001. Algeria, US Department of State (26 oktober 2001).
45

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

katholieke als protestante geestelijken hebben op de belangrijkste christelijke feestdagen de mogelijkheid om uitzendingen op de staatsradio te verzorgen124. De laatste jaren zijn er geen gevallen bekend waarin christenen het doelwit zijn geworden van islamistische groeperingen. Leiders van christelijke gemeenschappen in Algerije hebben aangegeven dat de overheid in voorkomende gevallen zeker bereid is bescherming te bieden en ook daadwerkelijk in staat is deze te bieden. Het zelfde geldt voor het zeer kleine aantal joden in Algerije (naar wordt aangenomen minder dan honderd125). Bekeringsactiviteiten voor andere religies zijn in Algerije niet verboden. Regelmatig krijgen zendelingen of missionarissen toeristenvisa om het land binnen te komen, ook wanneer de autoriteiten op de hoogte zijn van het feit dat het om zendelingen gaat. Evenmin bestaan er restricties op de invoer van niet-islamitische literatuur. Het Internationale Bijbelgenootschap heeft een vestiging in Algiers en kan bijbels en andere christelijke literatuur in alle talen, inclusief het Arabisch, invoeren en distribueren. Thans wordt in Algerije door het bijbelgenootschap gewerkt aan een bijbelvertaling in het Tamazight, de taal van de Berbers. Bekering van islam naar een andere religie is niet verboden. Bekeringen tot het christendom komen voor. In Algiers betreft het tot op heden totaal enkele tientallen, in Kabylië enkele honderden personen. Bekeerlingen belijden hun nieuwe geloof veelal in het geheim, om potentiële sociale problemen te vermijden. Personen die de islam de rug toe keren, worden vaak uitgestoten door hun familie en door de omgeving gemeden. De laatste jaren komen steeds meer jonge bekeerlingen openlijk voor hun geloof uit. Bekeerlingen worden in Kabylië toleranter behandeld dan in Algiers, Constantine en Oran. Artikel 31 van de Code de la Famille van 1984 verbiedt een moslimvrouw met een niet-islamitische man te trouwen. Islamitische mannen kunnen wel met een niet- islamitische vrouw trouwen.
3.3.4 Bewegingsvrijheid
De grondwet garandeert de vrijheid om binnen Algerije te reizen, het land te verlaten, dan wel te emigreren.
Binnenlands
124 United Press International, 10 juni 2002. 125 International Religious Freedom Report 2003. Algeria, US Department of State (18 december 2003).
46

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Op grond van de in 1992 van kracht geworden wet op de noodtoestand kunnen de lokale autoriteiten bewoning van bepaalde gebieden om veiligheidsredenen verbieden. Ook reizen naar de vier zuidelijke provincies, waar zich de grote boorinstallaties voor aardolie bevinden, is voor Algerijnse staatsburgers beperkt. Over het gehele land bevinden zich langs de wegen controleposten van politie en militairen, waar routinecontroles worden uitgevoerd. Buitenlands
Voor verkrijging van een paspoort dient men geboorteakten van zichzelf, zijn vader en grootvader, en een verklaring van domicilie (certificat de résidence, te verkrijgen bij de gemeente) over te leggen bij de provinciale autoriteiten, waarna men het paspoort binnen twee dagen tot twee weken ontvangt126. Een paspoort is vijf jaar geldig en kan verlengd worden.
Controles op vliegvelden en in de havens, alsook bij officiële grensovergangen zijn streng. Bij de in- en uitreis in Algerije dient men aan de grens een formulier in te vullen met vragen inzake persoonlijke gegevens en reisdoel. Op vluchten naar Algiers wordt een dergelijk formulier reeds tijdens de vlucht verstrekt. Ook dienen mannelijke staatsburgers in de dienstplichtige leeftijd een document te tonen waaruit blijkt dat zij uitstel van militaire dienst hebben of deze reeds hebben vervuld.
Getrouwde vrouwen onder de negentien jaar kunnen uitsluitend met toestemming van hun man naar het buitenland reizen. Ongehuwden onder de negentien jaar (v) of onder de achttien jaar (m) hebben voor een dergelijke reis de toestemming van hun vader nodig.
Illegale uitreis is in de Algerijnse strafwet niet strafbaar gesteld. Wel staat ingevolge de Wet op de burgerluchtvaart een maximumstraf van twee jaar of 100.000 Dinar (circa 1.280) op het reizen in een vliegtuig zonder geldig vervoersbewijs127. In de praktijk wordt dit artikel zelden toegepast. De Code Maritime stelt een maximumstraf van vijf jaar of 50.000 Dinar (circa 640) op het illegaal inschepen om als verstekeling mee te varen128. Strafvervolging zal echter alleen plaatsvinden als betrokkene op heterdaad wordt betrapt en niet als betrokkene na een geslaagde illegale uitreis op een later moment vanuit het buitenland terugkeert.
Ook illegaal verblijf in het buitenland is naar Algerijns recht niet strafbaar. Mensen die na illegale uitreis terugkeren in Algerije worden wel door de politie 126 7th European Country of Origin Information Seminar. Final Report, UNHCR/ACCORD (Berlijn, 11-12 juni 2001), blz. 42. 127 Artikel 207 van de Wet op de Burgerluchtvaart (Loi rélative à l'aviation civile). 128 Artikel 545 van de Code Maritime.
47

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

aan de grens ondervraagd over de reden van hun illegale uitreis en hun illegale verblijf in het buitenland. Deze ondervraging neemt in de regel maximaal enkele uren in beslag. Er zijn geen gevallen bekend waarbij tijdens deze ondervragingen sprake was van mishandeling of foltering. 3.3.5 Rechtsgang
De Algerijnse grondwet garandeert een eerlijke rechtsgang. Bij de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht kunnen echter vraagtekens worden geplaatst. Zo worden rechters benoemd door de minister van Justitie. Deze beperkte onafhankelijkheid van rechters leidt ertoe dat met name in processen tegen personen die worden verdacht van betrokkenheid bij gewapende islamistische groeperingen soms sprake is van ondoorzichtigheid van de zaak en veroordeling op basis van gebrekkige bewijsvoering. Pogingen tot een hervorming van de status van rechters, waarbij zij meer onafhankelijkheid zouden verkrijgen, strandden in november 2002, toen de wet die hun nieuwe positie zou regelen door de Constitutionele Raad ongrondwettig werd verklaard. Pogingen tot hervorming van de rechterlijke macht duurden ook in de verslagperiode voort. In september 2003 vond in Algerije een internationaal seminar plaats onder auspiciën van het ministerie van Justitie en de VN, waarbij internationale experts de Algerijnse regering op dit punt van advies dienden. De bepalingen van het anti-terrorisme decreet uit 1992 zijn in 1995 in de Algerijnse wetboeken van strafrecht en strafvordering opgenomen129. Hernieuwde strafvervolging voor een delict waarvoor de straf reeds is uitgezeten komt bij vonnissen die zijn gewezen in Algerije niet voor. Niet bekend is hoe in dit verband wordt omgegaan met buitenlandse strafvonnissen. Indien tegen iemand een strafrechtelijk vonnis is gewezen, kan een afschrift van dit vonnis (expédition genaamd) worden verkregen door een familielid van betrokkene of een door betrokkene gemachtigde advocaat.
3.3.6 Arrestaties en detenties
In Algerije zaten eind 2002 tussen de 30.000 en 35.000 personen gevangen, waarvan er circa 20.000 in voorarrest verkeren, in 145 penitentiaire inrichtingen130. De gevangenissen vallen onder de verantwoordelijkheid van het 129 Algeria. Violations of Economic, Social and Cultural Rights: A vulnerable population, FIDH (12 november 2001), blz. 3-4. 130 Aldus de onderminister voor de hervorming van het gevangeniswezen, zoals geciteerd in het dagblad El Watan d.d. 10 september 2002. Andere bronnen spreken van 45.000 gevangenen. 48

