Ministerie van Buitenlandse Zaken

Ministerie vanBuitenlandse Zaken
Postbus 20061
2500 EB 's-Gravenhage
Telefoon 070-3486486Ministerie van Defensie
Postbus 20701
2500 ES 's-Gravenhage
Telefoon 070-3188188

Aan:
de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4
's-Gravenhage

I.a.a.:
de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 22
's-Gravenhage

Uw brief Uw kenmerk Ons nummer Datum

9 februari 2004

Onderwerp: visie op het EVDB

Graag informeren wij u hierbij, in reactie op het verzoek van de vaste Kamercommissies voor Defensie en Buitenlandse Zaken van 16 december 2003 (kenmerk 59-def-2003) over de visie van de regering ten aanzien van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB), met inbegrip van de meer langetermijn aspecten.

Het EVDB op termijn; de politieke context-
Algemeen ­ de EU Veiligheidsstrategie

Nu de Europese Unie beschikt over een EVDB dat daadwerkelijk operationeel is geworden, in EVDB-kader gewerkt wordt aan versterking van de civiele en militaire capaciteiten en de eerste civiele en militaire EVDB-operaties van start zijn gegaan, is geleidelijk aan sprake van een Unie die op het gebied van het buitenlands- en veiligheidsbeleid niet alleen de ambitie, maar ook het vermogen heeft om een politieke speler van betekenis te worden. Hierbij dient bedacht te worden dat de Unie straks uit 25 landen zal bestaan, met in totaal meer dan 450 miljoen inwoners, die tezamen een kwart van het totale Bruto Nationaal Product in de wereld produceren. De Unie zal dan ook in staat moeten zijn om, indien nodig, mondiaal haar verantwoordelijkheid te nemen.

De recent tot stand gekomen EU-Veiligheidsstrategie vormt het geëigende kader voor het verder gestalte geven aan de mondiale doelstellingen van de Unie. In deze strategie, die op 12 december jl. door de Europese Raad werd aanvaard, is gekozen voor een - ook door Nederland steeds voorgestane - brede, geïntegreerde benadering van het begrip 'veiligheid'.

In de strategie stelt de Unie zich ten doel om de hedendaagse dreigingen tegen te gaan, veiligheid en stabiliteit in de regio te bevorderen en bij te dragen aan een effectief multilateraal systeem. Als belangrijkste dreigingen noemt de strategie terrorisme, proliferatie van massavernietigingswapens, regionale conflicten, 'falende staten' en georganiseerde criminaliteit.

Om deze doelstellingen te kunnen realiseren zal de Unie actiever en slagvaardiger moeten worden, meer coherent gebruik moeten maken van het beschikbare brede scala aan politieke, financiële, economische en militaire instrumenten en nauwer moeten samenwerken met de VS en Rusland, en met organisaties als de NAVO en de VN. De strategie onderstreept het bijzondere belang van de transatlantische band voor de Europese veiligheid. Nederland meent dat de Veiligheidsstrategie kansen biedt om met de transatlantische partners een gezamenlijke agenda voor vrede en veiligheid op te stellen. In het kader van het EVDB wordt de transatlantische band vooral belichaamd door het strategisch partnerschap tussen EU en NAVO.

De Veiligheidsstrategie stelt voorts dat de Unie, om haar doelstellingen te bereiken, bereid moet zijn waar nodig over te gaan tot vroegtijdige, snelle en soms ook robuuste interventie. Voorts zou de Unie meer operaties gelijktijdig moeten kunnen uitvoeren. Een belangrijke toegevoegde waarde van operaties uit te voeren door de Europese Unie is dat deze zowel militaire als civiele componenten kunnen omvatten.

De Unie dient derhalve ook op het gebied van het EVDB, over de nodige capaciteiten te beschikken. De strategie zal dan ook een belangrijke invloed hebben op de vaststelling van de nieuwe Headline Goal (zie ook hieronder).

