Presentatie nieuwe boek Wijfjes tijdens 120-jarig bestaan NVJ
11-02-2004
* NVJ-leden kunnen het boek voor 15 euro bestellen (overmaken op
Postbank 418318, ten name van de NVJ in Amsterdam). De verzendkosten
zijn voor rekening van de NVJ. Gelieve op de overschrijving uw
relatienummer bij de NVJ te vermelden en `boek Wijfjes'.
Historicus Huub Wijfjes presenteerde 3 februari zijn nieuwe boek
`Journalistiek in Nederland 1850-2000' in Perscentrum Nieuwspoort, ter
ere van het 120-jarig bestaan van de NVJ. Het eerste exemplaar werd
aangeboden aan staatssecretaris Medy van der Laan. Hieronder volgt de
speech waarmee hij zijn boek introduceerde.
Huub Wijfjes, 3 februari 2004, Nieuwspoort Den Haag. Presentatie
Journalistiek in Nederland 1850-2000, Beroep, cultuur en organisatie:
Mevrouw de staatssecretaris, dames en heren journalisten, vrienden en
collega's,
Vandaag sluit ik een lange periode van onderzoeksinspanning officieel
af. Het was een periode vol bloed, zweet en tranen en sommigen zouden
daarom wellicht zeggen dat het een lijdensweg was. In zeker opzicht is
het schrijven van een boek dat altijd (wat dat betreft spreek ik uit
een inmiddels lange ervaring), misschien is het zelfs de enige manier
om iets zinnigs op papier te krijgen. Maar in dit geval
was er ook een uiterst inspirerende kant, die ruimschoots opwoog tegen
alle ellende. Want als je op de journalistiek studeert kom je
weliswaar alle negatieve kanten van het leven tegen, maar ook een
fascinerend vak, misschien wel het leukste vak op aarde. Je komt ook
voortdurend dezelfde discussies tegen die nooit hun actualiteit lijken
te verliezen.
Een van die discussies is de botsing van de journalistiek met de
autoriteit. We staan vandaag in een van die plaatsen waar dagelijks
die botsingen plaats vinden, ja plaats moeten vinden. Want de
geschiedenis wijst uit dat zonder de wrijving tussen journalisten en
de werkelijkheid die ze beschrijven, er geen maatschappelijk debat kan
ontstaan. Een journalistiek waarover niet geklaagd wordt, is geen
goede journalistiek. Hier in Den Haag wordt dagelijks fors geklaagd,
misschien wel meer dan ooit tevoren want het vertrouwen in de
journalistiek lijkt naar een dieptepunt te zijn gezakt, net zoals
overigens het vertrouwen in de politiek. Maar laten we niet vergeten
dat het wantrouwen tegen journalisten er altijd is geweest zolang er
onafhankelijke journalisten waren. In 1911 verzuchtte het
antirevolutionaire kamerlid Brummelkamp bijvoorbeeld: `Ach, waar zijn
de dagen toen men een hoogstaande pers in Nederland had; een pers die
begreep wat het was door juiste voordracht van zaken, door inlichting
en voorlichting verkeerde opvattingen te bestrijden, het zakelijke te
waardeeren, het verkeerde op waardige wijze af te keuren, en zoodoende
een gezonde publieke opinie te helpen vormen, in steê van haar op een
valsch spoor te leiden of te speculeeren op haar lagere instincten?'
En in mijn doorgaans als uiterst braaf omschreven geboortejaar 1956
riep Joop den Uyl, toen directeur van de Wiardi Beckmanstichting, de
media op om nu eindelijk eens een einde te maken aan wat hij noemde
`de leugenachtige campagnes en valse voorstellingen tegen personen en
instellingen'.
Met deze tamelijk willekeurig gekozen citaten wil ik het huidige debat
over de journalistiek zeker niet bagatelliseren, want de felheid en
diepte ervan geven toch wel enige reden voor verontrusting of op zijn
minst bezinning over vraagstukken zoals verantwoordelijkheid en
pluriformiteit. Om aan die noodzakelijke reflectie een behoorlijke
historische verdieping te geven, heb ik dit boek gecomponeerd.
