Voorontwerp
Besluit van houdende eisen
met betrekking tot de kwaliteit van kinderopvang
(Tijdelijk besluit kwaliteit kinderopvang)
Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid van , Directie Arbeidsverhoudingen, nr.
AV/KO/2003 , gedaan mede namens Onze Staatssecretaris van
Financiën en Onze Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport;
Gelet op de artikelen 48, tweede lid, 51, tweede lid, 53, vierde lid, van
de Wet basisvoorziening kinderopvang;
De Raad van State gehoord (advies van nr. );
Gezien het nader rapport van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid van , Directie Arbeidsverhoudingen, nr.
AV/KO/2003/ uitgebracht mede namens Onze Staatssecretaris van
Financiën en Onze Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport;
HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:
2
HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. wet: Wet basisvoorziening kinderopvang;
b. dagopvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum,
gedurende de dag, voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het
basisonderwijs kunnen volgen;
c. buitenschoolse opvang: kinderopvang, verzorgd door een
kindercentrum, gedurende de dag, voor kinderen in de leeftijd
dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang
wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, alsmede
gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties;
d. groep: een eenheid die bestaat uit een aantal kinderen met een of
meer beroepskrachten;
e. OVDB: Stichting Landelijk Orgaan voor het
Beroepsonderwijs Gezondheidszorg, Dienstverlening, Welzijn
en Sport;
f. praktijkopleider: degene die met goed gevolg de opleiding tot
praktijkopleider, verzorgd door de OVDB, heeft gevolgd;
g. opleidingsbegeleider: degene die een beroepskracht in opleiding
begeleidt;
h. vraagouder: ouder die kinderopvang vraagt die geboden wordt
door een gastouder.
HOOFDSTUK 2. KWALITEIT
Paragraaf 1. Kindercentra
Artikel 2
1. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en
de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem
geëxploiteerd kindercentrum zo veel mogelijk is gewaarborgd.
2. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of
krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie
schriftelijk vast welke risico's de opvang voor kinderen met zich
brengt. Deze risico-inventarisatie bevat tevens een beschrijving van
de gevaren en een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke
maatregelen en binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden
genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang
daartussen.
3
3. De risico-inventarisatie ten aanzien van de veiligheid van de op
te vangen kinderen bevat een lijst van ongevallen waarop de aard en
plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, alsmede de datum
waarop het ongeval zich heeft voorgedaan wordt geregistreerd.
4. De houder zorgt ervoor dat personen werkzaam bij een
kindercentrum kennis kunnen nemen van de risico-inventarisatie,
bedoeld in het tweede lid.
5. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden
gesteld ter zake van de inrichting van de risico-inventarisatie.
Artikel 3
1. Voor elk kind is minimaal 3,5 m² netto-oppervlakte aan
binnenspeelruimte beschikbaar.
2. Voor elk kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de
oppervlakte minimaal 4 m² per kind bedraagt en die voor kinderen
bereikbaar is.
Artikel 4
1. Bij dagopvang vindt de opvang plaats in vaste groepen in
passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes van het
kindercentrum, met dien verstande dat in een groep:
a. in de leeftijd tot één jaar gelijktijdig ten hoogste twaalf kinderen
aanwezig zijn;
b. in de leeftijd tot en met drie jaar gelijktijdig ten hoogste zestien
kinderen aanwezig zijn, waaronder ten hoogste acht kinderen in
de leeftijd tot één jaar.
2. In afwijking van de aanhef van het eerste lid kan de dagopvang
gedurende een of meer periodes op de dag desgewenst in alle voor
kinderen toegankelijke en passend ingerichte ruimtes van het
kindercentrum plaatsvinden. De onderdelen a en b van het eerste lid
zijn in dat geval niet van toepassing.
3. Bij dagopvang bedraagt de verhouding tussen het aantal
beroepskrachten en het aantal feitelijke aanwezige kinderen ten
minste:
a. één beroepskracht per vier kinderen in de leeftijd tot één jaar;
b. één beroepskracht per vijf kinderen in de leeftijd van één tot
twee jaar;
c. één beroepskracht per zes kinderen in de leeftijd van twee tot
drie jaar;
4
d. één beroepskracht per acht kinderen in de leeftijd van drie tot
vier jaar.
4. Het aantal beroepskrachten als bedoeld in het derde lid bij een
gemengde leeftijdsgroep wordt bepaald aan de hand van het
rekenkundig gemiddelde van de voor de aanwezige
leeftijdscategorieën geldende maximale aantallen kinderen.