EVDB thema's ­ algemeen

Naast de EU Veiligheidsstrategie vormen de EU-NAVO betrekkingen, de Intergouvernementele Conferentie over een grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie, de versterking van de Europese militaire capaciteiten en de operaties tezamen de belangrijkste thema's voor de verdere ontwikkeling en versterking van het EVDB in de komende jaren. In deze brief zijn v.w.b. het thema operaties de lopende militaire en civiele operaties buiten beschouwing gelaten.

Conform de toezegging in de Staat van de Unie van 16 september 2003 (Kamerstuk 29 201) zal de Kamer in het voorjaar van 2004 worden geïnformeerd over de prioriteiten van het aanstaande Nederlandse Voorzitterschap. Wat betreft het EVDB zullen de thema's van deze langetermijnvisie daarin een belangrijke rol spelen.

Samenhang tussen het EVDB en de NAVO
De verdere ontwikkeling en versterking van het EVDB dient ook in de komende jaren nauw samen te hangen met het veiligheids- en defensiebeleid zoals dat gestalte krijgt in NAVO-kader. Het EVDB en de NAVO dienen elkaar dan ook aan te vullen en te versterken.- Dit betekent onder meer dat versterking van de Europese militaire capaciteiten niet dient te leiden tot onnodige duplicatie, laat staan concurrentie, met de NAVO. Integendeel, Europese militaire capaciteitsversterking dient ten goede te komen aan zowel het EVDB als de NAVO. De EU-lidstaten die tevens lid zijn van de NAVO beschikken immers over een 'single set of forces'; hun krijgsmachten zijn beschikbaar voor operaties van beide organisaties. Adequate toepassing van de EU-NAVO 'Berlijn-plus'-regelingen, die de grondslag vormen voor coördinatie en transparantie tussen beide organisaties, kan dergelijke duplicatie en concurrentie voorkomen. Deze regelingen geven de richting aan waarin de relatie EU-NAVO zich de komende jaren dient te blijven ontwikkelen.

Het door de Europese Raad van 12 december jl. vastgestelde document "European defence: NATO/EU consultation, planning and operations" geeft een aanvulling op het kader van Berlijn-plus. Dit document heeft betrekking op de versterking van de EU-capaciteit voor het plannen en uitvoeren van operaties en vormt een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van een harmonieuze relatie tussen beide organisaties op het gebied van de planning en uitvoering van operaties.

Met gebruikmaking van bestaande overlegstructuren zal Nederland zich de komende jaren blijven inzetten voor verbreding en verdieping van de relatie tussen de EU en de NAVO, onder meer op het terrein van de versterking van de militaire capaciteiten.

De Intergouvernementele Conferentie (IGC)

De ontwerp-tekst over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid is nog niet aanvaard. Tijdens de IGC van 12 en 13 december jl. kon immers geen overeenstemming worden bereikt over de tekst van een nieuw verdrag (zie in dat verband ook de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Europese Zaken van 17 december jl., waarin de verslagen van de bijeenkomsten van de Europese Raad van 12 december jl., alsmede van de IGC, zijn opgenomen. (Kamerstukken 21 501-20 en 29 213, nr. 233)). De door de Conventie en vervolgens IGC opgestelde teksten betreffende het EVDB lijken op brede steun te kunnen rekenen. Uiteindelijk zal echter de afronding van de IGC moeten worden afgewacht.

De aanpassingen van de artikelen over gestructureerde samenwerking (I-40(6), III-213) en wederzijdse defensie (I-40(7)), die in de slotfase van 2003 in de IGC besproken zijn, komen tegemoet aan de eerder door Nederland ingebrachte wijzigingsvoorstellen (zie de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken en Staatssecretaris voor Europese Zaken over de IGC van 16 september jl., kamerstuk 29 213 nr. 1).

De Nederlandse regering acht de teksten op het gebied van veiligheid en defensie, die op 12 en 13 december jl. voorlagen, aanvaardbaar.