Journalisten gaan ervan uit dat de samenleving beter wordt van hun
onafhankelijke kritische oordeel. Ik ga er vanuit dat de journalistiek
er beter van kan worden als er af en toe ook eens een onafhankelijk en
kritisch oordeel over hun metier wordt geveld. Ik heb me daartoe graag
geleend, hoewel het zeker niet een vooropgezet plan is geweest om een
vernietigend schotschrift te componeren. Ik heb me voorgenomen om de
mogelijkheden voor journalistiek zelfinzicht te vergroten door de
geschiedenis als ervaringsterrein in kaart te brengen. Ik bied het
boek daarom straks graag met een stichtend woord aan de journalisten
aan in de hoop dat het hun reflectie op dat prachtige vak kan
bevorderen.
Maar het eerste exemplaar presenteer ik graag aan een van hun
potentiële onderwerpen en wie weet wel een van hun potentiële
slachtoffers. Ik weet niet of mevrouw Van der Laan al haar eigen
unieke journalism experience heeft gehad, maar zo niet dan zal het
ongetwijfeld nog komen. Ik wens u daarbij veel sterkte toe en spreek
de hoop uit dat dit boek u zal helpen te beseffen dat elk vak naast
talloze grote tekortkomingen ook vele schitterende kanten heeft.
Dames en heren journalisten,
We vieren vandaag in alle bescheidenheid een jubileum, waarvan je niet
snel op de gedachte zou komen om het te vieren. Men viert 100 jaar, en
misschien ook 125 en 150 jaar. Maar vandaag vieren we dat 120 jaar
geleden de eerste journalistieke beroepsorganisatie in Nederland werd
opgericht. Hoe, waar en waarom kunt u uitvoerig nalezen in mijn boek.
Daar wil ik het dus niet over hebben. Wel over de speech die Jan
Blokker 20 jaar geleden hield bij een werkelijk vierbaar jubileum: 100
jaar NVJ. Bij die gelegenheid deed Blokker twee opmerkelijke
uitspraken. Blokker bezwoer de collega's namelijk dat journalisten
zich nooit en te nimmer door autoriteiten moeten laten fêteren. Dat
was even slikken in een zaal die tot de nok was gevuld met
autoriteiten, de majesteit en georganiseerde journalisten. Een tweede
opmerking dreunde misschien nog wel langer na. Volgens Blokker zouden
journalisten zich ook niet moeten verenigen. Stokers van de locomotief
voor het aanvoeren van nieuwstijdingen organiseren zich niet, aldus
Blokker. Die stokers werpen brandstof op het vuur, stellen vragen en
zetten ladders tegen het raam.
Met die eerste opmerking over het niet laten fêteren door
autoriteiten heb ik nog het minste moeite, hoewel ze wel gezien moet
worden als een symbolische opmerking. Ze verwijst naar de noodzaak om
in het oordeel onafhankelijk te blijven, vooral van mensen die je
cadeautjes willen geven, je reizen of je receptie willen betalen of
die aardig gevonden willen worden omdat ze aardig voor jou zijn. Het
is dan oppassen geblazen, maar je volstrekt afsluiten van dergelijke
zaken zou je teveel afsluiten van het leven zelf. Kijk maar naar
Blokker zelf bijvoorbeeld: in zijn toespraak zette hij de majesteit en
alle politieke autoriteiten ongenadig op hun plaats, maar dat
verhinderde hem niet om na afloop gezellig een glaasje met hen te
drinken op kosten van het Amsterdamse gemeentebestuur. Enkele jaren
later schrok hij er ook niet voor terug een koninklijke onderscheiding
in ontvangst te nemen.
