Terms of Reference
Studie `Lessons Learned' uit de Ontwikkelingssamenwerking
Nederland - Suriname
Paramaribo: Ministerie van Planning en Ontwikkelingssamenwerking
(Evaluatie en Monitoring)
Den Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken
(DWH/IOB)
mei 2001
I Achtergronden van de studie
De behoefte aan een meer geïntegreerde evaluatie van de ontwikkelingssamenwerking
Nederland - Suriname met een bredere scope dan individuele projecten, bestond al enige tijd bij
beide overheden, de Surinaamse en de Nederlandse. Tijdens het overleg van Minister
Raghoebarsing (minister PLOS Suriname) en Minister Herfkens (minister OS Nederland) in
oktober 2000 werd besloten tot het gezamenlijk uitvoeren van een zogeheten `Lessons Learned
- Quick Scan' evaluatie om lessen uit het verleden te trekken.
Op ambtelijk niveau vond daaropvolgend overleg plaats tussen PLOS enerzijds en de
Ambassade en Buitenlandse Zaken Nederland anderzijds. Door middel van dit overleg is de
`Lessons Learned' evaluatie voorbereid; deze zal worden uitgevoerd door middel van enkele
maanden veldwerk, gevolgd door een zorgvuldige rapportage en begeleid door een
referentiegroep van terzake kundige personen.
De volgende uitgangspunten werden geformuleerd :
(1) de evaluatie zal duidelijk beleidsondersteunend moeten zijn in die zin dat het de inzichten
met betrekking tot vraagstukken de ontwikkelingssamenwerking rakende moet helpen
vergroten en verdiepen. De evaluatie zal zich zowel richten op de samenwerking-als-proces
als op de behaalde resultaten en de maatschappelijke effecten;
(2) het rendement van de evaluatie zal meer moeten zijn dan alleen beschouwingen over het
verleden, de evaluatie wordt mede ondernomen met het oog op de toekomst;
(3) de evaluatie zal onder meer diverse vanwege PLOS in samenwerking met vakministeries
verrichte studies in de evaluatie incorporeren. Ook studies, verricht van Nederlandse zijde
(IOB-studies, studies van de Nederlandse Rekenkamer, op BuZa-Nederland aanwezige
algemene en sectorale studies, studies in het Documentatiecentrum van de Nederlandse
Ambassade te Paramaribo) kunnen een wenselijke input zijn;
(4) gelet op de omvang en diversiteit van de samenwerking in de periode 1975-2000, alsmede
op aspecten zoals kosten en in te zetten menskracht, zullen er keuzes gemaakt moeten
worden om niet in te boeten wat betreft de kwaliteit en de diepgang van de evaluatie;
(5) in de evaluatie zal `breedte' en `diepgang' optimaal worden gecombineerd. Dit betekent
enerzijds aandacht voor contextfactoren (de globale economische, sociale en politieke
context van Suriname in de periode 1975-2000 alsmede de Nederlandse reactie(s) in
diezelfde periode), en anderzijds impliceert dit een aantal meer specifieke deelstudies op
basis van enkele sectoren waarbij met name ook de institutionele en organisatorische
aspecten in beeld worden gebracht;
(6) bij de programmering van de deelstudies zal in ieder geval het OS-programma `versterking
van de rechtsstaat en het overheidsapparaat' figureren, alsmede twee andere deelstudies,
waarbinnen substantiële investeringen lasten de verdragsmiddelen zijn verricht;
(7) in de loop van deze `Lessons Learned' evaluatie zal een onderzoekstraject worden
ontworpen op basis waarvan een opdracht voor een veel gedetailleerder, preciezer
langduriger onderzoek naar aard en impact van de Nederlands-Surinaamse OS-relatie zal
kunnen worden verleend; en
(8) de evaluatie zal tevens dienen om inzichtelijk te maken hoe de monitoring- en
evaluatiecapaciteit aan Surinaamse zijde kan worden te helpen ontwikkeld c.q vergroot
middels instrumentarium, opleidingen en trainingen.