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

ministerie van Justitie131. Volgens persberichten worden politieke gevangenen en plegers van commune delicten tijdens het voorarrest van elkaar gescheiden. De gevangenissen in Algerije zijn vaak overbevolkt en de leefomstandigheden relatief hard, hoewel zij aan internationale standaarden voldoen. In juni 2002 hebben enkele gevangenisopstanden plaatsgevonden, ontstaan uit protest tegen de levensomstandigheden. Bij deze opstanden, die onder andere gepaard gingen met brandstichtingen door gedetineerden, zijn circa vijftig doden en veertig gewonden gevallen.
De geplande hervorming van het gevangeniswezen is in de verslagperiode, ondanks het instellen van een speciale onderminister daarvoor in 2002, nog altijd niet van de grond gekomen.
De in 1992 afgekondigde noodtoestand in nog steeds van kracht. Op grond van de noodtoestand hebben het ministerie van Binnenlandse Zaken en de hieraan ondergeschikte provinciegouverneurs verregaande bevoegdheden. Zij kunnen overgaan tot detentie van een ieder die de openbare orde en veiligheid bedreigt132. In de jaren negentig, toen de activiteiten van de gewapende islamisten en de bestrijding daarvan door de politie en het leger op hun hoogtepunt waren, kwamen willekeurige arrestaties zonder strafrechtelijk vooronderzoek voor. Sinds 1999 komt dit soort willekeurige arrestaties nauwelijks meer voor en vinden aanhoudingen uitsluitend plaats in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Naast het voorarrest (garde à vue) kent het Algerijnse rechtssysteem sinds 1996 ook de zogenaamde contrôle judiciaire, waarbij de verdachte op vrije voeten is, maar zich op gezette tijden bij de politie dient te melden. Wettelijk gezien heeft een ieder die in detentie wordt gehouden het recht onmiddellijk contact met familie en vrienden op te nemen. De maximale duur van het voorarrest (garde à vue) vanaf de aanhouding tot aan het eerste verschijnen voor een rechter en toegang tot een advocaat is 48 uur133. In gevallen van delicten tegen de staatsveiligheid kan de duur van het voorarrest worden verdubbeld. Bij verdenking van terroristische of subversieve activiteiten na schriftelijke toestemming van de officier van justitie kan de duur van het voorarrest worden verlengd tot maximaal twaalf dagen134. Volgens hetzelfde wetsartikel kunnen

Zie bijvoorbeeld het dagblad El Moudjahid, 20 juni 2002. Recentere cijfers zijn niet beschikbaar.
131 ICRC Annual Report 2001, ICRC (30 juni 2002), blz. 352. 132 Algeria. Violations of Economic, Social and Cultural Rights: A vulnerable population, FIDH (12 november 2001), blz. 3. 133 Artikel 51 van de Code de Procédure Pénale (Wetboek van Strafvordering), gewijzigd bij wet no. 01-08 d.d. 26 juni 2001. 134 Rapportage van Algerije aan de VN Veiligheidsraad inzake de implementatie van paragraaf 6 van resolutie 1373 (2001) inzake de bestrijding van terrorisme, S2001/1280, blz. 7. 49

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

functionarissen die verantwoordelijk zijn voor overschrijding van deze termijn strafrechtelijk worden vervolgd. Tot op heden zijn echter geen gevallen bekend waar een dergelijke strafvervolging heeft plaatsgevonden. Vaak erkennen de autoriteiten de detentie pas wanneer de betrokkene voor een rechter is verschenen of op vrije voeten is gesteld; tot die tijd verkeren verwanten in het ongewisse over de verblijfplaats van betrokkene. De speciale VN-rapporteur inzake foltering meldt in zijn rapport dat in Algerije sprake is van perioden van incommunicado detentie die soms kunnen oplopen tot enkele maanden135. Ook volgens Amnesty International en Human Rights Watch komen geheime, door de autoriteiten niet erkende detenties nog altijd voor136. Het US Department of State verklaart dat in 2002 opnieuw een afname van het aantal niet erkende detenties was waar te nemen137.
In sporadische gevallen komt het voor dat familieleden van personen die worden verdacht van terroristische activiteiten worden aangehouden en in bewaring worden gesteld als drukmiddel om plegers van de terroristische activiteiten te dwingen zich over te geven. Ondervraging van familieleden in het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen hun verwanten komt met veel grotere regelmaat voor.
3.3.7 Mishandeling en foltering
Het grootste aantal gevallen van mishandeling en foltering komt op het conto van de gewapende islamistische groeperingen, die tijdens hun acties zeer gewelddadig opereren138. Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld verkrachting of zware verminking. Ook komt het wel voor dat de paramilitaire burgermilities (GLD)139 buiten het toezicht van de politie en het leger om eigenhandig burgers slaan of anderszins hardvochtig behandelen.
Mishandeling en foltering door functionarissen van de politie en het leger zijn volgens de grondwet verboden, maar komen nog altijd voor, zij het niet systematisch en zeker niet in de mate waarvan sprake was in de jaren negentig. Het risico van foltering en mishandeling bestaat met name voor personen die 135 Speciale VN-rapporteur inzake Foltering, E/CN.4/2001/66, paragraaf 39. 136 Amnesty International, Algeria. Steps towards change or empty promises? MDE 28/005/2003 (16 september 2003), blz. 9 en Human Rights Watch, Time for Reckoning: Enforced Disappearances and Abductions in Algeria (februari 2003), blz. 30. 137 Reports on Human Rights Practices 2002. Algeria, US Department of State (31 maart 2003). 138 Zie over de doelwitten en acties van de gewapende islamistische groeperingen paragraaf 2.4.1. en 2.4.2 van dit ambtsbericht. 139 Zie hierover paragraaf 2.2.2. sub `veiligheidstroepen' van dit ambtsbericht. 50

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

verdacht worden van deelname of steun aan gewapende islamistische groeperingen. In haar jaarrapport 2003 stelt Amnesty dat het aantal meldingen van foltering en mishandeling nog altijd wijdverbreid is140. Aanhoudingen vinden soms zo hardhandig plaats, dat gesproken kan worden van mishandeling van de verdachte. De bekende gevallen van foltering en mishandeling hebben voor het overgrote deel plaatsgevonden tijdens het voorarrest. Verdachten hebben pas recht op een advocaat op het moment dat zij voor de rechter-commissaris verschijnen en niet tijdens de detentie die daaraan voorafgaat. Er is uit de voorgaande jaren ten minste één geval bekend van iemand die heeft aangegeven in zijn eigen woning opgezocht te zijn door functionarissen van de politie en het leger en daar gefolterd te zijn. In de verslagperiode zijn dergelijke gevallen niet bekend geworden.
De methoden van foltering en mishandeling die door individuen zijn aangebracht bij de speciale VN-rapporteur inzake foltering, worden genoemd in zijn rapportage over 2001. De genoemde methoden zijn elektrische schokken, branden met sigaretten, slaan, het plaatsen over de mond van een doek gedrenkt in vervuild water hetgeen verstikking veroorzaakt, slaan op de voetzolen, ophangen aan de nek tot op het punt van bewustzijnsverlies, in brand steken van kranten die op de buik en genitaliën zijn gelegd, gedwongen toekijken bij foltering van anderen, seksueel misbruik en bedreiging met verkrachting141. Volgens Amnesty International is de laatste jaren een trend waar te nemen in de richting van methoden die minder zichtbare sporen achterlaten142. Sinds 2000 dienen rechters het gedrag van politiefunctionarissen jegens de verdachte in voorarrest te betrekken in hun vonnis. Ook dient aan het eind van het voorarrest een medische keuring van de verdachte plaats te vinden. Hieraan wordt in het algemeen de hand gehouden. Slachtoffers vinden bij hun verschijnen voor de rechter volgens Amnesty International vaak geen gehoor aangaande hun klachten over ondergane mishandeling of foltering, ook wanneer op hun lichaam zichtbare sporen daarvan aanwezig zijn143. Andere buitenlandse waarnemers zijn van mening dat dergelijke klachten in de meeste gevallen wel in het oordeel van de rechter worden meegewogen.
Preventieve maatregelen
De laatste jaren vormen mensenrechten een integraal onderdeel van de opleiding 140 Amnesty International, Report 2003: Algeria (2003). 141 Speciale VN-rapporteur inzake Foltering, E/CN.4/2001/66, paragrafen 21-38. 142 Amnesty International, Algeria. Steps towards change or empty promises? MDE 28/005/2003 (16 september 2003), blz. 11. 143 Truth and justice obscured by shadow of impunity, Amnesty International, MDE 28/011/2000 (8 november 2000), blz. 21.
51