Nee, meer moeite heb ik met het tweede: journalisten
verenigen zich niet. Ik vind dat een naïeve en zelfs gevaarlijke
opmerking. Ik begrijp wel waar het sentiment vandaan komt, want ik ken
het argument uit de geschiedenis. De moderne, onafhankelijke
journalistiek is eind negentiende eeuw geboren in het besef van keurig
burgerlijke en doorgaans vrijzinnige heren dat hun opvatting de moeite
waard was om gehoord te worden. Hun ideaal was het dat de individuele
burger het recht had op te schrijven hoe de wereld in elkaar stak of
in elkaar zou moeten steken. En dat moest in een eigen stijl en
onafhankelijk van de macht van het geld, van een specifiek belang of
van de politiek. En ook onafhankelijk van andere burgers die eenzelfde
poging tot verklaring van de wereld en de actualiteit ondernamen.
Prachtig en idealistisch allemaal, maar al spoedig kwam men tot de
ontdekking dat er ook nog zoiets als een gemeenschappelijk belang was
om juist die individualiteit en die eigen stijl te kunnen waarborgen.
Om behoorlijke faciliteiten te kunnen krijgen zoals perstribunes en
toegang tot nieuwswaardige gebeurtenissen bijvoorbeeld. Maar ook om je
bronnen en je auteursrecht te kunnen beschermen, om op te komen voor
de persvrijheid, je te verzetten tegen intimidatie, pressie en
ongewenste adviezen. En om een vuist te kunnen maken tegen al die
mensen die menen met hun kapitaal of macht de publieke opinie te
kunnen kopen. Mensen die journalisten zien als pionnen die men naar
eigen goeddunken heen en weer kunt schuiven, soms belonend, soms
bestraffend en soms als voetveeg gebruikend. Kortom, mensen die juist
die individualiteit waarom het allemaal begonnen is, willen
vernietigen of ondergeschikt maken aan hun eigen belang.
Heel scherp zagen journalisten rond 190 al in dat juist collectief
handelen bittere noodzaak was om de individualiteit overeind te
houden. Uit die gedachte komt alles voort dat wij nu in de
journalistiek als enorme verworvenheden beschouwen: een goede
bestaanszekerheid en rechtspositie, een erkenning van het geestelijk
eigendom, een erkenning van de bronbescherming en een erkenning van
het belang van mediapluriformiteit. Ik zou niet weten hoe zoiets
bewerkstelligd zou zijn als alle journalisten de raad van Blokker
hadden opgevolgd om zich principieel niet te verenigen. Dan hadden we
nu waarschijnlijk nog iets dat lijkt op de situatie rond 1850, toen
journalisten nog konden worden betaald om op te schrijven wat een
ander vond en ze in sociaal opzicht zo'n beetje gelijk werden gesteld
met hoerenlopers, alcoholisten, gesjeesde studenten en mislukte
dominees. Een journalist stond letterlijk in de coulissen, werd van de
recepties geweerd, door autoriteiten genegeerd en geminacht en zijn
werk gebagatelliseerd. Topverslaggever Rie Brusse nam in 1892
bijvoorbeeld ontslag bij De Amsterdammer omdat zijn hoofdredacteur een
declaratie van twee kopje koffie en een saucijzenbroodje teveel van
het goede vond voor één reportage, hoe fraai Brusse die ook geschreven
had. Een soortgelijk akkefietje maakte de latere hoofdredacteur van
het socialistische dagblad Het Volk J.F. Ankersmit mee bij de krant
waar hij zijn carrière was begonnen De Telegraaf. Zijn hoofdredacteur
beschouwde een tweeweekse reportagereis van Ankersmit in Drenthe als
vakantie. Toen de verslaggever bij thuiskomst weigerde onmiddellijk
weer op reportagepad te gaan werd hij ontslagen. Dat soort conflicten
legde de basis voor wat nu is samengevat in de vele journalistieke
CAO's, die door de beroepsorganisatie in een lange strijd zijn
afgedwongen
Zonder een beroepsorganisatie had er ook nooit een sociale regeling
gekomen voor de meer dan zestig journalisten die in 1923 van allerlei
kranten waren weggelokt door de ogenschijnlijk succesvolle ondernemer
Broekhuis - een Erik de Vlieger avant la lettre - die met later
fictief gebleken miljoenen een eigen dagblad wenste te bezitten. Het
was een van de eerste voorbeelden van verdediging van geestelijke
journalistieke rechten en er loopt een logische en directe lijn naar
de enorme verworvenheid van het redactiestatuut.
Ik begrijp natuurlijk wel het bezwaar dat Blokker en
andere topjournalisten die heel goed voor zichzelf kunnen zorgen tegen
een beroepsorganisatie hebben. Die organisaties zijn in potentie een
fraai aanspreekpunt voor al die autoriteiten die deals willen maken,
te hevige kritiek willen dempen, zaken onder de pet willen houden of
anderszins. Lees in mijn boek ook maar eens welke omstreden
instrumenten de beroepsorganisaties in de oorlogen waren of dreigden
te worden. En lees ook over de soms opmerkelijke gentlemen agreements
die in de jaren vijftig tussen politiek en journalistiek werden
gesloten. En sommigen wilden ook wel erg veel bedisselen over het
journalistieke gedrag. Leest u maar eens na hoe verenigde journalisten
door sociale controle hebben geprobeerd het vak standing te geven.
Bijvoorbeeld door collega Van Westerhoven in 1898 een reprimande te
geven omdat hij bij een koninklijk bezoek verscheen gekleed in een
zogenaamd fietspak, een outfit waarin hij nota bene ook nog de
koningin aansprak. En nog in de jaren zestig klaagden journalisten
over collega's die op persconferenties verschenen zonder das en op
sandalen.
Maar lees ook eens na hoe sommige herenjournalisten het vak exclusief
wilden houden voor de stoere mannelijkheid die blijkbaar verre de
voorkeur zou verdienen boven het wispelturig vrouwelijke. Zoals
journalist van de twintigste eeuw Henk Hofland in het revolutionaire
jaar 1967 over vrouwelijke journalisten schreef: `Ze hebben toch
allemaal die chantagementaliteit, ze buiten hun vrouw-positie uit:
Sorry, ik heb geen zin, hoofdpijn, dat onderwerp ligt me niet - is 't
niet zo? Mannen doen dat ook wel, maar dan ligt het anders, met een
man hoef je minder geduld te hebben (...) Van een hoofdredacteur
vraagt het meer afstand, inzicht en verdraagzaamheid om met een vrouw
te werken. Ze willen toch allemaal eenmaal per maand over hun bol
worden geaaid, en als je daar het talent niet voor hebt komen er snel
problemen.'
Maar wegen al die mogelijke nadelen van een journalistieke vereniging
op tegen de voordelen? Mijns inziens niet mits die vereniging zich
maar niet laat verleiden om teveel van de persvrijheid in regels te
willen vastleggen. De geschiedenis van de beroepsorganisaties sinds de
jaren zestig wijst uit dat in die kring inderdaad de opvatting hecht
verankerd is geraakt dat de journalistiek er de meeste baat bij heeft
als op journalistiek-inhoudelijk gebied zo weinig mogelijk wordt
geregeld en de organisatie open blijft staan voor alle pluimage, hoe
bizar en kleurrijk soms ook. Vasthouden aan een paar belangrijke
principes is voldoende. Dat moet dan wel vastberaden gebeuren, maar
vooral ook soepel en met mate. Uniformering van journalistiek gedrag
is een wezenlijke aantasting van de persvrijheid, hoe antipathiek
sommig van dat gedrag ook is.
Dat hebben vorige generaties journalisten ook scherp gezien.