Pagina 2
II. Afbakening van de studie
Ten behoeve van de voorgenomen `Lessons Learned' evaluatie is gekozen voor een traject
dat begint met een kwalitatieve evaluatie van de Nederlands-Surinaamse OS-relatie van 1975-
2000. Binnen dat contextuele kader zullen drie deelstudies worden verricht, die de empirische
`body' van de studie zullen vormen. Het gaat hierbij niet zozeer om de analyse van een groot
aantal individuele projecten, maar om conclusies en aanbevelingen op basis van een
betekenisevaluatie van de bilaterale OS-relatie. De studie zal nadrukkelijk (mede)
toekomstgericht zijn.
Vanwege de homogeniteit van de deelstudies is er voor gekozen om met name de
projecthulp in de deelstudies te betrekken. In de periode 1975-1982 werd voor een bedrag van
NLG 1.485 miljoen gerealiseerd (NLG 1.149 miljoen lastens het schenkingsgedeelte van de
verdragsmiddelen en NLG 336 miljoen lastens respectievelijk de lopende verplichtingen van voor
de onafhankelijkheid), waarvan slechts plm. NLG 120 miljoen werd uitgezet aan leningen ten
behoeve van (staats)bedrijven, de rest ging naar projecthulp.
In de periode 1988 t/m 31 december 2000 werd voor NLG 980 miljoen gerealiseerd,
waarvan 65% aan projecthulp, 29% aan directe financiële steun en 6% aan
garantiematerialiseringen. De directe financiële steun in deze periode (overbruggingshulp,
betalingsbalanssteun en schulddelging) zullen wel in de contextuele hoofdstukken beschreven
worden maar zullen geen deel uitmaken van de empirische deelstudies.
In de empirische deelstudies zullen alle sectoren betrokken worden waarin in de periode
1988-2000 projecten zijn gerealiseerd (zie annex III), met uitzondering van de sector industrie.
Voor wat betreft de sectoren landbouw, infrastructuur en onderwijs zal het empirisch onderzoek
de gehele periode 1975-2000 omvatten, terwijl bij de andere sectoren de nadruk ligt op de periode
1988-2000. De sectoren industrie en mijnbouw zullen niet in een aparte deelstudie bestudeerd
worden maar wel betrokken worden in de procesanalyse en in de conclusies en aanbevelingen.
Pagina 3
III. Methodologie en opzet van de studie
III.1 Inleiding
De opzet van de studie is tweeledig:
Ten eerste, te komen tot een brede procesanalyse op basis waarvan enerzijds inzicht zal
worden verkregen in het proces van de OS-relatie tussen Nederland tussen 1975 en 2000, en
anderzijds conclusies en aanbevelingen zullen worden geformuleerd naar aanleiding van behaalde
resultaten, met name over de periode 1988-2000.
Doelstelling 1 is daarbij om gegevens en conclusies te verschaffen die bijdragen aan het
beantwoorden van de vraag: `Wat heeft de Nederlands-Surinaamse OS-relatie en de
daarbinnen gefinancierde programma's concreet bijgedragen aan de ontwikkeling van
Suriname?'
Doelstelling 2 is daarbij om gegevens en analyses te verschaffen die bijdragen aan het
maken van een balans van positieve en mogelijk negatieve gevolgen, van zwakke en van
sterke kanten, van herkenbare en niet (meer) herkenbare bijdragen van de OS-relatie aan
de Surinaamse economische, sociale en politieke behoeften.
Ten tweede, te komen, binnen de context van de hierboven genoemde brede
procesanalyse, tot een voldoende diepgaand inzicht in de beleidsrelevantie van de uitgevoerde
programma's en projecten, de institutionele en organisatorische aspecten van de uitvoering en de
duurzaamheid van de behaalde resultaten middels het uitvoeren van deelstudies.
