LJN-nummer: AO3180 Zaaknr: 03/1287 WW
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 13-01-2004
Datum publicatie: 6-02-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak WW 03/1287-FRC
Uitspraak
in het geding tussen
(belanghebbende), wonende te (woonplaats), eiseres,
gemachtigde mr. U. Sijbesma, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te
Arnhem,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 28 augustus 2001 heeft eiseres een aanvraag overname loonbetaling,
als bedoeld in hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (hierna: WW),
ingediend bij verweerder in verband met het faillissement van haar
werkgever.
Bij besluit van 25 juli 2002 (hierna: het primaire besluit) heeft
verweerder aan eiseres medegedeeld de loonbetalingsverplichtingen van
de voormalige werkgever over de periode 8 juli 2001 tot 30 juli 2001
en de door deze werkgever verschuldigde vakantietoeslag over de
periode van 15 april 2001 tot 30 juli 2001 over te nemen. Bij dit
besluit heeft verweerder tevens aangekondigd een bedrag van EUR 53,93
van eiseres terug te zullen vorderen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 augustus 2002 bezwaar
gemaakt.
Bij besluit van 10 maart 2003 heeft verweerder het bezwaar
gedeeltelijk gegrond verklaard, met dien verstande dat hij de
betalingsverplichting van de voormalige werkgever met betrekking tot
het hogere uurloon overneemt voor de periode 30 april 2001 tot 14 mei
2001. Voor het overige heeft verweerder bij dit besluit het bezwaar
ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij
brief van 17 april 2003 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2003.
Eiseres was aanwezig. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Feiten die als vaststaand worden aangenomen
Eiseres is op 1 december 1997 als verpleegkundige in dienst getreden
bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid N.T.N.
Thuiszorg B.V. (hierna: NTN), regio Rotterdam, gevestigd te Utrecht.
Eiseres was als oproepkracht werkzaam in de nachtzorg, per 1 december
2000 voor ten minste 300 uren per jaar.
Nadat NTN op 22 augustus 2001 in staat van faillissement is verklaard,
heeft de curator bij brief van diezelfde datum de arbeidsovereenkomst
van eiseres opgezegd.
Op 28 augustus 2001 heeft eiseres aan verweerder verzocht de
loonbetaling c.a. van NTN over te nemen.
Het loon van eiseres is door NTN uitbetaald tot en met 30 juli 2001.
Op 30 juli 2001 is eiseres in dienst getreden bij de besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gouwe Zorg B.V., regio
Spijkenisse (hierna: Gouwe Zorg), gevestigd te Gouda, op basis van een
0-urencontract. Eiseres heeft reeds vanaf 19 juli 2001 bij Gouwe Zorg
gewerkt, zulks op basis van een voorovereenkomst.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de ontslagdatum van eiseres
vastgesteld op 30 juli 2001 en de loonbetalingsverplichting c.a.
overgenomen over de periode van 8 juli 2001 tot 30 juli 2001. Tevens
heeft verweerder de vakantietoeslag overgenomen over de periode van 15
april 2001 tot 30 juli 2001. Gelet op reeds aan eiseres verstrekte
voorschotten, heeft verweerder aangezegd een vordering voor het te
veel betaalde ad EUR 53,93 in te zullen stellen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder erkend dat eiseres vanaf 1
december 2000 recht had op een hoger uurloon, dat door NTN pas vanaf
periode 6 van 2001 aan haar is uitbetaald. Omdat overname van de
betalingsverplichting slechts over de 13 weken voorafgaand aan de
vastgestelde ontslagdatum van 30 juli 2001 kan geschieden, heeft
verweerder de loonbetalingsverplichting overgenomen over de periode
van 30 april 2001 tot 14 mei 2001.
2.2 Wettelijk kader
In artikel 61, eerste lid, van de WW is bepaald dat een werknemer
recht heeft op uitkering indien hij van een werkgever die in de
blijvende toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, loon,
vakantiegeld of vakantiebijslag te vorderen heeft.