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

van politie- en gendarmefunctionarissen. Deze opleiding wordt in veel gevallen gegeven in samenwerking met buitenlandse ­ met name Franse ­ politie. Ook in 2003 hebben dergelijke opleidingen plaatsgevonden. Goede opleiding van politiemensen, inclusief een goede kennis van de mensenrechten, heeft thans volgens goed ingevoerde buitenlandse waarnemers de hoogste prioriteit bij top van de Algerijnse politie. Ook worden huizen van bewaring waar verdachten in voorarrest zitten van tijd tot tijd geïnspecteerd door officieren van justitie. Strafvervolging
Strafvervolging van plegers van foltering of mishandeling is volgens artikel 110bis van de Algerijnse strafwet uitsluitend mogelijk in gevallen waarbij deze is ingezet om een bekentenis van de verdachte te verkrijgen. In andere gevallen is er geen wetsartikel dat foltering of mishandeling verbiedt. In een gering aantal gevallen komt het tot strafvervolging van overheidsfunctionarissen die betrokken zijn bij mishandeling of foltering144. In november 2000 verklaarden de autoriteiten dat functionarissen die zich schuldig maken aan foltering of mishandeling strafrechtelijk vervolgd zullen worden en deelden zij tevens mede dat op dat moment tussen de 350 en 400 functionarissen wegens mensenrechtenschendingen veroordeeld waren145. Exacte cijfers van recenter datum zij niet voorhanden. 3.3.8 Verdwijningen
Na de verkiezingsoverwinning en het daaropvolgende verbod van het FIS begin jaren negentig brak de gewapende strijd tussen de overheid en islamisten uit. Vooral in de eerste helft van de jaren negentig is een groot aantal personen verdwenen. In totaal zijn naar schatting ruim 7200 personen verdwenen146. Van velen van hen is tot op heden niets meer vernomen. Verwanten van verdwenen personen zien met name de overheid als verantwoordelijke voor de verdwijningen, terwijl de overheid stelt dat deze verdwenen personen in veel gevallen mensen zijn die zich hebben aangesloten bij gewapende islamistische groeperingen en daar nog altijd verblijven of in de gewapende strijd tussen deze groeperingen en de politie en het leger zijn omgekomen.
Lange tijd was het onderwerp verdwijningen in Algerije onbespreekbaar. In 1998 is hierin enige opening ontstaan. De autoriteiten erkenden voor het eerst het bestaan van verdwijningen en op provinciaal niveau werden in dat jaar onder supervisie van de provinciegouverneurs speciale meldpunten geopend, waar men 144 Algeria. Truth and justice obscured by the shadow of impunity, Amnesty International MDE 28/011/2000 (8 november 2002). 145 Reports on Human Rights Practices 2001. Algeria, US Department of State (4 maart 2002). 146 Intervention écrite présentée par la Fédération internationale des ligues des droits de l'Homme (FIDH) une ONG dotée du statut consultatif spécial, FIDH (maart 2002). 52

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

gevallen van verdwijning kon melden bij de autoriteiten, die hierop onderzoek zouden doen.
Er zijn 4880 gevallen van verdwijning bij de autoriteiten gemeld. De autoriteiten hebben in maart 2001 aangegeven 987 van hen te hebben getraceerd, maar hebben tot op heden geweigerd de namen van betrokkenen vrij te geven. In sommige gevallen hebben de autoriteiten desgevraagd te kennen gegeven dat betrokkene zich had aangesloten bij een gewapende islamistische groepering en bij een gewelddadige confrontatie met de politie en het leger om het leven was gekomen. In september 2002 kwam de voorzitter van de Commission Nationale Consultative de Promotion et de Protection de Droits de l'Homme (CNCPPDH), Farouk Ksentini, met de mededeling dat hij het dossier van de verdwijningen voor het eind van het jaar afgehandeld wilde hebben. In verband hiermee voerde de commissie voor het eerst gesprekken met vertegenwoordigers van SOS disparus, een NGO die actief is op dit terrein147. De ambitie van Ksentini is niet bewaarheid geworden. Ook in 2003 heeft de commissie herhaaldelijk aangegeven dat het onderwerp boven aan de agenda staat.
Op 20 september 2003 kondigde de president een nieuw ad hoc mechanisme aan dat zich bezig zou gaan houden met de verdwijningen. In de toespraak waarin hij het nieuwe mechanisme aankondigde maakte de president echter reeds duidelijk, dat het comité geen eigen onderzoeksbevoegdheid zou krijgen. Om deze reden wordt het comité door een groot aantal mensen in Algerije, inclusief vertegenwoordigers van de LADDH en SOS disparus met grote scepsis bekeken. De voorzitter van de LADDH heeft op 23 september 2003 in diverse kranten deze kritische mening inzake het comité weergegeven. Ook Amnesty International vraagt zich in een persbericht van 31 oktober 2003 af of het mechanisme over voldoende gewicht en middelen beschikt.
Met uitzondering van twee verdwijningen die plaatsvonden in november en december 2001 zijn volgens SOS Disparus sinds 1998 geen verdwijningen meer voorgekomen. Dit zou voor een deel te danken zijn aan een efficiënt mechanisme dat aangehouden personen, onder andere via de zogenaamde urgent actions van Amnesty International, onder de aandacht van de internationale publieke opinie brengt. Human Rights Watch spreek van een `extreem klein' aantal gevallen van verdwijningen sinds 2000148.
147 Dagblad ElWatan, 4 september 2002
148 Human Rights Watch, Time for Reckoning: Enforced Disappearances and Abductions in Algeria (februari 2003), blz. 29.
53