Doelstelling 3 is daarbij om meer specifieke gegevens en conclusies te verschaffen met een
duidelijke toekomstgerichte optiek ter beantwoording van de vraag naar `Lessons Learned'.
Doelstelling 4 is daarbij om meer specifieke gegevens en analyses te verschaffen die
inzicht geven in de bijdragen aan de Surinaamse ontwikkeling in het algemeen en van
bepaalde sectoren in het bijzonder.
III.2 De procesanalyse
De procesanalyse van de Nederlands-Surinaamse OS-relatie tussen 1975 en 2000 (met als
aandachtsgebied de periode 1988-2000) zal in een drietal hoofdstukken van het voorgenomen
rapport ter sprake komen.
Een eerste hoofdstuk van het op te leveren rapport betreft een schets van de economische
en sociaal-politieke context tussen 1975 en 2000, waarbinnen plaats zal worden ingeruimd voor
onder meer de economische problemen, binnenlandse oorlog en haar effecten, de exodus van
kader, de overblijvende harde kern van ambtelijke capaciteit bij de overheid, de ontwikkeling van
de private sector en de groei van een informele - en overlevingseconomie. Dataverzameling zal
plaatsvinden via analyse van algemene academische studies, landenstudies verricht door donoren,
sector- en programmastudies en interviews met sleutelpersonen.
Pagina 4
In een tweede hoofdstuk komen de beleidsmatige aspecten van de OS-relatie tussen
Nederland en Suriname ter sprake. Daarbij wordt aandacht geschonken aan bilaterale verdragen
en raamnota's, aan het gevoerde beleids- en bestedingsoverleg, aan de geformuleerde plannen en
programma's, aan de belangrijkste missies en hun resultaten en aan het driemaal opschorten - in
1982, 1991 en 1996 - van de OS-relatie en het driemaal herstellen van deze relatie.
Dataverzameling zal plaatsvinden via analyse van beleidsnota's en beleidskaders, verslagen en
notulen van het gevoerde beleids- en bestedingsoverleg, geformuleerde plannen en programma's
en interviews met sleutelpersonen.
In een derde hoofdstuk wordt de Surinaamse donor- en ontvangststructuur belicht: de
overwegende Nederlandse inbreng in de Surinaamse donorgemeenschap in de betreffende
periode, de omvang en werkwijze van het Nederlandse bilaterale donorapparaat en de
beheersaspecten van de samenwerkingsrelatie. Terzijde wordt de omvang en werkwijze van het
particuliere kanaal vanuit Nederland (zoals de kerken, CORDAID en andere
medefinancieringsorganisaties) geschetst. Hier komt ook de Surinaamse ontvangst- en
donorcoördinatiestructuur ter sprake, in termen van beleid, omvang en werkwijze. De
samenwerking met de relevante delen van de private sector is eveneens een aandachtsgebied.
Dataverzameling zal plaatsvinden via interviews met sleutelpersonen en bestudering van
relevante documentatie.
Deze drie hoofdstukken vormen tezamen de context waarbinnen de deelstudies zullen
plaatsvinden en waarbinnen na afloop van de verschillende deelstudies, opnieuw in drie
slothoofdstukken conclusies zullen worden getrokken in termen van `lessons learned' en, meer
in het algemeen, in termen van de OS-relatie tussen Nederland en Suriname in de achterliggende
periode en in de toekomst. Aanbevelingen zullen worden geformuleerd (in samenspraak met de
referentiegroep) zowel naar Surinaamse als naar Nederlandse zijde gespecificeerd naar de
verschillende actoren in het proces van ontwikkelingssamenwerking.