5. In afwijking van het derde of vierde lid kunnen voor ten hoogste
twee uur per dag minder beroepskrachten worden ingezet, met dien
verstande dat ten minste de helft van het aantal ingevolge het derde
lid vereiste beroepskrachten wordt ingezet.
6. Indien ingevolge het derde, vierde of vijfde lid slechts één
beroepskracht in het kindercentrum wordt ingezet, dient ter
ondersteuning van deze beroepskracht ten minste één andere
volwassene in het kindercentrum aanwezig te zijn.
Artikel 5
1. Bij buitenschoolse opvang vindt de opvang in alle voor kinderen
toegankelijke en passend ingerichte ruimtes van het
kindercentrum plaats.
2. Voor kinderen in de leeftijd van vier tot en met zeven jaar vindt,
in afwijking van het eerste lid, de buitenschoolse opvang gedurende
een of meerdere vaste periodes op de dag plaats in vaste groepen in
vaste afzonderlijke ruimtes.
3. Bij buitenschoolse opvang is per twintig kinderen ten minste
een afzonderlijke vaste ruimte beschikbaar.
4. Bij buitenschoolse opvang bedraagt de verhouding tussen het
aantal beroepskrachten en het feitelijk aanwezige aantal
kinderen ten minste:
a. één beroepskracht per tien kinderen in de leeftijd van vier tot en
met zeven jaar;
b. één beroepskracht per vijftien kinderen in de leeftijd van acht
jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen
eindigt.
5. Het aantal beroepskrachten als bedoeld in het vierde lid bij een
gemengde leeftijdsgroep in de leeftijd vanaf vier jaar wordt bepaald
aan de hand van het rekenkundig gemiddelde van de voor de
aanwezige leeftijdscategorieën geldende maximale aantallen
kinderen.
6. In afwijking van het vierde of vijfde lid kunnen voor en na de
dagelijkse schooltijd alsmede gedurende vrije middagen voor
ten hoogste een half uur per dag minder beroepskrachten worden
ingezet, met dien verstande dat ten minste de helft van het aantal
beroepskrachten wordt ingezet. Op vrije dagen of tijdens de
5
schoolvakanties bedraagt de in de vorige volzin bedoelde afwijkende
inzet van beroepskrachten ten hoogste twee uur per dag.
7. Indien ingevolge het vierde, vijfde, zesde lid slechts één
beroepskracht in het kindercentrum wordt ingezet, dient ter
ondersteuning van deze beroepskracht ten minste één andere
volwassene in het kindercentrum aanwezig te zijn.
Artikel 6
1. Een beroepskracht in opleiding kan worden belast met de verzorging
en opvoeding van kinderen, voor zover:
a. het kindercentrum een door de OVDB erkend leerbedrijf is,
b. de houder zorgdraagt voor een scholings- en loopbaanbeleid,
waarin de opleidingsplaatsen zijn aangegeven en waaruit blijkt wie
op welke positie een opleidingsplaats bezet, wie vanuit welke functie
als praktijkopleider en wie als opleidingsbegeleider fungeert.
2. De mate waarin een beroepskracht in opleiding kan worden
belast met de opvoeding en verzorging van kinderen wordt bepaald
aan de hand van een schriftelijk advies van de praktijkopleider en de
opleidingsbegeleider. Een zodanig advies wordt door hen
gezamenlijk uitgebracht aan de houder.
Artikel 7
De houder van een kindercentrum informeert de ouder, voorafgaand aan
het aangaan van de overeenkomst, bedoeld in artikel 8, in ieder geval
over:
a. de plaatsingsprocedure en de leveringsvoorwaarden;
b. het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en
gezondheid alsmede het pedagogische beleid, waarin de voor het
kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is
beschreven;
c. de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na de
plaatsing van het kind bij het kindercentrum.
Artikel 8
1. Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke
overeenkomst tussen de houder en een ouder.
2. In de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder
geval opgenomen:
a. de soort kinderopvang waarop de overeenkomst betrekking
heeft;
b. de voor die kinderopvang te betalen prijs per uur;
6
c. de naam, de geboortedatum en het adres van het kind;
d. het aantal uren kinderopvang per kind per jaar;
e. de duur van de overeenkomst.
Paragraaf 2. Gastouderopvang
Artikel 9
1. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de
gezondheid van de op te vangen kinderen in elke woning waar door
zijn tussenkomst gastouderopvang plaatsvindt gewaarborgd is.