Artikel 64 van de WW luidt als volgt:
"Het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk omvat:
a. het loon over ten hoogste 13 weken, onmiddellijk voorafgaande aan
de dag van opzegging van de dienstbetrekking of, indien de
dienstbetrekking niet of op een later dan het daarvoor redelijkerwijs
in aanmerking komende moment is opgezegd, onmiddellijk voorafgaande
aan de dag waarop de dienstbetrekking naar het oordeel van het
Landelijk instituut sociale verzekeringen redelijkerwijs had moeten
worden opgezegd;
b. het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van
opzegging of de termijn van opzegging, die zou hebben gegolden als
deze termijn was aangevangen op de op grond van onderdeel a door het
Landelijk instituut sociale verzekeringen vastgestelde dag, met dien
verstande dat de krachtens artikel 40 van de Faillissementswet ten
aanzien van de werknemer geldende termijn, zowel in als buiten
faillissement, niet wordt overschreden;
c. het vakantiegeld, de vakantiebijslag en de bedragen, die de
werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan
derden verschuldigd is, over ten hoogste het jaar onmiddellijk
voorafgaande aan het tijdstip waarop de in onderdeel b bedoelde
termijn eindigt."
In artikel 67 van de WW wordt loon gedefinieerd als al hetgeen de
werkgever in verband met de dienstbetrekking aan de werknemer
verschuldigd is, met uitzondering van vakantiegeld en vakantiebijslag.
2.3 Standpunten van partijen
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu eiseres per 30
juli 2001 in dienst is getreden bij Gouwe Zorg, haar ontslagdatum bij
NTN op deze datum moet worden gesteld. Het is niet aannemelijk dat
eiseres deze twee dienstverbanden naast elkaar wilde verrichten. De
werkbriefjes die eiseres heeft overgelegd, ter staving van haar
stelling dat zij in de maand juli 2001 nachtdiensten heeft verricht en
reiskosten heeft gemaakt die niet door NTN zijn uitbetaald, zijn niet
ondertekend door de vestigingscoördinator van NTN, zodat niet
aannemelijk is dat eiseres deze uren ook daadwerkelijk heeft verricht
en deze kosten heeft gemaakt.
Namens eiseres is aangevoerd dat zij tot 22 augustus 2001, zijnde de
datum van het faillissement van NTN, in dienst was van NTN. Op die
datum is door de curator aan alle werknemers van het bedrijf
collectief ontslag verleend. Het contract bij Gouwe Zorg betrof een
0-urencontract, dat eiseres is aangegaan naast het contract dat zij
had bij NTN. In de zorg is het gebruikelijk om meerdere
dienstverbanden naast elkaar aan te gaan. Eiseres heeft feitelijk tot
31 juli 2001 gewerkt bij NTN. In augustus 2001 heeft eiseres niet voor
NTN gewerkt. In de maand juli 2001 heeft eiseres 57 uren gewerkt en
reiskosten gemaakt, die niet door NTN zijn uitbetaald. De
loonbetalingsverplichting van verweerder strekt zich ook over deze
gewerkte uren en reiskosten uit.
2.4 Beoordeling
Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 september 1991
(gepubliceerd in RSV 1992/125) volgt dat in het kader van de
toepassing van hoofdstuk IV van de WW als 'de dag van opzegging van de
dienstbetrekking', als vermeld in artikel 64, onder a, dient te worden
aangemerkt de dag waarop naar burgerlijk recht rechtsgeldig is
opgezegd c.q. de schriftelijke mededeling van zodanige opzegging door
de werknemer is ontvangen, dan wel, in gevallen van conversie, de dag
waarop de eerdere (nietige) opzegging geacht moet worden effect te
hebben verkregen.
Vast staat dat de curator de werknemers van NTN op 22 augustus 2001
schriftelijk van het collectieve ontslag op de hoogte heeft gesteld.
Aldus geldt deze datum in beginsel als de datum waarop het ontslag is
aangezegd in de zin van artikel 64, onder a, van de WW.
