Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO1504 Zaaknr: 38757
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 9-01-2004
Datum publicatie: 9-01-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.757
9 januari 2004
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 mei 2002, nr. BK-00/03064,
betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een
belastbaar inkomen van f 61.571, welke aanslag, na daartegen gemaakt
bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een
een aantal geschriften ingediend. Daarop kan geen acht worden
geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanige stukken in te
dienen.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de uitspraak van
een hof voor het geval een der partijen in cassatie aanvoert dat de
uitnodiging voor de zitting van het Hof haar niet of niet tijdig heeft
bereikt, de feiten in te houden waaruit blijkt dat die uitnodiging op
regelmatige wijze tijdig op het betrokken adres is aangeboden en
wordt, indien die feiten in de uitspraak ontbreken, die uitspraak
vernietigd.
3.2. In het onderhavige geval klaagt belanghebbende in cassatie dat
zijn gemachtigde de uitnodiging voor de zitting van het Hof eerst na
de zittingsdatum heeft ontvangen. 's Hofs uitspraak houdt niet de
feiten in waaruit blijkt dat die uitnodiging op regelmatige wijze
tijdig op het adres van de gemachtigde is aangeboden. De
desbetreffende klacht is derhalve gegrond. 's Hofs uitspraak kan niet
in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling
van de zaak, waarbij belanghebbende alsnog de gelegenheid zal hebben
zijn beroep mondeling toe te lichten. De klachten behoeven verder geen
behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten
van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden
beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor
het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere
behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake
van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden
griffierecht ten bedrage van EUR 82, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het
geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op EUR
644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan
als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter,
en de raadsheren L. Monné en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de
waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar
uitgesproken op 9 januari 2004.
Hoge Raad der Nederlanden