III.3 De deelstudies
In drie opeenvolgende kernhoofdstukken van het rapport komen de deelstudies 1, 2 en 3 aan
de orde via een analyse op het niveau van sectoren of van het sectorclusters. Hierbij gaat het in
de eerste plaats om de analyse van programmablokken, niet om de evaluatie van individuele
projecten als zodanig. Wel zullen exemplarische projecten in de deelstudies worden belicht. Het
gaat hierbij om de volgende deelstudies:
Deelstudie 1: versterking rechtsstaat en overheidsapparaat;
Deelstudie 2: productieve programma's, nutsvoorzieningen en infrastructuur; en
Deelstudie 3: sociale programma's (volksgezondheid, onderwijs, sociaal vangnet, Fonds
Ontwikkeling Binnenland, cost-sharing UN-instellingen).
Deze hierboven genoemde deelstudies representeren blijkens de recente publicatie `Saldo
verdragsmiddelen sedert hervatting in 1988 t/m 31/12/2000 (x1.00 NLG)' (Den Haag: BuZa,
MIDAS, 25 januari 2001) ongeveer 82 procent van het volume aan projecthulp tussen 1988 en
2000.
Pagina 5
Per deelstudie zullen onder meer de volgende analyses worden uitgevoerd:
(1) de reconstructie van (de uitgangspunten van ) het gevoerde beleid in termen van de
beleidsrelevantie
(2) belichting van significante programma's en projecten;
(3) de effecten van de Nederlandse OS-inspanning op de Surinaamse economie en
maatschappij;
(4) een balans van de resultaten in termen van bijdragen aan de Surinaamse behoeften.
(5) een doelmatigheidsanalyse van de behaalde resultaten met name wat betreft de
duurzaamheid.
In principe zal worden gewerkt aan de hand van bestaande beleidsdocumenten, landen-,
sector- en programmastudies, monitoring- en evaluatierapporten, aangevuld met data verkregen
uit interviews met sleutelpersonen. Waar nodig zullen de interviews worden aangevuld met
kortdurende workshops en veldbezoeken aan strategische projecten. In kortdurende workshops
kunnen vertegenwoordigers van jongeren- en vrouwenorganisaties en NGO's gevraagd worden
naar hun ervaringen cq toekomstvisie met betrekking tot de ontwikkelingsrelatie.
Om de richting van de hierboven genoemde analyses te vergemakkelijken en de onderlinge
vergelijkbaarheid van de deelstudies te vergroten zal de materiaalverzameling plaatsvinden aan
de hand van de volgende vragen:
(1) Hoe paste de keuze van een bepaald programma of een bepaalde sector in het
Nederlands beleid voor ontwikkelingssamenwerking?
(2) Hoe paste de keuze van een bepaald programma of sector in het Surinaams
ontwikkelingsbeleid?
(3) Was er sprake van een consistent beleidskader voor de te onderscheiden sectoren c.q.
voor de in de verschillende sectoren uit te voeren projecten en programma's?
(4) In hoeverre werd er bij de projectopstelling- en uitvoering rekening gehouden met
specifieke sociaal-economische, politieke en culturele factoren van de Surinaamse
samenleving?
(5) In hoeverre werd er voldoende rekening gehouden met de institutionele en
organisatorische aspecten?
(6) Was er sprake van een adequate beheers/uitvoeringscapaciteit?
(7) Heeft de donor consistent meegeholpen aan het versterken van de uitvoeringscapaciteit?
(8) Heeft de vraag naar duurzaamheid voldoende aandacht gekregen? Welke factoren zijn
hierbij van invloed geweest?
(9) Heeft de vraag naar draagvlak (economisch, sociaal, politiek, cultureel) voldoende
aandacht gekregen?
(10) Welke regels en procedures waren van toepassing in de verschillende fasen van de
projectcyclus? Werkten deze regels en procedures bevorderend of belemmerend?
(11) Was er sprake van consistent handelen van zowel de Nederlandse als de Surinaamse
zijde in de verschillende fase van de projectcyclus?
(12) Hoe voltrok zich de samenwerking tussen de partners in de verschillende fase van de
projectcyclus?
