Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF9656 Zaaknr: C02/246HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 9-01-2004
Datum publicatie: 9-01-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
9 januari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/246HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van ,
wonende te ,
EISER tot cassatie,
advocaat: voorheen mr. J.B.M.M. Wuisman,
thans mr. M.V. Polak,
t e g e n
1. ,
2. ,
beiden wonende te ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. L.Ph.J. baron Van Utenhove.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: de bewindvoerder - heeft bij
exploot van 15 mei 2000 verweerders in cassatie - verder te noemen:
c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Roermond en
gevorderd bij vonnis, voor zoveel wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
a. primair de overeenkomst tot koop en verkoop van de loods met
ondergrond en erf, kadastraal bekend gemeente Horst, sectie ,
nummer , geleverd bij akte d.d. 10 augustus 1998, te vernietigen
met terugwerkende kracht;
b. subsidiair: voor recht te verklaren dat c.s.
aansprakelijk zijn voor alle ten gevolge van de transactie tot koop en
verkoop van de hierboven vermelde loods geleden schade, en
c. c.s. te veroordelen tot vergoeding van deze schade,
nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
c.s. hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 24 augustus 2000 een
comparitie van partijen gelast. Na de, ter voortzetting van de op 9
oktober 2000 gehouden comparitie van partijen, op 5 december 2000
gehouden descente en comparitie heeft de rechtbank bij eindvonnis van
11 januari 2001 de primaire vordering van de bewindvoerder toegewezen,
dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders
gevorderde afgewezen.
Tegen voormeld eindvonnis hebben c.s. hoger beroep
ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 28 mei 2002 heeft het hof het vonnis van de rechtbank
te Roermond waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de
vorderingen van de bewindvoerder afgewezen, en c.s.
niet-ontvankelijk verklaard in hun (tegen)vordering.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de bewindvoerder beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het
bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te
Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) heeft aan zijn neef en diens vrouw
op 7 augustus 1998 een loods met ondergrond en erf verkocht (hierna
respectievelijk: de loods en de koopovereenkomst), ter grootte van
ongeveer tien aren, voor f 20.000,--. Deze loods maakte deel uit van
het perceel , kadastraal bekend gemeente Horst, sectie ,
nummer (hierna: de woning). In verband met die verkoop heeft een
splitsing van dat perceel plaatsgevonden. De loods is sindsdien
kadastraal bekend als gemeente Horst, sectie , nummer .
(ii) Op 25 juni 1998 is de loods in verband met de verkoop daarvan in
opdracht van door een makelaar getaxeerd. De vrije
verkoopwaarde van de loods is in het door de makelaar opgemaakte
rapport getaxeerd op f 20.000,--.
(iii) Op 10 augustus 1998 is de notariële transportakte verleden die
strekt tot overdracht van de loods.
(iv) Op 15 juni 1999 is in een verpleeghuis opgenomen.
Hij is aldaar toen op de somatische afdeling verpleegd.
(v) Op 7 oktober 1999 is overleden. In zijn op 24
december 1963 verleden testament is zijn zuster , met
wie tot 15 juni 1999 heeft samengeleefd in de woning,
tot zijn enig erfgenaam benoemd. is mitsdien thans
eigenares van de woning.
(vi) is bij beschikking van 23 december 1999 onder
bewind gesteld. In diezelfde beschikking is haar neef tot
bewindvoerder benoemd.
(vii) Op 12 januari 2000 is de loods door een makelaar getaxeerd. De
vrije verkoopwaarde van de loods is bepaald op f 175.000,--, ervan
uitgaande dat het om bouwgrond gaat.
(viii) staat in elk geval sinds medio 1997 onder
behandeling van een arts wegens depressies. In haar behandelplan staat
onder meer:
"Wel is bekend bij , neuroloog in
. Door werd de diagnose morbus Alzheimer
vastgesteld."
(ix) Bij brief van 8 november 1999 heeft notarisklerk
aan de bewindvoerder geschreven:
"U stelt dat de verkoper, ten tijde van het
ondertekenen van de diverse stukken niet meer in het bezit was van
voldoende geestelijke vermogens. Bij het ondertekenen van de volmacht
ten huize van de verkoper heb ik dit geenszins kunnen bespeuren. Ook
notaris , die deze akte van levering aan huis heeft
gepasseerd, heeft niet geconstateerd, dat verkoper ten tijde van het
passeren der akte niet beschikte over voldoende geestelijke vermogens.
Indien notaris enigszins getwijfeld zou hebben omtrent
de geestelijke toestand van verkoper, dan zou notaris
deze akte zeker niet hebben gepasseerd."
3.2 In dit geding heeft de bewindvoerder zijn hiervoor in 1 vermelde
vorderingen met name gebaseerd op misbruik van omstandigheden, daartoe
aanvoerend, kort gezegd, dat ten tijde van de verkoop
van de loods in een sterk verslechterde gezondheidstoestand verkeerde
en dat sprake was van dementie, terwijl die verkoop op voor hem zeer
nadelige voorwaarden geschiedde en c.s. zich tot hem in
een vertrouwenspositie bevonden. Voorts heeft de bewindvoerder
aangevoerd dat c.s. onder de gegeven omstandigheden
onrechtmatig hebben gehandeld tegenover .
c.s. hebben de vordering bestreden. Zij hadden een zeer
nauwe positieve band met hun oom en tante, voor wie zij altijd als
vanzelfsprekend klaarstonden. wilde de loods aan hen
schenken, maar dat hebben zij afgewezen; de hiervoor in 3.1 onder (ii)
vermelde taxatie van de loods heeft vervolgens op hun initiatief
plaatsgevonden. maakte toentertijd allerminst de indruk
dement te zijn; hij was een eigenzinnige, sterke persoonlijkheid.
3.3 De rechtbank heeft het beroep op misbruik van omstandigheden
gegrond geacht en de koopovereenkomst met betrekking tot de loods
vernietigd.
Het hof heeft dit vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de
vordering van de bewindvoerder alsnog afgewezen. Kort weergegeven
overwoog het hof daartoe als volgt. In deze procedure zijn alleen de
kernpunten uit de verslagen van de thuiszorg en de dagbehandeling
overgelegd en niet die verslagen zelf. Weliswaar kunnen in die
verslagen tekenen van de ziekte van Alzheimer worden gelezen, maar
daaruit valt niet af te leiden of deze ziekte
daadwerkelijk had en zo ja, of verband bestaat met de verkoop van de
loods. Ook de hiervoor in 3.1 onder (viii) aangehaalde zin uit het
behandelplan van is onvoldoende om te concluderen dat
aan de ziekte van Alzheimer leed. Uit het feit dat de
verkoop van de loods ver beneden de marktprijs voor bouwgrond is
geschied, valt niet af te leiden dat sprake was van een "bijzondere
omstandigheid" in de zin van art. 3:44 lid 4 BW. De mogelijkheid
bestaat immers dat deze voor c.s. zeer
voordelige transactie willens en wetens is aangegaan omdat partijen
een vertrouwensband hadden. Dit klemt temeer gezien de hiervoor in 3.1
onder (ix) aangehaalde brief van notarisklerk en gelet
op het vaststaande feit dat een sterke persoonlijkheid
had. Nu de bewindvoerder geen concreet en gespecificeerd bewijs van
zijn stellingen heeft aangeboden, zal het hof hem niet tot bewijs
toelaten (rov. 4.9). Ook de vordering uit onrechtmatige daad, waaraan
dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd als aan
het beroep op misbruik van omstandigheden, kan geen doel treffen (rov.
4.11-4.13).
3.4 Onderdeel 1 van het middel komt met een motiveringsklacht op tegen
's hofs oordeel dat in deze procedure alleen de kernpunten uit de
verslagen van de thuiszorg en de dagbehandeling zijn overgelegd en
niet die verslagen zelf. Het onderdeel wijst erop dat wel degelijk de
volledige verslagen in het geding zijn gebracht.
Het onderdeel treft doel. In het door bewindvoerder overgelegde
dossier bevinden zich immers kopieën van de volledige rapporten waarop
de bewindvoerder zich beroept. Deze rapporten zijn in eerste aanleg
bij brief van 1 december 2000, die zich eveneens in het door de
bewindvoerder overgelegde procesdossier bevindt, door de advocaat van
de bewindvoerder aan de rechter-commissaris toegezonden ter
voorbereiding op de door de rechtbank gelaste comparitie. Voorts is
blijkens de inhoud van deze brief bij gelijke post een afschrift
gezonden aan de advocaat van c.s.; in dit geding is niet
gesteld dat dit afschrift niet is ontvangen. Bovendien volgt uit rov.
5.2.1 van het door de rechtbank gewezen eindvonnis dat deze verslagen
daadwerkelijk in eerste aanleg in het geding zijn gebracht: de
rechtbank overweegt immers met zoveel woorden dat zij "niet (is)
afgegaan op de door de bewindvoerder opgestelde kernpunten doch (dat
zij zich) heeft gebaseerd (...) op de verslagen zelf". 's Hofs oordeel
dat de volledige rapporten niet zijn overgelegd is daarom
onbegrijpelijk.
3.5 De onderdelen 2-6 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Samengevat weergegeven keren zij zich met rechts- en
motiveringsklachten tegen 's hofs beslissing dat c.s.
geen misbruik van omstandigheden hebben gemaakt bij het sluiten van de
koopovereenkomst.
Bij de beoordeling van de onderdelen wordt vooropgesteld dat het
onderhavige geval wordt getypeerd door de volgende feiten en
omstandigheden.
(i) was ten tijde van de hiervoor in 3.1 onder (i)
bedoelde verkoop, 82 jaar oud. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld -
in zoverre onbestreden door grief I in hoger beroep - dat [betrokkene
2] zowel lichamelijk als geestelijk achteruit ging; er was sprake van
incontinentie en maakte ook regelmatig een verwarde
indruk.
(ii) Tussen en c.s. bestond een
vertrouwensrelatie (door laatstgenoemden aangemerkt als "een zeer
nauwe positieve band").
(iii) Blijkens het proces-verbaal van de door de rechtbank op 9
oktober 2000 gehouden comparitie is het initiatief tot de onderhavige
verkoop uitgegaan van c.s. Eveneens op hun voorstel is de
loods (met ondergrond) niet getaxeerd als bouwgrond, maar als een in
gebruik zijnde schuur.
(iv) Die verkoop was voor zeer nadelig, niet alleen (a)
omdat de koopprijs van de loods was gebaseerd op een taxatie die, op
initiatief van c.s., was gebaseerd op de waarde van de
loods als in gebruik zijnde schuur, terwijl - zoals in cassatie mede
tot uitgangspunt dient - de loods (met ondergrond) ook als bouwgrond
kan dienen, maar ook (b) omdat door de verkoop een belangrijk gedeelte
werd afgesplitst van de grond die behoorde bij de (aan
in eigendom verblijvende) woning, waardoor deze woning in waarde
daalde.
3.6 In een geval als het onderhavige ligt het oordeel dat de rol die
c.s. hebben gespeeld bij de totstandkoming van de
koopovereenkomst, als misbruik van omstandigheden moet worden
aangemerkt, zozeer voor de hand, dat het andersluidende oordeel van
het hof aan hoge motiveringseisen dient te voldoen om begrijpelijk te
zijn. Aan deze eisen voldoet het onderhavige arrest niet, reeds omdat
het hof niet alle hiervoor in 3.5 aangehaalde omstandigheden van het
geval in onderling verband en samenhang heeft bezien, zoals het had
behoren te doen, maar deze telkens op zichzelf heeft beoordeeld,
zonder verband te leggen met de overige ter zake dienende
omstandigheden van het geval. De motiveringsklacht van het onderdeel
treft dus doel, hetgeen tot vernietiging van het bestreden arrest moet
leiden.
3.7 Onder deze omstandigheden behoeft onderdeel 7, dat is gericht
tegen 's hofs oordeel over de subsidiaire vordering van de
bewindvoerder tot schadevergoeding, geen beoordeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28
mei 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere
behandeling en beslissing;
veroordeelt c.s. in de kosten van het geding in cassatie,
tot op deze uitspraak aan de zijde van de bewindvoerder begroot op EUR
388,74 aan verschotten en EUR 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter
en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, P.C. Kop en F.B.
Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels
op 9 januari 2004.
*** Conclusie ***
nr. C02/246HR
Mr. Hartkamp
Zitting 31 oktober 2003
Conclusie inzake
, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
tegen
1.
2.
Feiten en procesverloop
1) In cassatie dient te worden uitgegaan van de volgende feiten (zie
r.o. 2 van het vonnis d.d. 11 januari 2001 van de rechtbank).
(in de gedingstukken ook wel: " ", hierna
te noemen ) heeft aan verweersters in cassatie,
en (hierna tezamen: c.s.),
op 7 augustus 1998 een loods met ondergrond en erf verkocht, ter
grootte van ongeveer 10 aren, voor f 20.000,--. Deze loods met
ondergrond en erf maakte tot dat moment deel uit van het perceel
, kadastraal bekend gemeente Horst, sectie , nummer
. In verband met de verkoop heeft een splitsing van dat perceel
plaatsgevonden (het perceel van de loods met ondergrond en erf
kadastraal is geworden: gemeente Horst, sectie , nummer ).
Voorafgaande aan voormelde koop is in opdracht van door
Makelaarskantoor B.V. op 25 juni 1998 een taxatie verricht in
verband met de waardebepaling van de loods met ondergrond ten behoeve
van aankoop. De vrije verkoopwaarde van de loods met ondergrond is in
dit rapport getaxeerd op f 20.000,--.
Op 10 augustus 1998 is de transportakte ter zake van de loods met
ondergrond en erf in de woning gelegen aan te door
de notaris verleden. en c.s. hadden ook
gesproken over een voorkeursrecht en het was hun bedoeling geweest dat
op 10 augustus 1998 eveneens notarieel vast te leggen, maar omdat
(zie hieronder) dat niet wilde, wilde de notaris dat
niet doen en is dat niet gebeurd.
Op 7 oktober 1999 is overleden (in het vonnis staat
"1998", maar zie r.o. 4.1 van het arrest van het hof).
In het testament van d.d. 24 december 1963 is
(in de gedingstukken ook wel: " ", hierna
te noemen ) benoemd tot enig erfgenaam.
en hadden als broer en zus tot dat moment samengewoond
in de woning gelegen aan te . Door erfopvolging is
thans eigenaar van deze woning.
In opdracht van is op 12 januari 2000 de loods met
ondergrond en erf door getaxeerd en is de vrije
verkoopwaarde, ervan uitgaande dat het om bouwgrond gaat, bepaald op f
175.000,--.
is bij beschikking van 23 december 1999 onder bewind
gesteld en daarbij is eiser tot cassatie, (hierna: ),
een neef van haar als ook van , tot bewindvoerder
benoemd.
Daarnaast moet in cassatie worden uitgegaan van de volgende, door het
hof vastgestelde feiten (zie r.o. 4.2 van het arrest d.d. 28 mei
2002).
is in ieder geval sinds medio 1997 onder behandeling
van een arts voor depressies. In een behandelplan en decursus dat ten
behoeve van haar is opgesteld, staat onder het kopje
"13-11-1997/decursus/ " onder meer de volgende zin: "Wel
is bekend bij , neuroloog in .
Door werd de diagnose morbus Alzheimer vastgesteld"
(productie 6 bij conclusie van eis).
Bij brief van 8 november 1999 schreef notarisklerk aan
de bewindvoerder: "U stelt dat de verkoper, ten tijde
van het ondertekenen van de diverse stukken niet meer in het bezit was
van voldoende geestelijke vermogens. Bij het ondertekenen van de
volmacht ten huize van de verkoper heb ik dit geenszins kunnen
bespeuren. Ook notaris , die deze akte van levering aan
huis heeft gepasseerd, heeft niet geconstateerd, dat verkoper ten
tijde van het passeren der akte niet beschikte over voldoende
geestelijke vermogens. Indien notaris enigszins
getwijfeld zou hebben omtrent de geestelijke toestand van verkoper,
dan zou notaris deze akte zeker niet hebben gepasseerd"
(productie 8 bij conclusie van antwoord).
woonde tot 15 juni 1999 in zijn woning aan de
te . Op die datum werd hij opgenomen in het
verpleeghuis Elzenhorst. Hij werd daar op somatische afdelingen
verpleegd.
2) Bij exploot van 15 mei 2000 heeft (zie r.o. 4.1 van het
arrest van het hof) c.s. gedagvaard voor de
Arrondissementsrechtbank te Roermond. Hij heeft gevorderd, kort gezegd
en voorzover in cassatie van belang, primair vernietiging met
terugwerkende kracht van de koopovereenkomst van 7 augustus 1998 op
grond van misbruik van omstandigheden, alsmede subsidiair een
verklaring voor recht dat c.s. aansprakelijk zijn voor de
ten gevolge van de koopovereenkomst geleden schade en meer subsidiair
dat zij worden veroordeeld tot vergoeding van die schade wegens
onrechtmatig handelen.
c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3) Bij vonnis van 11 januari 2001 heeft de rechtbank de primaire
vordering van toegewezen. Aan de subsidiaire vorderingen is de
rechtbank niet toegekomen.
4) c.s. zijn onder aanvoering van vier grieven tegen het
vonnis van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch. De grieven richtten zich alle tegen het oordeel van
de rechtbank dat sprake is van misbruik van omstandigheden in de zin
van art. 3:44 lid 4 BW.
Bij arrest van 28 mei 2002 heeft het hof het vonnis van de rechtbank
vernietigd en, voorzover in cassatie van belang, de vorderingen van
afgewezen. Het heeft daartoe overwogen, kort gezegd, dat uit
hetgeen heeft gesteld niet is komen vast te staan dat
in een bijzondere omstandigheid verkeerde als bedoeld
in art. 3:44 lid 4 BW.
5) is (tijdig) van het arrest van het hof in cassatie gekomen.
Daartoe heeft hij een middel van cassatie geformuleerd dat bestaat uit
zeven onderdelen. c.s. hebben geconcludeerd tot
verwerping van het cassatieberoep. Partijen hebben hun stellingen
schriftelijk doen toelichten. Vervolgens heeft geconcludeerd
voor repliek.
Bespreking van het cassatiemiddel
6) Onderdeel 1 klaagt erover dat het hof bij de beoordeling van de
vraag of ten tijde van het sluiten van de overeenkomst sprake was van
een bijzondere omstandigheid als bedoeld in art. 3:44 lid 4 BW,
blijkens r.o. 4.9, derde en vierde alinea, er vanuit is gegaan dat
alleen een lijst met kernpunten uit de rapporten Thuiszorg, het Groene
Kruis en Boncura in het geding is gebracht en niet de verslagen zelf.
Volgens het onderdeel is dit onbegrijpelijk aangezien in het
procesdossier zich een brief d.d. 1 december 2000 bevindt aan de
griffier van de rechtbank, waarbij de verslagen zijn toegezonden,
terwijl bovendien in het vonnis van 11 januari 2001 en in de memorie
van antwoord aan die brief wordt gerefereerd en in het proces-verbaal
van descente en comparitie van 5 december 2000 wordt verwezen naar "de
in het geding gebrachte verslagen Thuiszorg, het Groene Kruis en de
dagopvang Boncura". Door niet ook de verslagen zelf in de beoordeling
te betrekken heeft het hof, aldus nog steeds het onderdeel, zijn
oordeel op een te beperkte grondslag gevormd.
Het onderdeel wordt naar mijn mening terecht voorgesteld. Behalve op
de omstandigheden in het onderdeel genoemd wijs ik nog op het feit dat
in de brief van 1 december wordt meegedeeld dat daarvan een afschrift
wordt toegezonden aan mr. Boekelman (de advocaat van
c.s.), die om toezending van de verslagen had verzocht, terwijl voorts
in het verloop van de procedure door mr. Boekelman niet is meegedeeld
dat de brief met bijlagen door hem niet is ontvangen. Bij deze stand
van zaken acht ik 's hofs oordeel onbegrijpelijk.
Het onderdeel stuit m.i. niet af op art. 407 lid 2 Rv. Weliswaar geeft
het niet specifiek aan welke andere dan de als kernpunten vervatte
gegevens uit de verslagen relevant moeten worden geacht voor de
beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval sprake was van
een bijzondere omstandigheid in de zin van art. 3:44 lid 4 BW, maar
het komt mij voor dat het vanzelf spreekt dat in een procedure waarin
het mede aankomt op de vaststelling van de geestelijke
gezondheidstoestand van , alle daarvoor relevante ten
processe overgelegde gegevens door de rechter in de beschouwing moeten
worden betrokken (zoals de rechtbank dan ook terecht heeft gedaan). In
de schriftelijke toelichting zijdens de verweerders in cassatie wordt
dit trouwens niet betwist.
7) De onderdelen 2-6 komen met rechts- en motiveringsklachten op tegen
's hofs beslissing dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden.
Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij slagen
naar mijn mening, omdat het hof hetzij blijk heeft gegeven van een te
beperkte opvatting omrent het begrip bijzondere omstandigheid in de
zin van art. 3:44 lid 4, hetzij zijn beslissing dat daarvan geen
sprake was niet naar behoren heeft gemotiveerd.
8) In de kern komt de zaak op het volgende neer. was
ruim 82 jaar oud toen hij op 7 augustus 1998 de omstreden overeenkomst
aanging. Hij woonde samen met zijn zuster die (in ieder geval sinds
medio 1997) voor depressiviteit werd behandeld. Uit de verslagen van
de Thuiszorg, het Groene Kruis en de dagopvang Boncura blijkt dat
' fysieke en geestelijke gesteldheid achteruit ging.
Tussen en c.s. bestond een vertrouwensband
of, in de woorden van c.s., een zeer nauwe positieve
band. c.s. althans hadden reeds meerdere
malen gevraagd of zij de loods konden kopen; het
initiatief tot de uiteindelijke overeenkomst ging wederom uit van
c.s. De overeenkomst was voor bijzonder
nadelig en wel in de eerste plaats omdat de koopprijs ver beneden de
marktwaarde lag - waarbij ik aanteken dat de wijze van taxatie van de
grond en de loods (namelijk niet als bouwgrond) was bepaald door
c.s. - en in de tweede plaats omdat zij tot een splitsing
van de grond leidde waardoor het niet verkochte, aan hem verbleven
perceel in waarde daalde.
9) Het hof heeft in r.o. 4.9, vijfde tot negende alinea, kort gezegd
overwogen
a) dat niet kan worden vastgesteld of daadwerkelijk de
ziekte van Alzheimer had (vijfde en zesde al.) en, zo ja, in hoeverre
hij daardoor door personen die met hem een vertrouwensband hadden,
bewogen kon worden tot verkoop van het genoemde perceel tegen een
prijs ver beneden de marktwaarde, zonder dat dit ook
daadwerkelijk wilde (vijfde al.); en
b) dat uit het feit dat de verkoop van het perceel tegen een prijs ver
beneden de marktprijs is geschied niet kan worden afgeleid dat
een zodanige geestestoestand bezat op het moment van
het sluiten van de overeenkomst dat (in combinatie met de vaststaande
vertrouwensband) sprake is van een 'bijzondere omstandigheid' in de
zin van art. 3:44 lid 4 BW, omdat ook mogelijk is dat
c.s. heeft willen bevoordelen (zevende al.), hetgeen te
meer klemt gelet op de verklaring van de notarisklerk
en op het feit dat een sterke persoonlijkheid had
(achtste al.).
10) De omstandigheid onder a) is niet voldoende redengevend voor het
oordeel dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden, omdat
immers mogelijk is (en door is gesteld) dat de aftakelende
fysieke en psychische gezondheidstoestand van , in
combinatie met zijn vertrouwensband met c.s., een
bijzondere omstandigheid in de zin van art. 3:44 lid 4 BW oplevert,
die c.s. (die de situatie waarin verkeerde
goed kenden) van het bevorderen van het totstandkomen van de
rechtshandeling had behoren te weerhouden. Daarvoor is niet vereist
dat vaststaat dat aan de ziekte van Alzheimer leed. Het
oordeel van het hof geeft er geen blijk van dat het hof een onderzoek
heeft ingesteld naar de relevantie van '
gezondheidstoestand (en zijn relatie met c.s.) los van de
mogelijkheid dat hij aan de ziekte van Alzheimer leed. De overweging
van het hof dat "van algemene bekendheid (is) dat de ziekte van
Alzheimer in allerlei stadia voorkomt en afhankelijk van het stadium
waarin de ziekte zich bevindt al dan niet invloed heeft op het
vermogen van een persoon zijn wil vrij te bepalen" doet hieraan niet
af, want het gaat niet om de vraag aan welke ziekte de betrokkene
lijdt, maar of hij door een omstandigheid als bedoeld in art. 4:44 lid
4 tot het verrichten van een rechtshandeling wordt bewogen.
Ik wijs nog op HR 30 juni 1978, NJ 1978, 610 (Penterman/ Handgraaf),
beslissende dat het heel wel mogelijk is dat 'erflaatsters leeftijd en
geestelijke en lichamelijke toestand niet er aan in de weg stonden dat
zij toestemde tot de overeenkomst en toch konden medewerken aan het
oordeel dat zij die toestemming heeft gegeven onder de voormelde
invloed' (d.w.z. onder de invloed van omstandigheden waarvan de
wederpartij misbruik heeft gemaakt).
11) Hetgeen het hof onder b) overweegt, is weliswaar juist, maar
evenmin voldoende redengevend: het gaat er immers niet om of uit het
feit dat de verkoop van het perceel tegen een prijs ver beneden de
marktprijs is geschied al dan niet (d.w.z. op zichzelf) kan worden
afgeleid dat een zodanige geestestoestand bezat op het
moment van het sluiten van de overeenkomst dat (in combinatie met de
vaststaande vertrouwensband) sprake is van een 'bijzondere
omstandigheid' in de zin van art. 3:44 lid 4 BW, maar of dat feit in
verband met de aftakelende gezondheidstoestand van en
zijn vertrouwensband met c.s. relevante aanwijzingen voor
misbruik van omstandigheden oplevert.
Terzijde merk ik op dat onderdeel 4 terecht aanvoert dat niet alleen
van belang is dat de loods met ondergrond voor een prijs ver beneden
de marktprijs is verkocht, maar dat die verkoop ook de waarde van het
aan verbleven perceel ongunstig heeft beïnvloed. Tevens
is van belang, zoals onderdeel 5 terecht aanvoert, dat ten processe is
gebleken dat het initiatief tot de verkoop van c.s. is
uitgegaan en dat zij met de makelaar de wijze waarop de loods met
ondergrond zou worden getaxeerd (met name dat die waarde niet als
bouwgrond zou worden getaxeerd) hebben bepaald.
12) Ik besef dat in het voorgaande hoge motiveringseisen worden
gesteld. Maar té hoog zijn zij naar mijn oordeel niet. Mede in het
licht van HR 29 nov. 2002, NJ 2003, 243 en de per 1 januari 2003 in
werking getreden artt. 7:176 en 7:186 lid 1 BW(1) beklemtoon ik
opnieuw (zie de conclusie onder 9 in de zojuist genoemde zaak) dat zo
er in een situatie als de onderhavige - een bejaarde persoon, wiens
gezondheid duidelijk aftakelt, verricht een rechtshandeling die
evident zeer nadelig is voor hem en evident zeer voordelig voor een
persoon (een vriend of een familielid) die in hun onderlinge relatie
een positie van vertrouwen en overwicht bekleedt - al geen reden is
voor omkering van de bewijslast ten aanzien van de vraag of van
misbruik van omstandigheden sprake is, in elk geval hoge
motiveringseisen moeten worden gesteld aan een beslissing waarbij
wordt vastgesteld dat daarvan geen sprake is. Het bestreden arrest
voldoet naar mijn mening niet aan die eisen.
13) Onderdeel 7 is gericht tegen de afwijzing door het hof van de
subsidiaire vordering tot schadevergoeding (r.o. 4.11-13). Deze klacht
behoeft geen behandeling, omdat de zaak na vernietiging en verwijzing
in haar geheel opnieuw moet worden beoordeeld.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot
verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere
behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1 Art. 7:176: Indien de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de
schenking door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, rust
bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op
de begiftigde, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt
of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in
strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn.
Art. 7:186 lid 1: De bepalingen van deze titel zijn van
overeenkomstige toepassing op andere giften dan schenkingen, voor
zover de strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard
van de handeling zich daartegen niet verzet.
In verband met art. 176 wijs ik erop dat in casu van de
koopovereenkomst geen notariële akte is opgemaakt. Wel is de
transportakte ten huize van door de notaris verleden
(zie nr. 1 hierboven).
Hoge Raad der Nederlanden