LJN-nummer: AO3439 Zaaknr: 03/1331 WVW
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 27-01-2004
Datum publicatie: 11-02-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak WVW 03/1331-LAME
Uitspraak
In het geding tussen
R. R, wonende te R, eiser,
gemachtigde mr. E.F.J. Goossens, advocaat te Rotterdam,
en
de Algemeen directeur van de RDW, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 20 augustus 2002 (hierna: het primaire besluit) heeft
verweerder eisers keuringsbevoegdheid voor de categorie voertuigen tot
en met 3500 kg met ingang van 28 augustus 2002 voor de duur van zes
maanden ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 september 2002 bezwaar
gemaakt.
Bij besluit van 17 april 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond
verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij
brief van 22 april 2003 beroep ingesteld.
Voorts heeft eiser bij brief van 22 april 2003 verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 28 mei 2003, reg.nr. VWVW 03/1306-ZWI, heeft de
voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen,
in die zin dat het bestreden besluit is geschorst tot 6 weken na de
uitspraak op het beroepschrift.
Verweerder heeft bij brief van 18 augustus 2003 een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2003.
Aanwezig waren eiser en gemachtigde mr. E.F.J. Goossens. Verweerder
heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Bal.
2. Overwegingen
2.1 Feiten
Bij besluit van 18 september 2001 heeft verweerder, na een steekproef
verrichte herkeuring, op grond van artikel 87a, tweede lid, onder c,
van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) besloten de
keuringsbevoegdheid van eiser voor de categorie voertuigen tot en met
3500 kg in te trekken voor de duur van 6 maanden met ingang van 25
september 2001.
Bij een steekproefcontrole op 18 juli 2002 is geconstateerd dat eiser
het voertuig met het kenteken XX-XX-XX, gelet op de
keuringsbevoegdheidsvoorschriften, niet in de betreffende
keuringsplaats met keuringsinstantienummer ))))))) had mogen keuren
omdat de vereiste hoogte van de heffingsinrichting van de
keuringsplaats, zijnde 1.40 meter, door de hoogte van het voertuig
niet bereikt kon worden. In het steekproefcontrolerapport is gemeld
dat, aangezien het gekeurde voertuig slechts 1 meter omhoog gebracht
kon worden, het voertuig ten onrechte is (goed)gekeurd en afgemeld.
Op 29 juli 2002 is eiser naar aanleiding van het voornoemde
steekproefcontrolerapport door een bedrijfsinspecteur van de RDW
gehoord. Eiser heeft daarbij verklaard de auto reeds op 17 juli 2002
te hebben gekeurd. Doordat de keuring evenwel niet voor 17.00 uur
gereed was kon op die dag geen afmelding plaatsvinden. Om die reden is
de auto - aldus eiser - de volgende dag teruggekomen en door eiser
afgemeld. Op die dag constateerde eiser dat er op de auto inmiddels
een imperiaal gemonteerd was in verband met een komende vakantie. Om
die reden kon de auto niet hoog genoeg op de hefbrug. Eiser heeft
daarnaast verklaard dat de imperiaal met 8 bouten vastzat die binnen
een paar tellen verwijderd kunnen worden, maar dat werd niet
toegestaan. Vervolgens is de auto afgekeurd. Bij het nadien alsnog
afmelden van de auto is het eiser niet opgevallen dat het voertuig
anders was dan op het moment dat hij de auto had goedgekeurd.
Bij een op 19 juli 2002 uitgevoerde steekproefcontrole is
geconstateerd dat het door eiser afgemelde voertuig met het kenteken
YY-YY-YY voor de steekproef in de betreffende keuringsplaats met
keuringsinstantienummer ))))))) niet aanwezig was, omdat de klant
volgens eiser geen 1,5 uur wilde wachten aangezien hij naar zijn werk
moest. Blijkens het steekproefcontolerapport hebben de medewerkers van
de RDW, nadat zij het controlerapport hadden opgemaakt, bij het
wegrijden geconstateerd dat na ongeveer 100 meter van de
keuringsplaats de bewuste auto, die er op zich goed uitzag, geparkeerd
stond.