2. Artikel 2, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 10
De houder informeert de vraagouder, voorafgaand aan het aangaan van
de overeenkomst, bedoeld in artikel 11, tweede lid, in ieder geval over:
a. het bemiddelings- of plaatsingbeleid;
b. de selectiecriteria voor gastouders;
c. de leveringsvoorwaarden;
d. het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en
gezondheid en het pedagogische beleid, waarin de voor het
gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is
beschreven;
e. de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na de plaatsing van
het kind bij de gastouder.
Artikel 11
1. Gastouderopvang geschiedt op basis van schriftelijke
overeenkomsten tussen de houder, de vraagouder en de gastouder.
2. In de overeenkomst met de vraagouder wordt in ieder geval
opgenomen:
a. de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien
van toepassing, de bemiddelingskosten;
b. de naam, de geboortedatum en het adres van het kind;
c. het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar;
d. de duur van de overeenkomst;
7
e. dat de vraagouder verklaart mee te werken aan de door de houder
uit te voeren risico-inventarisatie, indien de opvang in de woning van
de vraagouder plaatsvindt.
3. In de overeenkomst tussen de houder en de gastouder wordt in
ieder geval opgenomen dat de gastouder verklaart:
a. mee te werken aan ondersteunende activiteiten voor, tijdens en
de plaatsing van kinderen van de vraagouder die de houder ter
bevordering van de kwaliteit van de opvang aanbiedt;
b. op basis van een vooraf vastgestelde frequentie, mee te werken
aan huisbezoeken door personen werkzaam bij het
gastouderbureau;
c. mee te werken aan de door de houder in de woning van de
gastouder uit te voeren risico-inventarisatie, indien de opvang in
de woning van de gastouder plaatsvindt.
Paragraaf 3. Gemeenschappelijke eisen kindercentra en
gastouderopvang
Artikel 12
1. Beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden
passende beroepskwalificatie.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de beroepskwalificatie van
beroepskrachten.
Artikel 13
1. De administratie van een kindercentrum of een gastouderbureau
is zodanig ingericht dat op verzoek:
a. van de toezichthouder, bedoeld in artikel 57 van de wet,
wordt aangetoond welke kinderen zijn ingeschreven alsmede welke
beroepskrachten werkzaam zijn bij het kindercentrum of het
gastouderbureau en dat deze personen voldoen aan de voorwaarden
die bij of krachtens de wet ten aanzien van de beroepskrachten zijn
gesteld, alsmede dat de gastouders voldoen aan de voorwaarden die
bij of krachtens de wet ten aanzien van deze personen zijn gesteld;
b. van de inspecteur, bedoeld in artikel 1, onder r, van de wet, van
het college van burgemeester en wethouders of van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de gegevens worden
verstrekt die voor de inspecteur, het college van burgemeester en
wethouders of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
noodzakelijk zijn om de juistheid van de gegevens, die in het kader
8
van een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van
kinderopvang zijn verstrekt, te kunnen beoordelen en waarover het
kindercentrum beschikt ter uitvoering van de met de ouder gesloten
overeenkomst dan wel waarover het gastouderbureau beschikt ter
uitvoering van de met de vraagouder gesloten overeenkomst.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld
ten aanzien van de beschikbaarheid van gegevens in het
kindercentrum en het gastouderbureau.
Paragraaf 4. Kindercentra, gebaseerd op ouderparticipatie
Artikel 14
1. De artikelen 6 en 12 zijn niet van toepassing op kindercentra als
bedoeld in artikel 53 van de wet.
2. De houder van een kindercentrum als bedoeld in artikel 53 van
de wet voert een beleid dat er toe leidt dat de continuïteit van de
organisatie is gewaarborgd en draagt bovendien zorg voor een
adequaat deskundigheidsniveau van ouders die worden belast met
de opvang van kinderen op grond van een vastgelegd beleid ten
aanzien van deskundigheidsbevordering van deze personen.
HOOFDSTUK 3. SLOTBEPALINGEN
Artikel 15
1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden gesteld.
2. De artikelen van dit besluit vervallen op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen
daarvan verschillend kan worden gesteld.
Artikel 16
Dit besluit wordt aangehaald als: Tijdelijk besluit kwaliteit kinderopvang.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.
9
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(A.J. de Geus)
De Staatssecretaris van Financiën,
(J.G. Wijn)
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
(C.I.J.M. Ross-van Dorp)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid