Actueel
Staat en gemeente Enschede niet aansprakelijk voor vuurwerkramp
Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 24-12-2003
De rechtbank Den Haag heeft op 24 december 2003 uitspraak gedaan in de
zaak die namens slachtoffers van de vuurwerkramp in Enschede is
aangespannen tegen de Staat en de gemeente Enschede.
Drie inwoners van Enschede die in de nabije omgeving woonden van de
plaats waar op 13 mei 2000 de vuurwerkopslagplaats S.E. Fireworks is
ontploft, hebben de Staat en de gemeente Enschede tezamen in één
procedure voor de Haagse rechtbank aansprakelijk gesteld voor de
schade die zij als gevolg van die ramp hebben geleden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staat en de gemeente Enschede
niet aansprakelijk zijn.
In de procedure is bij herhaling een beroep gedaan op het rapport van
de commissie-Oosting, die een officieel onderzoek naar de oorzaken van
de ramp heeft ingesteld. De bevindingen van die commissie hebben tot
diverse beleidswijzigingen geleid. Daaruit mag echter volgens de
rechtbank echter niet worden afgeleid dat de overheid met de kennis
waarover zij indertijd beschikte al eerder maatregelen had moeten
nemen.
De rechtbank heeft de toenmalige regelgeving onder meer getoetst aan
het Europees mensenrechtenverdrag. Volgens de rechtbank was de
wetgeving niet in strijd met het recht op bescherming van leven en
eigendom.
De vergunningen die op basis van de milieuwetgeving namens de gemeente
zijn verleend, zijn door de burgerlijke rechter niet inhoudelijk
beoordeeld, aangezien voor die toetsing de Raad van State de bevoegde
rechter is. Of de adviezen die de gemeente over de vergunningverlening
had ontvangen van het bureau Adviseur Milieuvergunningen (Milan) van
het ministerie van Defensie juist waren, is daarom volgens de
rechtbank ook niet relevant.
De rechtbank is uitvoerig ingegaan op de vraag of de gemeente en de
betrokken
rijksinspecties voor de ramp aansprakelijk kunnen worden gehouden
wegens falend toezicht op de naleving van de milieu- en de
bouwwetgeving.
Op grond van de bevindingen van de commissie-Oosting, die heeft
geconcludeerd dat de ramp niet zou hebben plaatsgevonden als de
milieuvergunningen waren nageleefd, neemt de rechtbank aan dat zich op
het opslagterrein veel vuurwerk van een zwaardere gevaarklasse heeft
bevonden dan was toegestaan. Dit was echter niet af te lezen aan de
etiketten die in de exporterende landen (vooral China) waren
aangebracht.
De rechtbank heeft onderzocht of de toezichthouders reden hadden om
die etiketten te wantrouwen. Daarbij is onder meer aandacht besteed
aan de ontploffing die in 1991 heeft plaatsgevonden in een
vuurwerkfabriek in Culemborg en aan een fax die de Enschedese politie
naar aanleiding daarvan van een oud-werknemer van het Enschedese
bedrijf heeft ontvangen over de toestand bij de later ontplofte
opslagplaats van vuurwerk. Ook komen de verklaringen aan bod die twee
rijksinspecteurs na de ramp hebben afgelegd.
Volgens de rechtbank waren de omstandigheden in Culemborg echter te
verschillend en waren de indertijd ontvangen berichten te incidenteel
om te kunnen concluderen dat de overheid op de hoogte had moeten zijn
van de aanwezigheid bij S.E. Fireworks van aanzienlijke hoeveelheden
te licht geclassificeerd vuurwerk.
Voor nadere informatie over dit persbericht kunt u contact opnemen met
de afdeling voorlichting van de rechtbank, tel. (070) 381 1943
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AO0997
Zie het origineel