Centrale Raad van Beroep Utrecht



Terugvordering onverschuldigd betaald wachtgeld; overschrijding redelijke termijn bestuurlijke fase

Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht

Datum actualiteit: 6-02-2004

De Raad komt tot de conclusie dat de Minister de bevoegdheid toekomt over te gaan tot terugvordering van het door toedoen van betrokkene in de periode 1989 tot en met 1991 onverschuldigd betaalde wachtgeld. De Raad is van oordeel dat het terugvorderingsbesluit wegens strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht in rechte niet houdbaar is. De Raad is tot het oordeel gekomen dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 EVRM, in het onderhavige geval is geschonden. Daartoe merkt de Raad op dat het bezwaarschrift van betrokkene dateert van 16 november 1993 en dat de Minister pas op 25 februari 1999 het besluit op bezwaar aan betrokkene heeft verzonden. Om een verdere verlenging van de procedure te voorkomen gaat de Raad over tot een finale beslechting van het geschil. Betrokkene heeft een aanmerkelijk voordeel genoten van hetgeen de Minister hem door zijn toedoen onverschuldigd heeft betaald door het terugvorderingsbedrag in ieder geval tot de datum van de aangevallen uitspraak onder zich te houden en bedrijfsmatig aan te wenden. Onder deze omstandigheden acht de Raad de geconstateerde verdragsschending voldoende gecompenseerd met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM en de vernietiging op deze grond van het bestreden besluit. De Raad komt tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moeten blijven.

Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AO2037

Zie het origineel