Op 26 juli 2002 is eiser als gevolg van het hiervoor genoemde voorval
van 19 juli 2002 door de bedrijfsinspecteur van de RDW gehoord. Eiser
heeft daarbij verklaard niet te weten dat de betreffende klant 100
meter van de keuringsplaats woonachtig is. Met de klant had hij
afgesproken dat de auto om 12 uur gekeurd zou zijn. Eiser kon evenwel,
wegens verweerders restrictie van niet meer afmeldingen dan 3 per uur,
eerst om 13.15 uur de auto afmelden. Daar heeft de klant op gewacht.
Echter op het moment dat de klant vernam dat hij wegens de steekproef
wederom 1,5 uur moest wachten werd hij woedend, is in zijn auto
gestapt en vervolgens weggereden. Eiser heeft verklaard niet in staat
te zijn geweest de klant tegen te houden. Direct daarna heeft eiser de
RDW gebeld, doch de steekproefcontroleur was reeds onderweg.
Bij het primaire besluit heeft verweerder, als gevolg van de hiervoor
aangehaalde steekproeven, op grond van artikel 87a, tweede lid, onder
c, van de WVW 1994, de aan eiser verleende keuringsbevoegdheid voor
het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500
kg, wegens het overtreden van respectievelijk artikel 39, eerste lid,
in verbinding met artikel 32, vierde lid, en artikel 45, vijfde lid,
onder d, van de Erkenningsregeling-APK (hierna: de Regeling), voor de
duur van zes maanden met ingang van 28 augustus 2002 ingetrokken. Bij
het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond
verklaard.
2.2 Standpunten van partijen
Eiser stelt zich op het standpunt dat het resultaat van de
hoogtemeting van de hefinrichting in de betreffende keuringsplaats
onjuist is geweest en meent dat het voertuig wel in de betrokken
keuringsplaats gekeurd had mogen worden. Naar de mening van eiser is
de bodem van de inspectieput 1.40 meter hoog. Daarnaast meent eiser
dat de steekproefcontroleur de hoogte van het voertuig foutief heeft
gemeten, aangezien er op het steekproefcontrole-rapport staat vermeld
dat het voertuig inclusief imperiaal, een hoogte heeft van 2.19 meter
(zonder imperiaal 1.91 meter). Eiser heeft daarentegen een hoogte van
2.01 meter vastgesteld, waarbij de imperiaal 0.10 meter hoog was.
Doordat de hoogte tussen de bodem van de inspectieput en het plafond
van de keuringsplaats 3.50 meter bedraagt en het voertuig 2.01 meter
hoog is volgt, aldus eiser, dat de hefinrichting wel hoger ingesteld
kon worden dan 1 meter. Aangezien eiser zich niet kon vinden in het
vastgestelde meetresultaat, heeft hij het steekproefcontrolerapport
van 18 juli 2002 niet ondertekend Eiser stelt daarnaast geen gebruik
te hebben gemaakt van de procedure als bedoeld in artikel 90 van de
WVW 1994, daar hij in de veronderstelling verkeerde dat deze
mogelijkheid niet voor een keurmeester openstond. Eiser heeft eerst
het intrekkingsbesluit afgewacht teneinde gebruik te maken van de
bezwaar- en beroepsprocedure. Eiser wijst er daarnaast nog op dat hij
onlangs een voertuig met een imperiaal heeft goedgekeurd dat even hoog
dan wel hoger was dan het voertuig in het onderhavige geval en dat bij
de steekproefcontrole niets over de hoogte werd gezegd.