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Internationale mensenrechtenorganisaties hebben in de verslagperiode veel aandacht geschonken aan het probleem van de verdwijningen149. Deze aandacht is gericht op opheldering van de in het verleden ­ voor 1998 ­ voorgevallen verdwijningen.
3.3.9 Buitengerechtelijke executies en moorden De voortdurend plaatsvindende aanslagen en slachtpartijen hebben ook in de verslagperiode tot een groot aantal slachtoffers geleid150. Gewapende fundamentalisten voerden opnieuw willekeurige moordaanslagen uit op onschuldige burgers en gerichte acties op onderdelen van het leger, politie en Groupes Légitimes d'Autodéfense.
Ook veiligheidsdiensten en anti-terreureenheden schuwen bij hun acties tegen gewapende islamisten dodelijk geweld niet, waarbij van tijd tot tijd buitengerechtelijke executies plaatsvinden151. Tot buitengerechtelijke executies van demonstranten zoals die in 2001 in Kabylië hebben plaatsgevonden is het in de verslagperiode niet gekomen.
3.3.10 Doodstraf
De Algerijnse wet stelt de doodstraf op een aantal delicten. Het betreft hier delicten gericht tegen het leven van derden, delicten tegen de veiligheid van de staat en sabotage van de economie. Ook het militaire strafrecht kent de doodstraf. De wet ter bestrijding van het terrorisme van 1992 heeft het opleggen van de doodstraf tevens mogelijk gemaakt voor die subversieve of terroristische activiteiten waarvoor de Algerijnse strafwet voorheen als maximum levenslange gevangenisstraf kende. Het is in de afgelopen jaren regelmatig voorgekomen dat de doodstraf is opgelegd aan personen die zijn veroordeeld wegens islamistische terreur.
In december 1993 is een moratorium op de tenuitvoerlegging van de doodstraf afgekondigd. Sinds november 1993 is de doodstraf niet meer ten uitvoer gelegd. Na het uitspreken van de doodstraf is het gebruikelijk dat deze straf in hoger beroep wordt omgezet in levenslang. In oktober 2001 werden 115 doodvonnissen omgezet in een levenslange gevangenisstraf152. 149 Zie bijvoorbeeld Human Rights Watch, Time for Reckoning: Enforced Disappearances and Abductions in Algeria (februari 2003). 150 Zie hierover paragraaf 2.4.2 van dit ambtsbericht. 151 Algeria-Truth and Justice: Listen to the Victims, FIDH (juni 2000). 152 Amnesty International Report 2002. Algeria, Amnesty International (2002). 54

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

3.4 Positie van specifieke groepen
3.4.1 Dienstplichtigen/militairen
Dienstplicht
Voor alle mannen van de Algerijnse nationaliteit is het vervullen van militaire dienst in hun negentiende levensjaar verplicht. Vanaf hun zeventiende of achttiende jaar kunnen zij worden opgeroepen. Alle dienstplichtigen zijn geregistreerd in een centrale computer die overal in het land geraadpleegd kan worden. De oproep wordt in het gehele land op openbare plaatsen bekend gesteld153. Algerijnse ambassades en consulaten voeren de convocatie voor jonge Algerijnse mannen die in het buitenland verblijven uit. Vanaf het jaar dat hij achttien wordt dient een jonge man zich te melden om zich te laten registreren bij de plaatselijke autoriteiten, waarna hij ook een medische keuring dient te ondergaan. Indien hij niet wordt afgekeurd of dispensatie krijgt, wordt hij opgeroepen op een bepaalde datum te verschijnen (ordre d'appèl). Is de dienstplichtige niet thuis, dan ontvangt zijn familie de oproep. Reageert betrokkene niet op de oproep, dan wordt tot twee maal toe gerappelleerd. Indien hij nog niet heeft gereageerd wordt zijn zaak aan een militair tribunaal voorgelegd, dat normaal gesproken een avis de recherche zal uitbrengen. Is dat geschied dan kan betrokkene geen paspoort verkrijgen, zijn oude niet verlengen en geen ander officieel document van de Algerijnse autoriteiten verkrijgen154. Ook zal hij het land niet kunnen verlaten.
Heeft een Algerijn met een dubbele nationaliteit elders reeds de dienstplicht vervuld, dan wordt hij niet meer in Algerije opgeroepen. De diensttijd bedraagt achttien maanden155. Daarna kan een dienstplichtige nog eens voor zes maanden als reservist worden opgeroepen. In kringen van de Algerijnse overheid wordt thans nagedacht over de vorming van een beroepsleger. Slechts een deel van de mannelijke bevolking gaat daadwerkelijk het leger in, daar men logistiek niet iedere dienstplichtige kan opnemen156. Het leger lijkt vooral 153 Fax d.d. 16 februari 2000 van de Algerijnse ambassade aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. 'Des communiqués sont affichés annuellement sur des lieux publiques par les autorités compétentes, invitant les jeunes âgés de 17 à 18 ans à s' inscrire pour l'accomplissement du Service National qui s'effectuera seulement une année plus tard, à savoir dès l'âge de 19 ans' . 154 Er zijn valse avis de recherche in omloop. Authenticiteitsonderzoek naar deze documenten is mogelijk.
155 Sedert 1968 is militaire dienst verplicht voor mannen. Per wet 89-19 van 12 december 1989 werd de militaire diensttijd ingekort van 24 naar 18 maanden.
---

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

interesse te hebben in hoger opgeleide mannen157. Algerije kent geen vervangende dienstplicht. Studenten kunnen tot het einde van hun studie uitstel van dienstplicht krijgen. In 1997 werd een burgerdienst ingevoerd voor personen met een universitaire opleiding in de geneeskunde.
De situatie van de dienstplichtige wordt vastgelegd op een speciaal document. Daarop staat of men is opgeroepen om de militaire dienst te vervullen, de dienst reeds heeft vervuld, vrijgesteld is van dienst (of uitstel heeft) of niet in staat is dienstplicht te vervullen. Voor mannen die voor militaire dienst worden opgeroepen, gelden restricties met betrekking tot uitreizen. Dienstplichtontduiking
Het militaire strafrecht voorziet in een bestraffing voor ontduiken van de dienstplicht, van drie maanden tot vijf jaar gevangenisstraf in vredestijd en van twee tot tien jaar in tijd van oorlog (§ 254 Mil. WvS). Artikel 40 van het militaire Wetboek van Strafrecht stelt het uitroepen van de noodtoestand gelijk aan staat van oorlog. Dienstplichtigen die niet vrijgesteld zijn en hun dienstplicht hebben ontdoken door naar het buitenland te gaan, worden na terugkeer aangehouden, overgedragen aan de militaire autoriteiten en alsnog ingelijfd. Anders dan andere dienstplichtigen worden zij ver van hun woonplaats ingezet en mogen zij de eerste zes maanden geen bezoek ontvangen. In een bestraffing is niet voorzien. Desertie
Indien sprake is van desertie in vredestijd geldt een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar (§ 258 e.v. Mil. WvS ). In geval van oorlog ligt de strafmaat tussen de twee en tien jaar. Groepsdesertie (desertie van meer dan twee personen) wordt als daad van samenzwering beschouwd. De strafmaat bedraagt in dit geval één tot maximaal tien jaar in vredestijd en in tijd van oorlog vijf tot vijftien jaar. De strafmaat voor desertie in het buitenland (zonder toestemming het land verlaten hebben, dan wel desertie ten tijde van verblijf in het buitenland) bedraagt in vredestijd tussen de twee en tien jaar gevangenisstraf voor soldaten en vijf tot tien jaar en degradatie voor officieren. In tijd van oorlog bedraagt de gevangenisstraf voor desertie in het buitenland tien tot twintig jaar. Strafvermeerdering kan worden uitgesproken indien wapens of ander materiaal werd meegenomen of indien deelgenomen is aan een complot. Deserteurs moeten na hun gevangenisstraf te hebben uitgezeten alsnog de rest van hun onderbroken diensttijd vervullen. Amnestie

156 In ieder geval geldt dat de oudste zoon van een gezin waarvan de vader gepensioneerd of overleden is uitgezonderd kan worden van dienstplicht. Ook de zoon van een patriot (strijder in de onafhankelijkheidsoorlog) kan van dienstplicht worden uitgezonderd. Ook medische redenen kunnen leiden tot afstel. 157 De overheid is van mening dat met name een hoger opgeleide een verplichting heeft t.o.v. de staat, bijvoorbeeld omdat deze een gratis universitaire opleiding heeft gevolgd. 56