Verweerder heeft de ontslagdatum van eiseres evenwel vastgesteld op 30
juli 2001, zijnde de datum met ingang waarvan de dienstbetrekking naar
zijn oordeel redelijkerwijs had moeten worden opgezegd. Uit de tekst
van artikel 64, onder a, van de WW vloeit voort dat aan verweerder de
bevoegdheid toekomt zelfstandig de datum van opzegging vast te
stellen, indien de dienstbetrekking niet of op een later dan het
daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende moment is opgezegd.
Gelet op de hiervoor vermelde uitspraak van de Centrale Raad van
Beroep doet een onnodig late opzegging zich eerst voor indien en zodra
gesteld moet worden dat bij die opzegging partijen niet adequaat op
een voorhanden situatie hebben gereageerd. Bij het vaststellen van de
datum van opzegging dient alsdan uitgangspunt te zijn het moment
waarop de dienstbetrekking, met inachtneming van de daarvoor geldende
bepalingen, zou zijn opgezegd of geëindigd, indien alle partijen wel
adequaat op de voorhanden situatie gereageerd zouden hebben.
Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank
echter geen sprake. Anders dan verweerder acht de rechtbank niet
aannemelijk dat het dienstverband met NTN per 30 juli 2001 zou zijn
geëindigd, wegens het per die datum in dienst treden van eiseres bij
Gouwe Zorg. Immers, eiseres werkte bij NTN gemiddeld zes uren per
week, terwijl het dienstverband bij Gouwe Zorg een 0-urencontract
betrof, waarbij eiseres haar werkzaamheden op oproepbasis verrichte in
de uren waarvoor zij naast haar dienstverband bij NTN nog beschikbaar
was. Niet alleen heeft verweerder de stelling van eiseres dat het
aangaan van meerdere (in urenomvang beperkte) dienstverbanden in de
zorg gebruikelijk is, niet weersproken, gelet op de aard en omvang van
de respectievelijke dienstbetrekkingen valt ook niet in te zien in
welke zin eiseres naast haar dienstverband bij NTN niet tevens een
ander dienstverband op oproepbasis zou kunnen aangaan bij Gouwe Zorg.
Dit geldt te meer nu, hoewel eiseres eerst per 30 juli 2001 bij Gouwe
Zorg in dienst is getreden, zij daar reeds per 19 juli 2001 heeft
gewerkt op basis van een voorovereenkomst, zodat vast staat dat zij
reeds vóór 30 juli 2001 gelijktijdig bij NTN en Gouwe Zorg werkzaam
was. Aldus kan niet worden gezegd dat eiseres de schijn tegen had om
deze twee dienstverbanden naast elkaar aan te gaan. Nu voorts
vaststaat dat eiseres haar dienstverband bij NTN niet per 30 juli 2001
heeft opgezegd, terwijl gesteld noch gebleken is dat zij op die datum
reeds op de hoogte was van het aanstaande faillissement van NTN, kan
verweerder niet gevolgd worden in zijn stelling dat aannemelijk te
achten is dat eiseres mede gelet op haar leeftijd, voornemens was haar
dienstbetrekking bij NTN per 30 juli 2001 te beëindigen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, nu niet
gesproken kan worden van een situatie waarin de betrokken partijen bij
de opzegging van de dienstbetrekking niet adequaat op een voorhanden
situatie hebben gereageerd, verweerder niet bevoegd was om een andere
datum vast te stellen waarop naar zijn oordeel redelijkerwijs had
moeten worden opgezegd, dan de datum waarop de mededeling van de
opzegging aan eiseres is gedaan, zijnde 22 augustus 2001. Het
bestreden besluit komt aldus voor vernietiging in aanmerking.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet is
overgegaan tot uitbetaling van 57 gewerkte uren in juli 2001, alsmede
van door haar gemaakte reiskosten in die periode. Hieromtrent
overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de overname van de loonbetalingsverplichting als bedoeld in
artikel 61 van de WW dient het te gaan om duidelijk aanwijsbare
verplichtingen van de (voormalige) werkgever aan de (voormalige)
werknemer, die niet aan gerede twijfel onderhevig zijn. In het licht
van deze overnameverplichting komen aan verweerder alle rechten toe
die ook aan de werkgever zouden toekomen, wanneer onduidelijkheid
bestaat over het al dan niet bestaan van een dergelijke verplichting.
Dit brengt mee dat, wanneer het bestaan van een bepaalde aanspraak
door verweerder wordt betwist, de bewijslast van die aanspraak in
beginsel op de werknemer rust.
Eiseres heeft zich ter adstructie van haar aanspraak op uitbetaling
van achterstallig loon beroepen op de door haar ingevulde werkbriefjes
over de bedoelde periode. Naar het oordeel van de rechtbank heeft
eiseres hiermee aan de op haar rustende bewijslast voldaan, zodat -
behoudens door verweerder te leveren tegenbewijs - in beginsel
gesproken moet worden van geloofwaardige aanspraken. Dit tegenbewijs
is door verweerder niet geleverd. De omstandigheid dat deze
werkbriefjes niet zijn ondertekend door de vestigingscoördinator van
NTN doet daaraan niet af, nu de werkbriefjes steeds zijn ondertekend
door de cliënt, ter bevestiging van de juistheid van de in die
briefjes gedane opgave van uren en kosten. Bovendien kan, gelet op de
stelling van eiseres dat zij van haar werkgever nimmer een ondertekend
exemplaar van de door haar ingeleverde werkbriefjes heeft ontvangen,
welke stelling niet door verweerder is weersproken, de omstandigheid
dat in de administratie van NTN geen ondertekende afschriften van die
werkbriefjes zijn gevonden, bezwaarlijk aan eiseres worden
tegengeworpen. Immers, tegen de achtergrond van deze bij NTN
(kennelijk) gebruikelijke gang van zaken en aangenomen dat eiseres
geen inzicht in de administratie en boekhouding had, noch op het
bijhouden daarvan anderszins invloed heeft kunnen uitoefenen, behoort
het risico van onregelmatigheden in de administratie van NTN in het
onderhavige geval voor risico van verweerder te komen.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte
op het oordeel heeft gesteld dat de hier besproken aanspraak van
eiseres te zeer aan twijfel onderhevig is om voor overneming in
aanmerking te komen, maar dat daarentegen sprake is van een duidelijk
aanwijsbare verplichting. Ook in dit opzicht treft het beroep van
eiseres doel.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet
in rechte in stand kan blijven. Het beroep is gegrond. Gezien de door
verweerder onjuist in acht genomen periode waarover hij de
betalingsverplichtingen van de gefailleerde werknemer van eiseres
dient over te nemen, is verweerder gehouden tot het maken van een
geheel nieuwe berekening en de uitkomst daarvan in een nieuw besluit
op bezwaar neer te leggen. In dat besluit zal verweerder ook de 57
uren die eiseres in juli 2001 heeft gewerkt en de reiskosten die zij
daarvoor heeft gemaakt dienen te betrekken.
Nu verweerder in deze zin een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen,
kan thans nog niet vastgesteld worden of en zo ja, welke, schade
eiseres door het onrechtmatige bestreden besluit heeft geleden en/of
lijdt. De betreffende, overigens niet nader gespecificeerde vordering
van eiseres kan dan ook niet toegewezen worden. De rechtbank gaat
ervan uit dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit aandacht aan
dit aspect zal geven.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten
die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze
uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de
proceskosten op EUR 322,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig
verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling
in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet
gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder met inachtneming van het in deze uitspraak
overwogene een nieuw besluit op bezwaar neemt;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht
van EUR 31,-- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van EUR
322,-- en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan
als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F.C. Francken.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. L.J.A. van Zwieten als
griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2004.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiseres wordt begrepen -
en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij
de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken
en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van
deze uitspraak is verzonden.