Bijvoorbeeld ook de journalisten die later nogal scherp en naar mij
idee volstrekt ten onrechte zijn verguisd om hun al te brave
onderdanigheid. Voor de oorlog waren de leiders van de georganiseerde
journalistiek er al hecht van overtuigd dat het hoogste goed de
persvrijheid was, de vrijheid van het individu om een eigen oordeel te
vormen, desnoods dwars tegen andere meningen in. In het vasthouden aan
dat standpunt betoonden ze heel wat meer lef dan menig huidig
journalist die toch maar weer kiest de waan van de dag. Het grootste
kwaad zag men voor de oorlog namelijk niet in opdringende autoriteiten
maar in de neiging in journalistieke kring om zich te laten meesleuren
in een grote stroom. De grote klacht was gericht tegen de zogenaamde
confectie- of kauwgumjournalistiek, conformistisch kuddegedrag dat de
individualiteit uitschakelde en de journalist afhankelijk maakte van
de technologie, de smaak van de massa en de macht van het geld. Het
waren geluiden die in de jaren zestig en zeventig nieuwe inhoud zouden
krijgen in de pleidooien tegen persconcentratie, tegen de opdringende
bewustzijnsindustrie, voor engagement en emancipatie, voor behoud van
de pluriformiteit en voor ondersteuning van de
onderzoeksjournalistiek.
Want om vrijheid van oordeelsvorming is het begonnen, dames en heren.
Niet om uniformering en kuddementaliteit of om elkaar af te kunnen
troeven in het meest sensationele verhaal. Wat dat betreft schreeuwt
onze tijd om bezinning, want in alle journalistieke
onderscheidingsdrang zie ik toch vooral een bij tijd en wijle
verpletterende uniformiteit, een elkaar napraten en opjutten bij
sensationele berichten. Een elkaar afkammen ook als iemand nog durft
te twijfelen aan een bericht dat nog verre van gecheckt is, op
dubieuze bronnen is gebaseerd of een dermate grote inbreuk maakt op de
privacy dat de vraag kan worden gesteld of de resultaten nog wel
maatschappelijk aanvaardbaar zijn. In dergelijke affaires lijkt de
pluriformiteit ineens geen heilig goed meer, maar gaat het alleen maar
om scoren bij een zo groot mogelijk publiek.
Dames en heren journalisten: u bent nog nooit met zovelen geweest. Per
100.000 Nederlanders lopen er viermaal zoveel journalisten rond als in
1960. Generaties van uw voorgangers hebben daarvoor hard en lang
gestreden omdat ze ervan uitgingen dat de grootst denkbare
pluriformiteit het beste persklimaat en de hoogste kwaliteit aan
journalistiek zou garanderen. En wat doen sommigen van u af en toe met
al die verworvenheden? Mekaar de mooiste verhalen proberen af te
troggelen, desnoods met inlevering van betrouwbaarheid en
zorgvuldigheid. En met z'n allen schreeuwen dat een mooi verhaal niet
dood gecheckt mag worden of dat spectaculaire geruchten te mooi zijn
om te negeren, ook al bevatten ze weinig waarheid. Dat
provocatiejournalistiek juist kwaliteit oplevert of in ieder geval
snel leuke resultaten laat zien. U schept inhoud die Henk Hofland in
1964 nog exclusief toeschreef aan de schandaalpers, die in Nederland
toen nog vrijwel niet bestond. Hij beschreef die pers in 1964 aldus:
`Een schandaalpers is dus moralistisch, voortdurend achter de schermen
op zoek naar ongerechtigheden, om deze in naam van de zogenaamd
"juiste beginselen" en "een normale gang van zaken" te onthullen. De
straf die de schandaalpers voor het abnormale uitdeelt, is de
onthulling: verdiende loon voor degene die te slim, te rijk, te
brutaal is of in het algemeen te gemakkelijk met de tien geboden
omspringt (...) De schandaalpers loert op iedereen die veel geld
verdient, talent of macht heeft, zich opvallend gedraagt, kortom
buitengewoon is.'
Dames en heren journalisten, ik heb dit boek voornamelijk voor u
geschreven. Ter lering, maar ook ter vermaak. Het bevat de
geschiedenis van alle zaken die u van belang acht voor uw fraaie vak.
Het geeft bijvoorbeeld alleen maar gecheckte feiten die bijeen worden
gehouden door mijn interpretatie. Ik heb ook geprobeerd de
leesbaarheid van u en uw vroegere collega's te benaderen, maar ben me
ervan bewust dat ik bij de besten van het vak niet in de buurt kan
komen. Het boek bevat portretten van collega's die schitterende
voorbeelden van prachtige journalistieke stijl hebben gegeven en
waarvan het zonde is dat ze in de geschiedenis zijn verzonken. Dat is
mijn selectie geworden vanzelfsprekend. Dus aan diegenen onder u die
straks als eerste het register opslaan om te checken of hun naam erin
voorkomt en die bij een teleurstellende bevinding tot de conclusie
komen dat we hier te maken moeten hebben met een waardeloos boek, zend
ik een hartelijke groet.
Mijn boek bevat ook voorbeelden van omstreden gedrag, gedrag dat af en
toe ook is bekritiseerd en afgestraft, hetzij door het publiek, hetzij
door de collega's. Het geeft inzicht in het verband tussen vrijheid,
verantwoordelijkheid, vertrouwen en geloofwaardigheid. Het permanente
debat over deze begrippen is misschien wel het belangrijkste kenmerk
van de mentaliteit die de journalistiek is. Want journalistiek is geen
gewoon beroep, maar een houding die in wezen 24 uur per uur dag
getoond moet kunnen worden. Bij alle ellende die in de wereld te
vinden is. Bij alle misstanden, corruptie, uitbuiting, geweld en
misbruik. En onder druk van al die mensen en al die bedrijven die
menen dat hun werkelijkheid de enige goede is. Onder druk ook van alle
beschimpende kwalificaties die in de loop der tijd voor journalisten
zijn ontwikkeld: ratten, muskieten, bureaumoordenaars, mestharkers,
inktkoelies, luizen en nog zo wat termen. Dat is geen gemakkelijk
rijtje om mee te leven. Journalistiek is dan ook geen gemakkelijk
bestaan. Wel een fascinerend bestaan dat ons aller welzijn dient, of
dat althans zou moeten doen.
Het journalistiek terrein ligt vol met uitdagingen die te maken hebben
met een sterk veranderende cultuur, technologie en burgerschap.
Onafhankelijkheid, objectiviteit, zorgvuldig taalgebruik,
afstandelijkheid en geëngageerd waarheidsstreven hebben duidelijk aan
belang ingeboet. Interactiviteit, beeldbaarheid, vrijblijvend
engagement, tijdelijke emotionele binding en snel wisselende
persoonlijke keuzes zijn juist belangrijker geworden. De moderne
mondige burger verwacht veel meer dan vroeger dat ook de journalistiek
over de keuzes verantwoording aflegt. Doet u dat niet dan dreigt een
vertrouwensbreuk, waar niemand mee gediend is. In elke samenleving,
ook die waarin iedereen zijn digitale ding doet, is vertrouwen
namelijk het cement. Ontbreekt het vertrouwen dan is er ook geen
geloofwaardigheid en ontstaat er een jungle waarin de machtigste, de
rijkste, de assertiefste en de sterkste altijd wint. Juist om die
jungle te voorkomen is de journalistiek ooit in het leven geroepen en
heeft ze zich ontwikkeld tot een kritisch-autonome kracht.
Het gaat dus om geloofwaardigheid, dames en heren. En naar mijn
stellige overtuiging bepaalt het inzichtelijk en belangeloos onthullen
van de waarheid in het algemeen belang de sterkte van uw
geloofwaardigheid. Een van die ouwe stompen uit het vak voelde dat in
1912 al haarfijn aan. M. Moresco, een van de roemruchte verslaggevers
van De (groene) Amsterdammer verklaarde in dat jaar tot de opperste
journalistieke plicht: `waarheid geven, waarheid verbreiden, waarheid
zenden door de wereld zonder den reisweg vast te stellen, zonder haar
verder na te staren, overtuigd, dat op welke plek zij ook rusten zal,
zij goed beland is, dat zij nergens en nooit kwaad kan stichten, maar
overal en altijd heil brengt.' Ik wens u daarbij veel succes en
plezier.