(13) Hoe vond besluitvorming plaats?
(13) Was de samenwerking en de besluitvorming (onder 12 en 13) adequaat?
Pagina 6
(14) Bestond er aan beide zijden commitment? Hoe kwam dit tot uiting?
(15) Was er voldoende aandacht voor overleg, monitoring en evaluatie bij zowel de
Surinaamse als de Nederlandse zijde en van welke instrumenten werden hierbij gebruik
gemaakt?
(16) Hoe kan de situatie van de sector nu beoordeeld worden aan de hand van eventuele
sectoranalyses en/of (sub)sectorprogramma's en projecten?
(17) Is er een balans van positieve en negatieve effecten op te stellen?
(18) Hoe zijn eventuele positieve en negatieve gevolgen te verklaren?
(19) Welke `Lessons Learned' zijn naar aanleiding van de beleidsrelevantie, de
institutionele- en organisatorische aspecten en duurzaamheid van de resultaten te
formuleren?
IV Organisatie. team, logistiek, tijdpad
De studie zal onder leiding staan van twee, een Surinaamse en een Nederlandse,
teamleiders. De deelstudies zullen worden uitgevoerd door een aantal lokale (Surinaamse)
consultants aangevuld met een consultant uit Nederland. De Nederlandse consultant zal samen
met een lokale collega de deelstudie `versterking rechtsstaat en overheid' uitvoeren en de lokale
deskundigen waar nodig zal bijstaan op het gebied van organisatorische en institutionele aspecten.
De twee teamleiders zijn, als kernonderzoekers, verantwoordelijk voor de eindredactie van de
studie. Zij sturen de andere consultants, belast met de deelstudies, aan. Daarnaast verzamelen (in
eerste instantie) zij het materiaal voor de contexthoofdstukken en de slothoofdstukken.
De studie zal worden begeleid door een referentiegroep van enkele ter zake deskundige
personen die vanwege hun maatschappelijke positie over solide expertise beschikken om de
studie te ondersteunen. Deze groep zal met name van belang zijn bij de discussie over de
Surinaamse en Nederlandse context en de vertaling van de Terms of Reference in onderzoek aan
het begin van de studie, bij de discussie over conclusies en aanbevelingen, alsmede bij het
bepalen van de toonzetting. Op een geschikt moment tijdens het verloop van de studie zou deze
groep in discussie met de onderzoekers voor een `mid term review' kunnen zorgdragen.
De studie is gebaseerd op een keen gebruik van secundaire bronnen, aangevuld met
kwalitatieve informatie afkomstig van sleutelinformanten. De omvang van het veldwerk
(gebaseerd op een gelijktijdige inzet van onderzoekers en consultants) wordt geschat op
anderhalve maand. De verschillende consultants zullen background papers opleveren, gebaseerd
op verschillende sectoren (een studie over de publieke sector, over de landbouw, over de
infrastructurele programma's, over de onderwijssector, over de sector volksgezondheid en de
sociale programma's).
Op basis van de inhoud van de rapporten van de deelstudies én op basis van eigen
documentanalyse en interviews met sleutelinformanten zal de eerste versie van het eindrapport
(te schrijven door de Surinaamse en Nederlandse teamleider waar nodig geassisteerd door de
lokale en externe consultants) ongeveer anderhalve maand later gereed zijn.
Onmiddellijk voorafgaand aan het veldwerk zal een begin-seminar worden georganiseerd
waarbij de leden van de referentiegroep en de onderzoekers de onderzoeksopzet en de
methodologie zullen aanscherpen. De leden van de referentiegroep zullen eveneens worden
Pagina 7
geconsulteerd over de opzet van de drie deelonderzoeken en de beschikbaarheid van
sleutelinformanten. In de loop van het veldwerk zal de referentiegroep met de onderzoekers
bijeenkomen ten behoeve van een ééndaagse mid-term review.
