Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO2284 Zaaknr: 38896
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 23-01-2004
Datum publicatie: 23-01-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.896
23 januari 2004
az
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te Amsterdam van 2 september 2002, nr. P 01/02110,
betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een
belastbaar inkomen van f 147.695, welke aanslag, na daartegen gemaakt
bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft blijkens zijn uitspraak het verzoek van
belanghebbende om de behandeling ter zitting uit te stellen,
afgewezen. Het heeft daarvoor redengevend geoordeeld dat het belang
van belanghebbende de zitting persoonlijk bij te wonen niet opweegt
tegen het belang dat bestaat bij een spoedige behandeling van het
beroep, dat het beroep is ingediend door een gemachtigde, dat
belanghebbende geen omstandigheden heeft aangevoerd waarom zijn
gemachtigde niet ter zitting zou kunnen verschijnen, en dat de
gemachtigde, zo die ter zitting zou zijn verschenen, desgewenst nader
zou hebben kunnen toelichten welk belang is gediend met de
aanwezigheid van belanghebbende bij de behandeling van het beroep ter
zitting.
3.2. Deze redengeving is ontoereikend, nu belanghebbende in zijn
beroepschrift aan het Hof reeds heeft uiteengezet om welke reden hij
zelf in persoon ter zitting een en ander wilde toelichten, en uit 's
Hofs uitspraak niet blijkt dat het zich daarvan rekenschap heeft
gegeven. Voorts blijkt niet dat het Hof bij zijn afweging ook aandacht
heeft besteed aan de reden welke belanghebbende heeft aangevoerd voor
de verhindering om ter zitting te verschijnen en die reden mede heeft
afgewogen tegen het door het Hof genoemde belang van spoedige
behandeling van het beroep.
Door te overwegen als onder 3.1 vermeld heeft het Hof zijn daar
weergegeven oordeel derhalve niet toereikend gemotiveerd. De klachten
zijn mitsdien in zoverre gegrond en behoeven voor het overige geen
behandeling meer. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven
en verwijzing moet volgen voor een hernieuwde behandeling van de zaak
in volle omvang.
4.Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding
in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan
belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een
vergoeding dient te worden toegekend.
5.Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's Gravenhage ter verdere
behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake
van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten
bedrage van EUR 82, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het
geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op EUR
644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan
als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de
raadsheren J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de
waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar
uitgesproken op 23 januari 2004.
Hoge Raad der Nederlanden