De ontwerp-artikelen geven ruimte aan de verdere ontwikkeling van een EVDB dat kan worden ingezet bij het nastreven van de in de Europese Veiligheidsstrategie genoemde doelstellingen. De zogeheten Petersbergtaken worden uitgebreid met bijvoorbeeld conflictpreventie en hulp aan derde landen bij de strijd tegen het terrorisme. De slagvaardigheid van het EVDB wordt vergroot door de mogelijkheid om, op basis van een à 25 genomen besluit, de uitvoering van een operatie aan een groep van lidstaten toe te vertrouwen. De verbetering van de Europese militaire capaciteiten dient in de komende jaren een impuls te krijgen door de oprichting van het Europees Defensieagentschap en de mogelijkheid van gestructureerde samenwerking.

Het artikel over nauwere samenwerking op het gebied van wederzijdse defensie ­ niet te verwarren met gestructureerde samenwerking - reflecteert niet alleen de onderlinge solidariteit tussen de EU-leden, maar erkent eveneens dat de NAVO de basis is voor de collectieve verdediging van haar leden en het instrument voor de uitvoering van deze collectieve verdediging.

De herziene bepalingen over de gestructureerde samenwerking sluiten aan bij de Nederlandse visie op deze samenwerkingsvorm. Deze samenwerkingsvorm maakt het mogelijk binnen EU-kader met een kleinere groep landen samen te werken op het gebied van de ontwikkeling van militaire capaciteiten, zulks met het oog op de uitvoering van de meest veeleisende operaties. De ontwerp-tekst over gestructureerde samenwerking is door de IGC meer in lijn gebracht met de algemene regels over 'versterkte samenwerking' (zoals opgenomen in ontwerp-artikel I-43), waarmee wordt voorkomen dat een kleinere groep lidstaten zichzelf een mandaat kan geven. Voorts is mede op verzoek van Nederland een passage aan het artikel toegevoegd, die bevestigt dat artikel III-210 van toepassing blijft, hetgeen betekent dat eenparigheid van stemmen in de voltallige Raad noodzakelijk is bij een besluit over het opzetten van een EVDB-operatie. Ook de in de IGC besproken tekst van een op te stellen protocol over gestructureerde samenwerking komt tegemoet aan de Nederlandse wensen. Het ontwerp-protocol bevat een duidelijke verwijzing naar de Berlijn-plus regeling, die o.m. afspraken bevat over transparantie en complementariteit tussen EU en NAVO bij de opbouw van militaire capaciteiten en verwijst naar een 'single set of forces' van de lidstaten, voor gebruik in zowel EU-verband als in NAVO-verband.

In het ontwerp-protocol is ook vastgelegd dat om te kunnen participeren in de gestructureerde samenwerking de lidstaten o.m. in staat dienen te zijn om, alleen of gezamenlijk, gevechtseenheden te leveren die binnen 5 tot 30 dagen inzetbaar zijn voor een robuuste operatie ver buiten Europa (de zogenoemde 'battle-group'-gedachte).

Zoals hierboven aangegeven staat Nederland positief tegenover de voorstellen op het gebied van gestructureerde samenwerking. De IGC moet eerst tot een goed einde worden gebracht en verschillende modaliteiten moeten vanzelfsprekend nog verder worden uitgewerkt, maar de regering is van oordeel dat deze samenwerkingsvorm zal kunnen bijdragen aan de verbetering van de snelle inzetbaarheid en expeditionariteit van de Europese strijdkrachten. Goede afstemming met de NAVO is hierbij van groot belang, onder meer vanwege de verdere ontwikkeling in NAVO-kader van de NATO Response Force.

EVDB operaties
Operaties zullen bij de verdere ontwikkeling van het EVDB een belangrijke rol spelen. De ervaringen die inmiddels zijn opgedaan in vier operaties (EUPM in Bosnië, Concordia gevolgd door Proxima in Macedonië en Artemis in Congo), alsmede de "lessons learned" van toekomstige operaties, zullen bijdragen aan de verdere versterking van de operationele capaciteiten van de EU. Daarbij gaat het onder meer om tijdige besluitvorming op basis van onderlinge solidariteit; een belangrijke voorwaarde voor snelle en efficiënte inzet van militaire en civiele capaciteiten. Verder vraagt effectief extern optreden om een coherente inzet van EU-middelen, met het EVDB als onderdeel van het bredere GBVB-instrumentarium. Tenslotte zal, mede in het licht van de uitbreiding van de 'Petersbergtaken' in IGC-kader, de operationele inzetbaarheid verder moeten worden versterkt. Tegen deze achtergrond dient de komende jaren maximaal lering te worden getrokken uit EU-geleide crisisbeheersingsoperaties.

Het EVDB op termijn; de civiele aspecten

In de afgelopen drie jaar is veel vooruitgang geboekt ten aanzien van de civiele aspecten van het EVDB. De EU heeft de doelstellingen gehaald die zij zichzelf gesteld had voor het ontwikkelen van capaciteiten op de verschillende terreinen van civiele crisisbeheersing. Dit geldt met name op het gebied van politie.

Thans dient de aandacht zich te richten op verdere operationalisering van de EU-civiele crisisbeheersing. De EU kan zich gaan richten op daadwerkelijke uitvoering van (meer) civiele crisisbeheersingsoperaties; tot nog toe zijn alleen politiemissies uitgevoerd. De doelstelling van verdere operationalisering van de civiele capaciteiten voor crisisbeheersing laat zich wat Nederland betreft vertalen in een drietal prioriteiten voor de komende jaren:

(1)de nationale capaciteiten om personeel te kunnen leveren aan civiele missies:

Zeker gesteld zal moeten worden dat lidstaten reeds toegezegde capaciteiten voor civiele missies ook waar kunnen maken. Met name op de terreinen "rule of law" en civiel bestuur is er nog werk te verrichten.

(2)het verbeteren van de procedures:

Verbetering van de procedures moet grotere efficiency en effectiviteit bewerkstelligen. Ook moet worden gestreefd naar meer coherentie tussen de vier genoemde prioriteitsgebieden van EU-civiele crisisbeheersing onderling, alsmede tussen de civiele en militaire instrumenten voor crisisbeheersing. Voorts blijft de coördinatie tussen eerste en tweede pijler instrumenten op het gebied van civiele crisisbeheersing een belangrijk Nederlands aandachtspunt. Zo voert de Europese Commissie in een aantal landen projecten uit op het gebied van politie, "rule of law", openbaar bestuur en civiele protectie. Indien in die landen eveneens civiele EVDB-missies worden uitgevoerd, is goede afstemming van groot belang. In de twee lopende civiele EVDB-missies (de EU politiemissie in Bosnië en Herzegovina en de politiemissie Proxima in Macedonië) zijn om deze reden eerder opgezette eerste pijler projecten geïntegreerd of heeft afstemming plaatsgevonden met betrekking tot doelstelling en taken van de activiteiten.In het kader van de verbetering van procedures en de bevordering van effectiviteit zou bovendien de samenwerking en vooral ook de (operationele) afstemming met andere internationale organisaties (VN, NAVO, OVSE) moeten worden bezien.

(3)een meer pro-actieve inzet van het civiele instrumentarium:

Bij de identificatie van mogelijke missies dient in een vroeg stadium aandacht te worden besteed aan mogelijke inzet van het civiele instrumentarium. Dit bevordert een meer operationele focus van de werkzaamheden op civiel gebied.

Via de EVDB-voorziening zal de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee voor internationale politiemissies tot 2007 met 100 VTE-en (voltijdse eenheden) worden versterkt. Wat betreft de institutionele kaders en samenwerkingsverbanden met andere landen zal de Kamer, mede in verband met de toezegging van de Minister van Defensie inzake de Force Gendarmerie Européenne (FGE) in zijn verslag van de RAZEB van 17 november jl., nader worden geïnformeerd over de Nederlandse bijdrage aan internationale politiemissies.

Het EVDB op termijn; de militaire aspecten-
De aanpak van de Europese militaire tekortkomingen staat centraal in de langetermijnvisie van de regering op de militaire aspecten van het EVDB. Deze omvat, naast de reeds hierboven genoemde gestructureerde samenwerking ter versterking van de militaire capaciteiten en de KMar-capaciteit voor internationale politiemissies, de volgende elementen:

De EVDB-voorziening

De versterking van de Europese militaire capaciteiten in EU- en NAVO-verband heeft van meet af aan centraal gestaan in het Defensiebeleid ten aanzien van het EVDB. In de Beleidsagenda van de Defensiebegroting 2004 wordt nog eens verwezen naar de diverse projecten waarmee Defensie via het "European Capability Action Plan" (ECAP) van de EU en het "Prague Capability Commitment" (PCC) van de NAVO bijdraagt aan de versterking van de Europese militaire capaciteiten. In dit verband beschikt Defensie over een structurele voorziening (de EVDB-voorziening), die oploopt tot ¤ 50 miljoen in 2006. Deze voorziening en de daaruit gefinancierde projecten nemen in de langetermijnvisie op het EVDB een belangrijke plaats in. De versterking van de Europese militaire capaciteiten vraagt ook de komende jaren onverminderd om concrete Nederlandse inzet. Tegelijkertijd zal de Minister van Defensie zijn Europese collega's blijven aanspreken op hun inspanningen ter zake.

De vaststelling van een nieuwe Headline Goal
In het verslag van de bijeenkomst van de ministers van Defensie in het kader van de RAZEB van 17 november jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 512) is de Kamer geïnformeerd over het Europese voornemen de militaire tekortkomingen ook na 2003 te blijven aanpakken. Onder het Ierse voorzitterschap zal een nieuwe capaciteitendoelstelling worden geformuleerd. De Helsinki Headline Goal van 1999 betreft immers het streven om in 2003 maximaal 60.000 militairen binnen zestig dagen gedurende tenminste een jaar te kunnen inzetten voor crisisbeheersingsoperaties. Deze doelstelling is echter nog niet volledig gerealiseerd vanwege een aantal resterende militaire tekortkomingen. Deze tekortkomingen brengen beperkingen met zich mee op het gebied van de benodigde tijd voor de inzet van troepen, waardoor risico's kunnen ontstaan bovenin het spectrum van omvang en intensiteit, vooral bij gelijktijdige uitvoering van verschillende operaties. Mede om deze reden bestaat consensus over het voornemen om in de periode tot 2010 vooral in te zetten op de kwalitatieve verbetering van de Europese militaire capaciteiten. Tegelijkertijd dienen de resterende tekortkomingen ten opzichte van de Helsinki Headline Goal zo spoedig mogelijk te worden opgelost.

In het kader van de ontwikkeling van een nieuwe capaciteitendoelstelling voor 2010, die zal worden gebaseerd op de principes van interoperabiliteit, inzetbaarheid en voortzettingsvermogen, heeft Nederland onlangs de navolgende specifieke Nederlandse aandachtspunten voorgelegd aan de overige lidstaten:


-Verbetering van het snelle reactievermogen van de EU:De reactietermijn van 60 dagen van de Helsinki Headline Goal zal voor tenminste een deel van de aan de EU aangeboden eenheden moeten worden bekort. Snelle inzetbaarheid is een conditio sine qua non voor een tijdige en succesvolle reactie op een crisis. Het expeditionair vermogen van de Europese krijgsmachten moet worden versterkt. Dit is overigens evenzeer een politieke als militair-operationele doelstelling: snelle inzetbaarheid vereist snelle besluitvorming, met nadruk op de onderlinge solidariteit tussen de lidstaten.