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Of de in het vorige ambtsbericht nog genoemde amnestieregeling uit 1999158 nog altijd van kracht is, kon niet worden vastgesteld. Desgevraagd hebben de Algerijnse autoriteiten te kennen gegeven hierover geen uitsluitsel te kunnen geven.
Dienstplichtigen en gewapende islamisten Van gericht geweld van de zijde van de gewapende islamisten jegens dienstplichtigen die net hun dienstplicht hebben vervuld en weer terugkeerden in de maatschappij of die op het punt staan hun militaire dienst te gaan vervullen is, in tegenstelling tot de eerste jaren van de terreur, thans geen sprake meer. 3.4.2 Betrokkenen bij het voormalig FIS
Het voormalig FIS is in Algerije verboden. Hoewel de meeste voormalige FIS- leden in het buitenland wonen, bevindt zich nog altijd een aantal voormalige FIS- functionarissen, waaronder een aantal oprichters van het voormalig FIS, in Algerije. Het voormalig FIS in het buitenland is verdeeld in een aantal facties die een grote onderlinge rivaliteit kennen en die aldaar proberen weer politieke voet aan de grond te krijgen. Rivaliteit bestaat ook tussen de voormalige FIS- functionarissen in Algerije enerzijds en die in Europa anderzijds. De voormalige FIS-functionarissen die zich in Algerije bevinden hebben zich allen achter het Concorde Civile van Bouteflika geschaard. Enkele voormalige FIS-leiders werden in 1994 vrijgelaten uit hun gevangenschap. De voormalige FIS-leiders Abbasi Madani en Ali Benhadj zijn zoals eerder vermeld in juli 2003 vrijgelaten uit respectievelijk huisarrest en gevangenis. Met name Benhadj, de jongste van de twee, probeert thans de diverse groepen binnen het voormalig FIS weer te verenigen en de organisatie weer op te bouwen. Hij ontvangt dagelijks mensen met wie hij besprekingen voort. Internationale waarnemers achten Benhadj ook daadwerkelijk in staat om de organisatie weer nieuw leven in te blazen.
Het feit dat iemand op enige wijze betrokken is bij het voormalig FIS, levert geen grond op voor strafvervolging of buitengerechtelijke vervolging van deze persoon door de autoriteiten. Dit geldt voor het gehele spectrum van voormalige partijleiders tot en met sympathisanten. In diverse partijen binnen het parlement zijn diverse voormalige FIS-leden vertegenwoordigd. 158 Zie paragraaf 3.4.1 van het algemeen ambtsbericht Algerije d.d. 3 december 2002. 57

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

3.4.3 Betrokkenen bij gewapende islamistische groeperingen Steun of deelname aan gewapende islamistische groeperingen zoals de GIA en de GSPC wordt strafrechtelijk vervolgd. In de praktijk blijken het Concorde Civile en de in 1999 door de president aan de vooravond van het verlopen van de termijn voor dit Concorde Civile afgekondigde amnestie echter nog altijd van kracht te zijn. Dit houdt in dat personen die op enige wijze betrokken zijn geweest bij gewapende groeperingen, wanneer zij zich vrijwillig bij de autoriteiten melden en hun wapens inleveren, kunnen rekenen op volledige amnestie en rehabilitatie in de burgermaatschappij159.
Ook in de verslagperiode heeft de president herhaaldelijk verklaard dat de deur voor berouwvolle terroristen nog altijd open staat. Ook heeft hij meerdere malen aangegeven er voorstander van te zijn om de amnestieregeling officieel te verlengen. Dit laatste heeft hem kritiek uit de hoek van de strijdkrachten opgeleverd160. Omdat de de facto verlenging van de amnestie niet officieel is vastgelegd, kunnen burgers hieraan geen rechten ontlenen. Het is dus niet uitgesloten dat de regering niet in alle gevallen amnestie verleend aan personen die niet langer betrokken wensen te zijn bij gewapende islamistische groeperingen. Overigens is het voor spijtoptanten die zich in het buitenland bevinden niet mogelijk om zich tot de Algerijnse vertegenwoordiging in het land waar zij zich bevinden te wenden om aldus amnestie te verkrijgen. 3.4.4 Berbers
Volgens artikel 29 van de grondwet is iedere burger gelijk voor de wet, ongeacht zijn taal of ras. Van vervolging van personen enkel en alleen om het feit dat zij Berber zijn is geen sprake.
Sinds het eind van de jaren zeventig is in Algerije een politiek van Arabisering van de taal aan de gang. Op alle lagere en middelbare scholen is het onderwijs voor alle vakken in principe in het Arabisch. Hetzelfde geldt, met uitzondering van een paar vakgebieden, voor het hoger onderwijs161. Op 5 juli 1998 is de Wet op de Generalisatie van de Arabische Taal aangenomen, die het gebruik van andere talen dan het Arabisch op diverse terreinen verbiedt162. 159 Vergelijk ook Amnesty International, Algeria. Steps towards change or empty promises? MDE 28/005/2003 (16 september 2003), blz. 42 e.v. 160 Country Report. Algeria, The Economist Intelligence Unit (augustus 2003), blz. 18. 161 Algeria. Violations of Economic, Social and Cultural Rights: A vulnerable population, FIDH (12 november 2001), blz. 24. 162 Concluding Observations and Comment of the Committee for the Elimination of Racial Discrimination: Algeria. 27/04/2001. CERD/C/304/Add.113, paragraaf 10. 58

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Artikel 3 van de grondwet omschrijft Arabisch als de nationale en officiële taal. Het Tamazight163, de taal van de Berbers, heeft wel de status van nationale taal, maar niet die van officiële taal. In het nationaal handvest (Charte Nationale), daterend van 1976, is in 1996 een wijziging opgenomen die inhoudt dat de Berberse taal en cultuur één van de bestanddelen van de Algerijnse identiteit vormen.
Onder het ministerie van Communicatie en Cultuur resideert een `Haut Commissariat à l'Amazighité', dat in september 2002 onder andere een Berbers filmfestival heeft georganiseerd. Er bestaat een universitaire leerstoel voor het Tamazight. Op een aantal basisscholen in Kabylië is het vak Tamazight in het lesprogramma opgenomen. Ook is er op de staatstelevisie dagelijks een dertig minuten durende nieuwsuitzending in het Tamazight te zien. Onder hoge functionarissen in het staatsapparaat bevindt zich een groot aantal Berbers. Naast de politieke partijen FFS en RCD164 zijn de Berbers ook georganiseerd in de Mouvement Culturel Berbère (MCB), die de hoedanigheid van pressiegroep op het terrein van de Berberse taal en cultuur heeft. De MCB is de organisator van de marsen die jaarlijks plaatsvinden ter herdenking van de Berberse lente165. Er bestaat tenslotte nog de weinig invloedrijke MAK (Mouvement pour l'Autonomie Kabylienne), onder leiding van Ferhat Mehenni, die een autonoom Kabylië voorstaat.
3.4.5 Homoseksuelen
Hoewel homoseksuele handelingen volgens de strafwet bestraft dienen te worden met een gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar, is van daadwerkelijke strafvervolging van homoseksuelen in Algerije geen sprake166. In de Algerijnse samenleving, met name in de steden, wordt homoseksualiteit getolereerd, zolang het niet zeer expliciet wordt uitgedragen middels gedrag en kleding in het openbaar. In de grote steden, met name in Algiers, zijn diverse ontmoetingsplaatsen voor homoseksuelen te vinden. Personen die hun homoseksuele geaardheid expliciet uitdragen kunnen te maken krijgen met 163 Ook wel aangeduid als `Amazigh'. 164 Zie voor een beschrijving van deze twee partijen paragraaf 2.2.1. sub politieke partijen. 165 Zie over deze marsen paragraaf 2.3.1 van dit ambtsbericht. 166 7th European Country of Origin Information Seminar. Final Report, UNHCR/ACCORD (Berlijn, 11-12 juni 2001), blz. 38. 59

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

pesterijen en intimidatie van de sociale omgeving of leden van de politie en het leger167.
3.4.6 Vrouwen
Naar verhouding zijn vooral vrouwen en kinderen slachtoffer geworden van de gewelddadige islamistische acties die sinds het begin van de jaren negentig plaatsvinden. Van de slachtoffers waren circa 80% vrouwen en kinderen. Krachtens artikel 29 van de Algerijnse grondwet is gelijkheid van mannen en vrouwen gegarandeerd. De in 1984 van kracht geworden Wet op de Familie (Code de la Famille), die voor een deel is geïnspireerd door de islamitische wet (shari'a), bevat echter een aantal bepalingen die de vrouw systematisch achterstellen ten opzichte van de man. In artikel 8 van deze wet wordt aan de man polygamie tot maximaal vier vrouwen toegestaan. Artikel 51 van de wet geeft de man het recht om zijn vrouw te verstoten. Volgens artikel 11 dient de vrouw toestemming van een voogd, haar vader of een andere nabije mannelijke verwant, te krijgen om in het huwelijk te kunnen treden. De vrouw is ingevolge artikel 39 gehouden haar man te gehoorzamen. In geval van verstoting van de vrouw door de man valt de echtelijke woning ingevolge artikel 52 altijd toe aan de man. Volgens het erfrecht, dat is opgenomen in de artikelen 126 en verder van de wet, ontvangt een vrouw onder gelijke omstandigheden de helft van wat een man ontvangt. Veel NGO's hebben de wet bekritiseerd om zijn discriminatoire karakter. Reeds enkele jaren is sprake van een modernisering van de Code de la Famille. Op 25 oktober 2003 stelde de president een commissie in die deze hervorming moet gaan bewerkstelligen. De commissie wordt voorgezeten door de president van het Hooggerechtshof. Er is geen datum bekend waarop de commissie met een voorstel moet komen. Dit heeft in de Algerijnse pers de nodige scepsis ten opzichte van de effectiviteit van de commissie opgeroepen168. Wat betreft de positie van vrouwen in Algerije is er een groot onderscheid tussen de stedelijke cultuur en de cultuur op het platteland. Een westerse levensstijl is in de grote steden volledig geaccepteerd. In landelijke gebieden kan deze levensstijl echter sociale weerstand ontmoeten, die kan uitmonden in eerwraak en eremoorden. Op het platteland komt het nog regelmatig voor dat vrouwen het slachtoffer worden van ontvoeringen, verkrachtingen of gedwongen huwelijken169. 167 Vergelijk brief UNHCR Nederland d.d. 31 oktober 2000. 168 Dagbladen El Watan en Liberté, 27 oktober 2003. 169 7th European Country of Origin Information Seminar. Final Report, UNHCR/ACCORD (Berlijn, 11-12 juni 2001), blz. 37. 60

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Volgens de concluderende observaties van het VN-comité inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (CESCR) besteedt de Algerijnse overheid in de zin van preventie en bestraffing te weinig aandacht aan het probleem van geweld binnen het gezin, waarvan vrouwen het slachtoffer worden170. Niet- gouvernementele vrouwenorganisaties klagen over het gebrek aan steun dat van de zijde van de autoriteiten wordt geboden aan vrouwen die het slachtoffer worden van verkrachting of geweld171. Ook komt het voor dat mannen die hun echtgenotes hebben mishandeld hiervoor niet strafrechtelijk worden vervolgd. In het openbare leven zijn vrouwen op vrijwel alle terreinen te vinden. Er zijn vrouwelijke rechters, artsen, journalisten, politici en muziekbands die geheel uit vrouwen bestaan. In 2001 werden vier vrouwen tot ambassadeur benoemd. Ook onder de gelederen van politie en leger bevindt zich een groot aantal vrouwen. Thans telt het parlement een aantal vrouwelijke leden en zijn er vijf vrouwelijke ministers (op een totaal van 38 ministers), waaronder Khalida Toumi, een voormalig voorvechtster van vrouwenrechten172, die echter volgens sommigen haar oorspronkelijke roeping is vergeten nadat ze minister is geworden. Nog altijd is sprake van ondervertegenwoordiging van vrouwen op hoge posities. Alleenstaande vrouwen kunnen in hun eigen levensonderhoud voorzien zonder de hulp van familie, mits ze in staat zijn werk te vinden. De NGO SOS Femmes en Détresse verzorgt op kleine schaal vakopleidingen voor alleenstaande vrouwen, om hen te helpen in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. 3.4.7 Minderjarigen
De leeftijd voor het bereiken van meerderjarigheid verschilt naar gelang het toepasselijk wettelijk kader.
Voor de toepassing van de Strafwet (Code Pénal) is de minimum leeftijd negentien jaar. Krachtens art 40 lid 2 van het Algerijnse Burgerlijk Wetboek (Code Civil) is de leeftijd waarop men meerderjarig is eveneens negentien. Niettemin kan een minderjarige onder bepaalde voorwaarden rechtsgeldige handelingen verrichten. Krachtens art 42 en 43 van de Code Civil heeft een kind, dat de leeftijd des onderscheids (gesteld op zestien jaar) heeft bereikt, beperkte bevoegdheid zijn/haar burgerlijke rechten uit te oefenen, zoals nader uitgewerkt in het Wetboek van Koophandel (Code de Commerce) en de Wet op de Familie (Code de la Famille). Uit hoofde van de Code de Commerce kan een minderjarige 170 Concluding Observations of the Committee on Economic, Social and Cultural Rights: Algeria. 30/11/2001. E/C.12/1/Add.71, paragraaf 17. 171 Human Rights Watch World Report 2002. Algeria., Human Rights Watch (2002), blz. 410. 172 Dagblad El Watan, 19 juni 2002. 61

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

van achttien jaar rechtsgeldige transacties aangaan; hij/zij kan (conform de artikelen 5 en 6) op rechtsgeldige wijze onroerend goed verwerven en hypothekeren, mits daartoe gemachtigd door de ouders en -bij ontstentenis daarvan- door de rechter. De regelgeving voor inschrijving in het register van koophandel voorziet in een acte van `émancipation', afgegeven door de rechter (decreten 83259 van 16 april 1983 en 88229 van 5 november 1988). Uit hoofde van de Code de la Famille zijn handelingen van een persoon die de leeftijd des onderscheids heeft bereikt geldig, indien deze handelingen hem/haar tot voordeel strekken en nietig indien deze hem/haar tot nadeel strekken (art 83). De rechter kan deze persoon, op verzoek van een ieder die daar belang bij heeft, machtiging verlenen om over het geheel of een gedeelte van zijn/haar bezittingen te beschikken.
De vader is de wettige voogd van zijn minderjarige kinderen. Bij zijn overlijden gaat de voogdij over op de moeder (art. 87 van de Code de la Famille). Voor bepaalde handelingen (verkoop onroerend goed, verkoop belangrijke roerende zaken en beschikkingen m.b.t. kapitaal) is de machtiging van de rechter noodzakelijk en -in geval van openbare veiling- verplicht (art 88 en 89). De uitoefening van de wettige voogdij houdt op te bestaan door onbekwaamheid van de voogd, zijn overlijden of het overlijden van de minderjarige, meerderjarigheid van het kind, een wettelijk verbod of ontzetting uit de ouderlijke macht.
Het minderjarige kind kan door zijn vader of grootvader onder het toezicht van een (toeziend) testamentair voogd geplaatst worden in het geval het kind zijn moeder verliest of indien onbekwaamheid van de moeder op wettelijk voorgeschreven wijze is vastgesteld (art 92). De testamentair voogd heeft dezelfde toezichthoudende bevoegdheden als de wettige voogd. Het mandaat van de testamentair voogd houdt op te bestaan bij het overlijden van de minderjarige of van hemzelf, onbekwaamheid van de voogd, meerderjarigheid van het kind, het verstrijken van de in het mandaat voorziene tijdsbepaling, gerechtvaardigde afstand en herroeping indien bewezen wordt dat de uitoefening van de voogdij de belangen van de minderjarige in gevaar brengt.
In het algemeen kan worden gesteld dat in Algerije de familie in de ruime zin des woords zich het lot van een verweesde minderjarige zal aantrekken. Niettemin acht de overheid zich verantwoordelijk voor de verzorging van minderjarigen tot negentien jaar, wanneer familie-opvang ontbreekt. Daartoe bestaan van overheidswege173, maar ook van particuliere zijde, de nodige opvanghuizen. De 173 Psycholigical Rehabilitation of Traumatized Children, p.3. UNICEF Algiers, September 1998: 'There exist 23 institutions catering for the needs of children without parental care, 103 62