Naar aanleiding van de eerste versie van het eindrapport zal een eind-seminar worden
georganiseerd waarbij de leden van de referentiegroep en de onderzoekers zullen discussiëren
over toonzetting, conclusies en aanbevelingen.
Het voorgestelde tijdpad van de studie (tentatief) is als volgt:
22-28 juni: -installeren referentiegroep
-overleg met referentiegroep over Terms of reference
-eerste overleg met de consultants
7 juli-27 augustus: -procesanalyse
-uitvoering deelstudies
-mid-term review met referentiegroep
september: -schrijven eerste concept- rapport
-overleg met referentiegroep over conclusies en aanbevelingen
oktober: -bijstellen concept-rapport n.a.v. opmerkingen, aanvullingen etc
V Voorgenomen hoofdstukkenschema van de publicatie (totaal 50.000 woorden)
1 De economische, maatschappelijke en politieke context van Suriname (1975-2000)
(3.000 woorden)
2 De beleidskaders in de OS-relatie tussen Nederland-Suriname (1975-2000) (3.000
woorden)
3 De Nederlands-Surinaamse donor- en ontvangststructuur: sterke zijden en hiaten (1975-
2000) (3.000 woorden)
4 Deelstudie 1: Versterking rechtsstaat en overheidsapparaat (1988-2000) (6.000 woorden)
5 Deelstudie 2: Productieve programma's en infrastructuur (1975-2000) (9.000 woorden)
6 Deelstudie 3: Sociale programma's, volksgezondheid en onderwijs, FOB (1988-2000)
(9.000 woorden)
7 Conclusies naar aanleiding van de drie deelstudies (3.000 woorden)
8 De Nederlands-Surinaamse OS-relatie in perspectief (3.000 woorden)
9 Aanbevelingen (3.000 woorden)
Pagina 8
Pagina 9
Annex I
Overzicht uitgaven Verdragsmiddelen
(en doorlopende verplichtingen)1975-2000
Doorlopende verplichtingen Schenkingsmiddelen
300,000,000
250,000,000
200,000,000
150,000,000
100,000,000
50,000,000
0
75 76 7 8 9 0 1 2 8 89 90 1 2 3 4 5 6 7 8 9 00
19 19 197 197 197 198 198 198 3-1987 198 19 19 199 199 199 199 199 199 199 199 199 20
198
Pagina 10
Realisatie 1988-2000
ojecthulp per sector, programmahulp en garantiestellingen
gen NLG 135,991,225.74
zorg NLG 128,196,716.09
hulp NLG 124,968,555.47
NLG 92,438,013.84
tuur
ting NLG 91,321,059.57
raat NLG 81,245,089.96
wiijs NLG 73,719,407.19
teun NLG 65,890,241.03
strie NLG 63,231,495.70
lling NLG 58,024,482.70
ma NLG35,587,012.64
ring NLG 14,268,077.89
land NLG 7,807,578.41
ouw NLG 6,293,133.45
rsen NLG 1,294,668.60
0 20.000.000 40.000.000 60.000.000 80.000.000 100.000.000 120.000.000 140.000.000 160.000.000
n verdragsmiddelen (D.D 31-12-2000)
Pagina 11
Annex III OS-programma Suriname, realisatie 1988-2000
De drie deelstudies voorzien in een empirische analyse van drie aandachtsvelden:
Deelstudie 1: versterking rechtsstaat en overheidsapparaat;
Deelstudie 2: productieve programma's, nutsvoorzieningen en infrastructuur; en
Deelstudie 3: sociale programma's (volksgezondheid, onderwijs, sociaal vangnet,
Fonds Ontwikkeling Binnenland).