-Bevordering van de Europese militaire samenwerking:De versterking van de Europese militaire capaciteiten vraagt om doelmatiger besteding van de schaarse middelen. Meer samenwerking tussen Europese partners, bijvoorbeeld via "pooling" en taakspecialisatie, maakt het mogelijk om militaire capaciteiten doelmatiger te verwerven en in stand te houden. Op deze manier kan tevens de effectiviteit van de Europese strijdkrachten worden versterkt.


-Transparantie en coördinatie tussen EU en NAVO:Nauwe samenwerking tussen de EU en de NAVO is juist op het terrein van capaciteitversterking vereist. De samenhang tussen ECAP en PCC dient de komende jaren te worden verzekerd, onder meer via de bestaande EU-NAVO Capaciteiten Groep.


-Meetbaarheid van kwaliteitsverbetering:De verbetering van de kwaliteit van de Europese strijdkrachten moet kunnen worden getoetst aan de hand van standaarden en criteria. Alleen dan kan naar behoren worden toegezien op de voortgang van de capaciteitversterking. Via "output" criteria kunnen krijgsmachten objectief worden beoordeeld en vergeleken. Hier ligt een belangrijke taak voor het Agentschap voor capaciteitversterking en materieelverwerving (zie ook verder).


-Nulmeting:De huidige stand van zaken rondom de capaciteitversterking dient te worden vastgesteld aan de hand van een nulmeting. Deze nulmeting dient als basis voor de nieuwe capaciteitendoelstelling. Langs deze weg kunnen concrete afspraken worden gemaakt over de resterende tekorten van de Headline Goal 2003 en wordt een duidelijk vertrekpunt voor de nieuwe Headline Goal geschapen.


-Voltooiing ECAP-proces:Via een "Capability Commitment Conference" dienen landen zich te verbinden aan de voorstellen van de ECAP-projectgroepen voor het oplossen van de ten opzichte van de Headline Goal 2003 vastgestelde tekortkomingen.

Agentschap voor capaciteitversterking en materieelverwerving De Europese Raad van Thessaloniki heeft besloten tot operationalisering in 2004 van het Agentschap voor defensiecapaciteitenontwikkeling, onderzoek, aanschaf en materieel. De hoofdtaken van het Agentschap betreffen:


-bijdragen aan de versterking van de militaire capaciteiten via de harmonisering van militaire behoeftestellingen;


-bijdragen aan samenwerking op het gebied van materieelzaken door voorstellen te doen voor gezamenlijke verwerving van militaire capaciteiten;


-toezicht houden op de huidige en toekomstige militaire bijdragen van landen aan de Headline Goal. Nederland zet zich in dat verband in het bijzonder in voor meetbaarheid en toetsing van deze bijdragen via vaste criteria;


-bijdragen aan de totstandkoming van een competitieve Europese defensiemarkt en aan de versterking van de Europese defensie-technologische en industriële basis. Ook krijgt het Agentschap een coördinerende en stimulerende rol op Research&Technology gebied toebedeeld;


-stapsgewijs en op termijn onderdak bieden aan de bestaande Europese materieelsamenwerkingsverbanden.

Het Agentschap dient naar Nederlandse opvatting dan ook een centrale rol te krijgen bij de versterking van de Europese militaire capaciteiten.

Conclusie-
Nederland beschikt de komende jaren over een duidelijke EVDB-agenda, gericht op de totstandkoming van een effectief EVDB als belangrijk instrument voor het bereiken van de doelstellingen uit de EU Veiligheidsstrategie. Nauwe samenhang tussen de EU en de NAVO en versteviging van de transatlantische band zijn daarbij belangrijke uitgangspunten. De versterking van de Europese militaire en civiele capaciteiten is onontbeerlijk. De regering zal zich hiervoor in de komende jaren met kracht blijven inzetten, onder meer op basis van samenwerkingsvormen zoals in IGC-kader besproken.

De minister van Buitenlandse Zaken De minister van Defensie

Dr B.R. Bot H.G.J. Kamp


- Brief van de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister van Defensie, van 18 juni 2003 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 485).

===