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

capaciteit hiervan is beperkt, maar de geboden faciliteiten worden naar lokale maatstaven in het algemeen redelijk geacht. De overheidsinstellingen herbergen ook jongeren, die met Justitie in aanraking zijn geweest. 3.4.8 Teruggekeerde asielzoekers
Personen die in derde landen asiel hebben aangevraagd en na afwijzing van hun aanvraag terugkeren naar Algerije, worden niet vervolgd louter wegens het feit dat zij in het buitenland asiel hebben aangevraagd. Vervolging wegens politieke activiteiten in het buitenland treedt slechts dan op wanneer het openlijke, tegen de Algerijnse staat gerichte activiteiten betreft. Het uiten van kritiek op de Algerijnse overheid leidt niet tot vervolging. Logistieke steun vanuit het buitenland aan in Algerije verboden organisaties levert indien dit bekend wordt bij de Algerijnse autoriteiten bij terugkeer in Algerije echter wel strafvervolging op. De reikwijdte van de eerder genoemde en in de praktijk nog altijd van kracht zijnde amnestieregeling174 gaat thans niet (meer) zo ver, dat spijtoptanten die zich schuldig hebben gemaakt aan gewapende islamistische acties of steunverlening daaraan en in het buitenland verblijven, zich bij de Algerijnse vertegenwoordiging aldaar kunnen melden voor amnestie en vervolgens ongemoeid naar Algerije kunnen terugreizen. Niet bekend is of zich in het verleden personen om deze reden bij Algerijnse vertegenwoordigenen hebben gemeld. Algerijnse staatsburgers die na een afgewezen asielverzoek in een ander land terugkeren in Algerije, worden bij de inreis in Algerije vaak verhoord om hun identiteit vast te stellen en om te controleren of er sprake is van nog openstaande strafvervolging of niet vervulde militaire dienst. Het kan voorkomen dat personen meerdere dagen worden vastgehouden. Er zijn in de laatste jaren in geen enkel Europees land gevallen bekend van voormalige asielzoekers die bij terugkeer in Algerije zijn mishandeld of gefolterd.

schools/centres providing educational services for children with mental and physical disabilities'.
174 Vergelijk paragraaf 3.4.3 van dit ambtsbericht. 63

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003


4 Migratie
4.1 Migratiestromen en ­oorzaken
4.2 Opvang van binnenlands ontheemden
Over exacte aantallen binnenlandse ontheemden is weinig bekend. Wel is bekend dat velen door de slechte veiligheidssituatie op het platteland in de jaren negentig vanuit de landelijke gebieden naar de steden zijn getrokken. Men verblijft hier veelal bij familie en bekenden. Degenen die naar de grote stad trekken en daar niet bij familie terecht kunnen, komen vaak in de arme buitenwijken terecht. Het gaat hier veelal om illegaal en provisorisch gebouwde wijken, die worden bevolkt door slachtoffers van aardbevingen, economische migranten en personen die vanwege de veiligheidssituatie naar de grote stad zijn getrokken. De Verenigde Naties ontplooien in Algerije geen activiteiten die gericht zijn op de opvang van binnenlandse ontheemden. De UNHCR is in Algerije aanwezig, maar is door de Algerijnse autoriteiten uitsluitend uitgenodigd om zich bezig te houden met vluchtelingen uit derde landen en in het bijzonder met de vluchtelingenkampen in het westen van het land, waar personen afkomstig uit de Westelijke Sahara zijn ondergebracht.
4.3 Activiteiten van internationale organisaties De UNHCR is actief met betrekking tot personen afkomstig uit de Westelijke Sahara, die in het westen van Algerije in kampen wonen. Ook het Internationale Rode Kruis (ICRC) is actief in Algerije. Het houdt zich onder andere bezig met het regelmatig bezoeken van gevangenissen. In diverse plaatsen in Algerije bevinden zich ICRC kantoren. Voor kinderen die zijn getraumatiseerd als gevolg van het terroristische geweld heeft UNICEF in samenwerking met de Algerijnse overheid een speciaal hulpverleningsprogramma opgezet.
De Europese Commissie (EC) is eind 2002 begonnen met een pilot-project in de provincie Tessemsilt, dat gericht is op de wederopbouw van de agrarische sector aldaar. Hiertoe zullen medewerkers van de permanente vertegenwoordiging van de EC regelmatig het gebied bezoeken. Ook is het de bedoeling dat medewerkers van ambassades van EU-lidstaten het project van tijd tot tijd gaan bezoeken. 64

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

4.3.1 Beleid UNHCR
De UNHCR stelt zich reeds enige jaren op het standpunt dat, indien een asielverzoek na een zorgvuldige procedure is afgewezen, verwijdering naar Algerije kan plaatsvinden. De UNHCR heeft meermaals bevestigd dat bovenstaand standpunt nog immer wordt gehuldigd. De UNHCR meent dat, gezien de Algerijnse context, de beslissing gedwongen verwijdering van afgewezen uitgeprocedeerde asielzoekers wel met grote voorzichtigheid omgeven dient te zijn.
Op13 maart 2000 heeft de UNHCR een aantal richtlijnen inzake asielzoekers afkomstig uit Algerije neergelegd in een brief aan het Immigration and Nationality Directorate (IND) van de Home Office van het Verenigd Koninkrijk. Een weergave hiervan is te vinden in het rapport dat het Britse IND hierover heeft opgesteld175. In deze brief neemt de UNHCR de volgende standpunten in.
1. De vrees om wegens de veiligheidssituatie in het land het slachtoffer te worden van willekeurig geweld is in het geval van Algerije niet voldoende voor een erkenning als vluchteling.
2. De UNHCR heeft nooit opgeroepen tot een algemeen verbod op uitzetting naar Algerije.