Ten aanzien van de tweede overtreding heeft eiser aangegeven dat hij
een mobiele keuringsmeester is en hij door de servicemanager van de
betreffende garage benaderd is voor het keuren van auto's aldaar. Die
servicemanager heeft voor hem een tijdstip van keuring afgesproken;
dat heeft eiser niet zelf gedaan. De betreffende auto zou rond 12.00
uur die dag klaar zijn, zo was afgesproken met de automobilist. Omdat
echter vlak daarvoor reeds twee afmeldingen waren geschied, kon de
betreffende auto eerst vanaf 13.15 uur worden afgemeld. Hij heeft dat
aan de automobilist medegedeeld; deze wilde daar niet op wachten en is
weggegaan. Eiser heeft het keuringsrapport niet afgegeven aan de
voertuigeigenaar. Eiser heeft daarna onmiddellijk telefonisch contact
opgenomen met een medewerker van de RDW, en medegedeeld dat de
automobilist inmiddels was weggereden. De medewerker van de RDW zou
echter hebben gezegd dat de steekproefcontroleur reeds onderweg was
naar de keuringsplaats en dat hij niet meer teruggeroepen kon worden.
Naar de mening van eiser heeft hij wel degelijk alle medewerking
verleend en conform de Regeling gehandeld.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het Toezichtbeleid
APK-keurmeester (bijlage 1 van de Toezichtbeleidsbrief van 1 maart
2000) (verder te noemen: het Beleid) duidelijk is aangegeven wat de
gevolgen zijn van het niet naleven van de keuringsbevoegdheidseisen en
-voorschriften. Van iedere keurmeester mag dus worden verwacht dat
deze eisen nauwkeurig worden nageleefd, juist om te voorkomen dat de
keuringsbevoegdheid wordt ingetrokken. Eiser dient als keurmeester
geacht te worden op de hoogte te zijn van de consequenties en de
verantwoordelijkheden die het verlenen van de keuringsbevoegdheid met
zich meebrengt, gezien het feit dat de Regeling en het Beleid aan alle
keurmeesters is bekendgemaakt. Van eiser mocht als APK-keurmeester
gelet op het essentiële belang van de voornoemde artikelen van de
Regeling, een bijzonder zorgvuldigheid tot naleving van deze
voorschriften worden verwacht, teneinde het algemeen belang van de
verkeersveiligheid te dienen.
De in de Regeling genoemde voorschriften zijn allen in het kader van
het algemene belang van de verkeersveiligheid. De Regeling stelt niet
alleen eisen aan de technische kwaliteit van keuren, maar ook aan
gebouw, uitrusting, apparatuur en personeel. De voorwaarde betreffende
de minimale diepte van de inspectieput en de minimale hefhoogte van de
hefbrug is in de Regeling opgenomen vanwege het feit dat slechts
voertuigen op die vastgestelde hoogte adequaat en goed aan een
APK-keuring kunnen worden onderworpen. Gezien het feit dat het
voertuig, met het kenteken XX-XX-XX, niet door eiser gekeurd had mogen
worden en hij ten onrechte een keuringsbewijs voor het voertuig wilde
afgeven is de verkeersveiligheid in het geding.
Verweerder is van mening dat, in het geval eiser het niet eens is met
de hoogtemeting van de steekproefcontroleur, eiser de mogelijkheid
heeft gehad om de procedure van artikel 90 van de WVW 1994 (herkeuring
in beroep) in werking te doen stellen. Door niet terstond in beroep te
gaan, welke mogelijkheid eveneens wordt genoemd in het Beleid (onder
2.2.1), heeft eiser de vaststelling van de RDW-steekproefcontroleur
geaccepteerd, waarmede de uitkomst van die steekproef in rechte
vaststaat en rechtens onaantastbaar is geworden. Als sanctiewaardige
overtreding wordt in de Bijlage van het Beleid uitdrukkelijk het
keuren en afmelden van een voertuig, waarvoor de erkenning niet geldt
vermeld. De overtreding van het bepaalde in artikel 32, vierde lid in
relatie met artikel 39, eerste lid, van de Regeling levert reeds
voldoende grond op om een sanctie te rechtvaardigen.