Deelstudie 1 betreft de samenwerkingsprojecten met de publieke sector en in het algemeen
de capaciteitsopbouw van het overheidsapparaat en de versterking van de rechtsstaat. Zowel van
Surinaamse als van Nederlandse zijde is te kennen gegeven, dat `Lessons Learned' over dit
aandachtsgebied van groot belang zullen zijn bij de ontwikkeling van het toekomstige OS-
samenwerkingsgebied. Tussen 1988 en 2000 werd voor ruim NLG 92 miljoen op dit terrein aan
programma's ontwikkeld.
Deelstudie 2 omvat de programma's en projecten die we onder de noemer `productieve
programma's, nutsvoorzieningen en infrastructuur' hebben gegroepeerd. Tussen 1988 en 2000
werd voor ruim NLG 297 miljoen op dit terrein aan programma's ontwikkeld.
Binnen de productieve programma's vermelden we hier de rol van de agrarische sector.
De tijdsperiode betreft in dit geval de gehele 25 jaar van de OS-relatie. Het zou hierbij gaan om
de periode 1975-1997. In de periode 1975-1980 was de agrarische sector prioritair met
reserveringen van SF 135 miljoen voor het MCP-programma, SF 47 miljoen voor het LOC-
programma, SF 73 miljoen voor het Patamacca-project en SF 47 mln. voor diverse kleinere
projecten. In de periode 1988-1995 werd de sector getroffen door het restrictieve beleid van
Nederland: gecommitteerd werd een bedrag van ongeveer NLG 2.4 miljoen, met name ten
behoeve van het Smallholders-project en het Carambola fruitvlieg-project. De in 1996-1997
voorbereide projecten Urgentieprogramma Agrarische Infrastructuur (NLG 89 mln.) en
Rehabilitatie Patamacca (NLG 15 mln.) vonden geen doorgang. Een evaluatie van de
samenwerking in deze sector is opportuun vanwege het belang van de agrarische sector als
prioritaire sector, de grootschalige MCP- en LOC-programma's waarbij essentiële componenten
(o.a. herverkaveling van gronden) niet hebben plaatsgevonden, de effecten van de discontinuering
van de OS-relatie en het feit, dat thans een aantal belangrijke (sub)sector- studies gereed zijn
kunnen en in de evaluatie kunnen worden meegenomen.
Aan infrastructurele werken werd in de periode 1988-2000 ruim NLG 92 miljoen
geïnvesteerd, waarvan ongeveer NLG 35 miljoen voor transport-infrastructuur. Wat betreft de
programma's van OW werd het Beleidskader naar aanleiding van de missie-Den Tuindert
opgesteld (met als leidraad `de gebruiker betaalt'), bedoeld als duidelijke inbedding in het
voorgestelde programma van structurele aanpassing. Van Surinaamse zijde werden deze
uitgangspunten (deels) niet geaccepteerd. Er werd er een compromis bereikt door alleen de
zogenaamde `Urgentieprojecten' uit te voeren. Deze urgentieprogramma's hadden als sub-
doelstelling het versterken van de lokale consultants- en aannemersbedrijven. Ook een aantal
andere programma's binnen deze sector maken de evaluatie interessant: ten aanzien van het
Coppename-brugproject (opgenomen was in het toenmalige regeerprogramma) werd door het NEI
een feasibility studie uitgevoerd. In een later stadium werd de uitvoering van de Zeedijk
gemeenschappelijk gecommitteerd. Mede gelet op gereedliggende programma's
(Urgentieprogramma rehabilitatie agrarische infrastructuur en Masterplan Ontwatering
Pagina 12
Paramaribo), is een evaluatie van de samenwerking in deze sector opportuun.
Deelstudie 3 omvat de programma's en projecten die we onder de noemer `sociale
programma's zoals (volksgezondheid, onderwijs, het Sociaal Vangnet en Fonds Ontwikkeling
Binnenland' hebben gegroepeerd. Tussen 1988 en 2000 werd voor ruim NLG 223 miljoen op dit
terrein aan programma's ontwikkeld.