3. De UNHCR heeft nooit groepen geïdentificeerd die prima facie in aanmerking komen voor een vluchtelingenstatus. Meer recente standpunten van de UNHCR inzake Algerije zijn niet bekend.
4.4 Beleid andere westerse landen
De meeste aanvragen in Europa van asielzoekers afkomstig uit Algerije werden in de eerste helft van 2003 gedaan in Frankrijk (1323), Duitsland (609), Zwitserland (404), Spanje (335) en het Verenigd Koninkrijk (309)176. Alle Europese landen behandelen aanvragen van Algerijnse asielzoekers op hun individuele merites en verwijderen uitgeprocedeerde Algerijnse asielzoekers naar Algerije. Sinds april 2002 is ook Canada, dat sinds maart 1997 een verwijderstop hanteerde, weer overgegaan tot verwijdering van uitgeprocedeerde Algerijnse asielzoekers177. Er zijn geen gevallen bekend van uit Europa verwijderde 175 UK Immigration & Nationality Directorate Country Assessment ­ Algeria, IND Country Information and Policy Unit (april 2002), paragraaf 5.C.2. 176 Cijfers afkomstig van de Intergovernemental Consultation Group, een wereldwijd samenwerkingsverband van immigratiediensten. 177 Dagbald El Watan, 10 en 11 april 2002. 65

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

asielzoekers die het slachtoffer zijn geworden van foltering, mishandeling of onmenselijke behandeling.

66

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003


5 Samenvatting
Algerije is een republiek met als huidige president Abdelaziz Bouteflika. De legertop speelt een grote rol in de politieke en economische verhoudingen in het land. In juli 2003 werden de FIS-leiders Madani en Benhadj vrijgelaten, hoewel ze nog altijd onder een groot aantal beperkingen van hun uitingsvrijheid lijden. De ontevredenheid onder de bevolking in Kabylië duurde in 2003 voort; er vond geen toenadering plaats tussen de autoriteiten en de vertegenwoordigers van de bevolking. De presidentsverkiezingen van mei 2004 wierpen reeds in 2003 hun schaduwen vooruit. Kandidaatstelling van FLN-voorzitter Benflis leidde tot interne conflicten in de partij en terugtrekking van het FLN-ministers uit de regering. In Algerije is sprake van een hoge werkloosheid en een gebrek aan drinkwater en huisvesting.
In de grote en middelgrote steden is de veiligheid door een sterke aanwezigheid van politie en het leger gegarandeerd. Hier is sprake van een normaal leven van alledag. In 2003 hebben in de steden geen aanslagen plaatsgevonden. De gewapende islamistische groeperingen zijn teruggedrongen naar hun schuilplaatsen op het platteland, van waaruit bliksemacties en moordaanslagen in afgelegen dorpen en op afgelegen wegen worden gepleegd. Het geweld is significant minder intensief dan in de jaren negentig en in 2003 weer verder afgenomen ten opzichte van 2002, hoewel nog altijd 25 doden per maand vallen. Algerije is partij bij de belangrijkste mensenrechtenverdragen en heeft de mensenrechten verankerd in de grondwet. Internationaal toezicht op de mensenrechten wordt door de Algerijnse autoriteiten slechts beperkt mogelijk gemaakt. Nationaal vindt toezicht plaats door de overheid en een aantal NGO's, die slechts beperkte invloed kunnen laten gelden. De geschreven pers opereert relatief vrij maar wordt soms belemmerd of geïntimideerd. TV en radio zijn in staatshanden maar buitenlandse TV is vrij toegankelijk en ruim voorhanden. Een in juni 2001 ingevoerde wetswijziging stelt straffen op belediging van staatsfunctionarissen. Tot op heden heeft een aantal veroordelingen tot geldboetes of voorwaardelijke straffen plaatsgevonden. De vrijheid van vereniging en vergadering is grondwettelijk gegarandeerd, maar wordt beperkt door de in 1992 ingevoerde noodtoestand. NGO's of politieke partijen ondervinden soms moeilijkheden bij hun oprichting of activiteiten. De uitoefening van de islam wordt in zeker mate gecontroleerd door de staat. Andere religies worden in de praktijk getolereerd.
Foltering, mishandeling en buitengerechtelijke executies komen nog altijd voor, hoewel in veel minder mate dan in de jaren negentig. Verdwijningen hebben in 67

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

2003 niet plaatsgevonden. Een groot aantal verdwijningen uit het verleden is nog altijd niet opgelost.
In Algerije is geen sprake van strafrechtelijke of buitengerechtelijke vervolging enkel en alleen wegens het feit dat men betrokken is bij het voormalig FIS, Berber is of in het buitenland asiel heeft aangevraagd. Leden van gewapende islamistische groeperingen of mensen die hen ondersteunen kunnen wel op strafvervolging rekenen. In de praktijk bestaat echter in geval van vrijwillige overgave aan de autoriteiten voor hen nog altijd een ruimhartige amnestie. Homoseksuele handelingen zijn wettelijk strafbaar maar worden in de praktijk getolereerd. De rechten van de vrouw worden ondanks wettelijke gelijkheid van de seksen op een aantal punten door de Code de la Famille ingeperkt. De UNHCR heeft geen bezwaar tegen verwijdering naar Algerije van asielzoekers die na een zorgvuldige procedure worden afgewezen. Alle Europese landen en sinds april 2002 ook Canada verwijderen uitgeprocedeerde asielzoekers naar Algerije. Er zijn in de afgelopen jaren geen gevallen bekend van afgewezen asielzoekers die vanuit Europa naar Algerije zijn verwijderd en daar het slachtoffer werden van foltering of mishandeling.

68

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

Literatuurlijst
Agence France-Presse
Amnesty International, Amnesty International Report 2002. Algeria (2002) Amnesty International, Assaults against families of "disappeared" must stop, 2 juli 2002, MDE 28/041/2002
Benyoub, Rachid, L'Annuaire Politique de l'Algérie 2002 (Algiers 2002) Bundesambt für Flüchtlinge, Länderinformationsblatt Algerien (Givisiez, mei 1999)
CIA, The World Factbook (2002)
CPJ, Attacks on the Press 2001. A Worldwide Survey by the Committee to Protect Journalists (New York, 26 maart 2002)
The Economist Intelligence Unit, Algeria. Country Profile 2001. (2001) El Watan, private Algerijnse krant
Europa Publications Ltd., `Algeria' in The Europa World Year Book 2001 (Londen, 2001)
Europees Parlement, Ad hoc delegation visit to Algeria. 27-31 May 2002 (2002) Freedom House, Freedom House Monitor (najaar 2000) Human Rights Watch, Human Rights Watch World Report 2002. Algeria. (2002)

ICRC, ICRC Annual Report 2001 (30 juni 2002)
International Crisis Group, The Algerian crisis: not over yet (20 oktober 2000) International Crisis Group, La concorde civile: une initiative de paix manquée. (Brussel, 9 juli 2001)
International Crisis Group, Diminishing Returns: Algeria's 2002 legislative elections (Algiers/Brussel, 24 juni 2002)
69

Algemeen ambtsbericht Algerije december 2003

The International Institute for Strategic Studies, The Military Balance 2001-2002 (oktober 2001)
Liberté, private Algerijnse krant
Ligue Algérienne de Défence des Droits de l'Homme, Rapport Algérie, La Répression du Printemps Noir. Avril 2001-Avril 2002 (april 2002) Martinez, Luis, The Algerian civil war 1990-1998 (Londen, 2000) Le Matin, Algerijns dagblad
Moudjahid, Algerijnse overheidskrant
Speciale VN-rapporteur inzake Foltering, E/CN.4/2001/66 UNHCR Nederland, brief d.d. 31 oktober 2000
United Press International, persbureau
UNDP, Human Development Report 2002 (juli 2002)
US Department of State, International Religious Freedom Report 2001. Algeria (26 oktober 2001)
US Department of State, International Religious Freedom Report 2003. Algeria (18 december 2003)
US Department of State, Reports on Human Rights Practices 2001. Algeria. (4 maart 2002)
70

Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken Afdeling Asiel- en Migratiezaken
070-348 4517


---- --