Ter zake van de tweede overtreding stelt verweerder zich op het
standpunt dat eiser in principe wel medewerking heeft verleend door
telefonisch contact op te nemen met de RDW, doch dat eiser niet alle
noodzakelijke acties heeft ondernomen, zoals bijvoorbeeld het
aanbieden dan wel ter beschikking stellen, van een vervangend voertuig
aan de eigenaar van het gekeurde voertuig, zodat deze alsnog vervoer
zou hebben gehad. Eiser heeft bovendien zelf aan de eigenaar van de
auto toegezegd dat de keuring om 12.00 uur gereed zou zijn. Dit
betekent dat eiser voor 12.00 uur de technische keuring, het opstellen
van het keuringsrapport en de afmelding zou hebben gedaan, daar een
APK-keuring meer inhoudt dan sec een technische keuring. Mede gezien
het feit dat op elke afmelding de reële kans bestaat dat er een
streekproeftoewijzing zal volgen en gelet op de quarantainetijd van 90
minuten die daarop volgt, kon eiser door eerst om 13.22 uur het
voertuig af te melden, nimmer aan deze eis voldoen. Hierdoor heeft
eiser niet al het mogelijke gedaan om de afwezigheid van het voertuig
te voorkomen. De door eiser uitgevoerde handeling na de afmelding van
het bewuste voertuig maakt dit niet anders. Gelet hierop meent
verweerder dat paragraaf 6.3, onder 2, van het Beleid in dit geval
niet van toepassing is, zodat in het licht van het gestelde in artikel
45, vijfde lid, onder d, van de Regeling, verwijtbaar heeft gehandeld.
Verweerder wijst er verder op dat er in dit geval sprake is van twee
ernstige overtredingen, waarbij overeenkomstig het Beleid voor hem elk
van de onderhavige overtredingen een bevoegdheid bestaat voor een
tijdelijke intrekking van de bevoegdheid voor de duur van 12 weken.
Met in achtneming van de omstandigheid dat eisers keuringsbevoegdheid
ook bij besluit van 18 september 2001 voor de duur van 6 maanden is
ingetrokken, acht verweerder (wederom) een intrekking van de
keuringsbevoegdheid voor de duur van zes maanden op basis van het bij
eiser bekende Beleid gerechtvaardigd en evenredig. Hetgeen eiser heeft
aangevoerd acht verweerder niet zodanig dat afgezien zou moeten worden
van de (passende) sanctie van tijdelijke intrekking van de
keuringsbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
2.3 Beoordeling
Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c van de WVW 1994
kan verweerder de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te
onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen,
indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend handelt in strijd
met een of meer andere uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring
te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
Een dergelijke intrekking of wijziging is volgens vaste jurisprudentie
een zogenoemde punitieve sanctie.
Bij de Regeling van 11 februari 2000 (Stcrt. 35) houdende vaststelling
van regels erkenning voor het uitvoeren van de periodieke keuring van
motorrijtuigen en aanhangwagens (de Erkenningsregeling - APK) zijn
regels vastgesteld omtrent de keuringseisen- en voorschriften. In het
hiernavolgende wordt uitgegaan van de tekst van de Regeling, zoals
deze gold ten tijde hier in geding.
In artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling is
bepaald dat de in het eerste lid bedoelde inspectieput of
hefinrichting zodanig is uitgevoerd dat degene die de keuringen
verricht, in staat is de onderkant van een voertuig nagenoeg over de
gehele lengte rechtopstaand te inspecteren, hetgeen betekent dat
wanneer de erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de
toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de
inspectieput een diepte en de hefinrichting een hefhoogte heeft van
ten minste 1,40 m.
Ingevolge artikel 32, vierde lid, van de Regeling worden in de
keuringsplaats slechts keuringen verricht van voertuigen waarvoor de
erkenning voor de betrokken keuringsplaats geldt.
Artikel 39, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de keurmeester in
verband met de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens
het bij en krachtens de wet bepaalde in acht neemt, behoudens een
aantal nader bepaalde uitzonderingen.
In artikel 45, vijfde lid, van de Regeling is onder andere bepaald dat
aan een steekproef alle medewerking wordt verleend en de terzake door
de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht worden genomen.
Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat:
(...)
d. het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef,
niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef.
(...)
Ingevolge artikel 62 van de Regeling wordt, indien door de keurmeester
de in de artikelen 39 tot en met 46 neergelegde verplichtingen of
voorschriften niet worden nageleefd, terstond begonnen met een
procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een
keuring te onderwerpen.
Met het oog op een evenwichtige toepassing van de in artikel 87a,
tweede lid, van de WVW 1994 toegekende bevoegdheid voert verweerder
een sanctiebeleid. Dit sanctiebeleid is laatstelijk neergelegd in de
zogenoemde toezichtsbeleidsbrief APK-keurmeester van 1 maart 2000
(hierna: de Beleidsbrief), die aan iedere keurmeester is verstrekt.
Het sanctiebeleid kent als mogelijke sancties:
a. een waarschuwing;
b. een voorwaardelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid;
c. een tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid (12 weken);
d. een tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid (6 maanden);
e. schorsing van de keuringsbevoegdheid (maximaal 12 weken).
Onder item 2.1.5 van het Beleid is aangegeven dat na een tijdelijke
intrekking een tweede aanleiding voor een tijdelijke intrekking binnen
drie jaar, zal leiden tot een tijdelijke intrekking van de
keuringsbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
Blijkens bijlage 1 bij het Beleid wordt een tijdelijke intrekking van
de keuringsbevoegdheid van zes maanden opgelegd in onder meer de
gevallen waarbij sprake is van een dubbele overtreding, overtreding
keuringseisen na een eerdere tijdelijke intrekking dan wel bij een
eerdere tijdelijke intrekking van de keuringsvoorschriften (6/9/12
weken).
Artikel 90 van de WVW 1994 luidt als volgt.
1. Tegen een beschikking tot weigering van de afgifte van een
keuringsbewijs kan een belanghebbende bezwaar maken of administratief
beroep instellen bij de Dienst Wegverkeer.
2. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht kan
tegen een beschikking tot weigering van de afgifte van een
keuringsbewijs slechts bezwaar worden gemaakt of administratief beroep
worden ingesteld terstond nadat de beschikking is bekendgemaakt.
3. Het bezwaar of administratief beroep wordt slechts in behandeling
genomen indien het voertuig in de staat waarin het zich ten tijde van
de keuring bevond, onmiddellijk op een door de Dienst Wegverkeer
bepaalde plaats ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van een
herkeuring door een door de Dienst Wegverkeer aangewezen deskundige.
4. In afwijking van de artikelen 7:15 en 7:28 van de Algemene wet
bestuursrecht dient bij de indiening van het bezwaar- of beroepschrift
een bedrag ter vergoeding van de aan de herkeuring verbonden kosten te
worden betaald. De hoogte van het bedrag en de wijze van betaling
worden vastgesteld door de Dienst Wegverkeer.
5. Degene die de beschikking tot weigering van de afgifte van een
keuringsbewijs heeft gegeven, wordt in de gelegenheid gesteld bij de
herkeuring aanwezig te zijn.
6. Indien het voertuig volgens het oordeel van de deskundige voldoet
aan de in artikel 75 bedoelde eisen, geeft de Dienst Wegverkeer alsnog
het aangevraagde keuringsbewijs af en wordt het in het vierde lid
bedoelde bedrag terugbetaald aan de indiener van het bezwaar- of
beroepschrift. Is in dit geval de beschikking tot weigering van de
afgifte van een keuringsbewijs gegeven door een erkende natuurlijke
persoon of rechtspersoon, dan is deze vorenbedoeld bedrag verschuldigd
aan de Dienst Wegverkeer en gehouden dit te betalen op de door deze
dienst vastgestelde wijze.
Ter zake van de overtreding als bedoeld in artikel 32, vierde lid, van
de Regeling staat vast dat eiser tegen de vaststelling van de hoogte
van de hefinrichting geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid
direct na de steekproef daartegen bezwaar als bedoeld in artikel 90
van de WVW 1994 te maken. Nu eiser hiervan geen gebruik heeft gemaakt
staat in beginsel de vaststelling van de hoogte van de hefinrichting
vast. Naast dat het (eventueel) onbekend zijn van eiser ter zake van
het bestaan van de voornoemde beroepsmogelijkheid - die overigens
tevens wordt genoemd in het Beleid onder 2.2.1 - voor diens risico
dient te worden gelaten, heeft eiser met al hetgeen hij dienaangaande
in beroep heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de
hoogte van de hefinrichting onjuist zou zijn vastgesteld. Naar het
oordeel van de rechtbank is verweerder niet ten onrechte van de
bevindingen, zoals verwoord in het steekproefcontrolerapport van 18
juli 2002, uitgegaan.
Ten aanzien van de tweede overtreding overweegt de rechtbank dat,
ondanks dat niet eiser doch de servicemanager van de betreffende
garage voor hem de afspraken voor de keuringen maakt, hij aan de
eigenaar van de betreffende auto heeft toegezegd dat de keuring om
12.00 uur klaar zou zijn, hetgeen betekent dat eiser voor dat tijdstip
zowel de technische keuring, het opstellen van het keuringsrapport en
de afmelding gereed dient te hebben. Door het voertuig eerst om 13.22
uur af te melden heeft eiser zich niet aan zijn toezegging gehouden.
Aangenomen mag dan worden dat de eigenaar niet bereid was daar boven
op nog eens 90 minuten te wachten, mocht de auto in de steekproef
vallen. Door toch af te melden heeft eiser het risico genomen dat bij
herkeuring de klant zal vertrekken. Vaststaat dat de eigenaar met het
gekeurde voertuig is weggereden. Daargelaten de omstandigheid dat
eiser conform het beleid van verweerder aan de automobilist niet het
keuringsrapport heeft afgegeven en bovendien het wegrijden van de
automobilist direct telefonisch aan de RDW heeft gemeld, heeft eiser
naar het oordeel van de rechtbank voorts niet alle noodzakelijke
acties ondernomen, zoals bijvoorbeeld het er voor zorgdragen dat aan
de eigenaar van het gekeurde voertuig een vervangend voertuig ter
beschikking wordt gesteld zodat deze alsnog vervoer zou hebben gehad.
De afwezigheid van het voertuig moet in dit geval worden
gekwalificeerd als niet-naleving van de verplichting tot het verlenen
van alle medewerking aan de steekproef. Deswege is de rechtbank van
oordeel dat eiser een verwijt kan worden gemaakt waarbij hij in strijd
heeft gehandeld met artikel 45, vijfde lid, onder d, van de Regeling.
Ter zake van de duur van de intrekking hanteert verweerder het Beleid,
hetwelk een gedifferentieerd systeem behelst van in ernst en gewicht
oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende
sancties, waarbij in algemene zin rekening is gehouden met de
bedrijfseconomische belangen van de keurmeester. Het Beleid wordt door
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet als
onredelijk of anderszins onaanvaardbaar geacht. Door een bevoegdheid
aan te vragen heeft eiser zich geconformeerd aan het dienen van het
algemeen belang van de verkeersveiligheid. Mede gelet op het uit de
bevoegdheid voortvloeiende financieel-economische belang van eiser was
het zijn verantwoordelijkheid de Regeling te allen tijde nauwgezet en
zorgvuldig na te leven om te voorkomen dat de bevoegdheid (tijdelijk)
wordt ingetrokken.
Naast dat de rechtbank niet is gebleken dat de bij het bestreden
besluit opgelegde sanctie niet strookt met het aldus gevoerde beleid
wijst de rechtbank er op dat, gelet op de bij besluit van 18 september
2001 eerder opgelegde tijdelijke intrekking van eisers
keuringsbevoegdheid voor de duur van zes maanden, verweerder de
keuringsbevoegdheid van eiser eveneens voor de duur van zes maanden
had kunnen intrekken indien zich (slechts) één van de thans verweten
overtredingen zou hebben voorgedaan.
Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden van de zijde van eiser
die verweerder noopten in afwijking van zijn beleid te beslissen.
Gelet op het vorenoverwogene bestaat geen grond om de opgelegde
maatregel onevenredig zwaar te achten in verhouding tot de ernst van
de geconstateerde overtreding.
Van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan
hebben is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Lamers-Wilbers.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat als griffier,
uitgesproken in het openbaar op
27 januari 2004.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en
verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het
beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na
die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.