In de periode 1988-2000 werd voor ongeveer NLG 74 aan 17 onderwijsprojecten
gerealiseerd; 70 procent daarvan kwam ten goede aan het hoger onderwijs en aan kadervorming.
In het rapport naar aanleiding van de `missie Van Kemenade' werden 27 projecten voorgesteld.
Hoewel dit rapport als beleidskader werd geaccepteerd lag er geen sectoranalyse aan ten
grondslag en ook geen onderwijsplan, zodat de uitgangssituatie niet was gedefinieerd. De
projecten waren duidelijk gericht op `herstel- en achterstallig onderhoud' en niet of nauwelijks
op transformatie van de sector. Ook bij de projecten was de uitgangssituatie veelal niet
gedefinieerd. Het IDB rapport `Studie over de onderwijssector in Suriname' geeft wel een
beschrijving over de ontwikkelingen van de onderwijssector in de afgelopen tien jaar. Thans is
een onderwijsplan is geformuleerd. Van de 17 uitgevoerde projecten werden er inmiddels zes
geëvalueerd.
In de sector volksgezondheid werd in de periode 1988-2000 voor ruim NLG 128 miljoen
geïnvesteerd (waarvan NLG 75 miljoen ten goede kwam aan de zogeheten RLA- regeling. Maar
in de periode 1998-2000 werd in het kader van de RLA ongeveer NLG 40 miljoen uitgegeven als
Interim regeling terwijl de andere projecten van deze sector werden afgebouwd en geen nieuwe
konden worden opgestart. Aan de samenwerking op het terrein van de volksgezondheid lag een
goede sectoranalyse ten grondslag (opgeleverd door de sectormissie 1991), terwijl in 1992 en
1993 ten laste van de verdragsmiddelen economische missies werden uitgevoerd ten aanzien van
de intramurale gezondheidszorg (2x) en de bouwkundige rehabilitatie van de ziekenhuizen. In het
kader van de cost-sharing-projecten met de PAHO (ten laste van de verdragsmiddelen) van resp.
de RGD en het BOG zijn er ten aanzien van deze instituten rapporten uitgebracht ten aanzien van
de verzelfstandiging. Van drie projecten (RLA, Geneesmiddelen en Malariabestrijding) werden
evaluaties uitgevoerd.
In 1999 werd door de PAHO een `Basic Country Health Profile of Suriname' opgesteld.
Inmiddels valt tevens te beschikken over enkele deelstudies van de IDB. Een evaluatie van de
samenwerking in deze sector is van belang, aangezien in deze evaluatie niet alleen de uitgevoerde
projecten kunnen worden meegenomen maar mede de analyses en voorstellen ten aanzien van de
financiering van deze sector en transformatieprocessen.
Andere grote componenten van de deelstudie 3 betreffen de volkswoningbouw in de
periode 1975-1980 en het Sociaal Vangnet (pakketten, verhoging AOV en uitkering on- en
minvermogenden). in de periode 1996-1999 het Sociaal Vangnet (pakketten, verhoging AOV en
uitkering on- en minvermogenden). De evaluatie van deze componenten is van belang bij de
kaderstelling binnen een transformatie van het sociaal zekerheidsstelsel.
Pagina 13
Annex IV: Begroting (in NLG)
Ned. Teamleider (40 dgn. Sur., 15 dgn. NL, reizen, verblijf) 97.500
Surinaamse consultants (6) (1,5 maand elk) 150.000
Externe consultant (1 maand Sur., 10 dgn. NL, reis, verblijf) 65.000
Consultant redactie eindrapport 30.000
Surinaamse leden referentiegroep 30.000
Ned. Lid referentiegroep 17.500
Seminars en reviews 15.000
Debriefing Suriname en NL 30.000
Secretariaat, ondersteuning en lokalen PLOS 35.000
Publicatiekosten 25.000
Sommeren ________
495.000
5 % 25.000
---
Totaal 520.000
Pagina 14
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken