Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO0655 Zaaknr: 39194
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 19-12-2003
Datum publicatie: 19-12-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 39.194
19 december 2003
fp
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te Amsterdam van 19 september 2002, nr. P01/04451,
betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen.
1. Aanslag en bezwaar
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een
belastbaar inkomen van f 77.074, welke aanslag, na daartegen gemaakt
bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
2. Loop van het geding tot dusverre
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep
gekomen bij het Gerechtshof te Leeuwarden. De uitspraak van dit hof
van 9 februari 2001 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van
de Hoge Raad van 14 december 2001, nr. 36962, vernietigd, met
verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna:
het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met
inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de
Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag
berekend naar een belastbaar inkomen van f 56.574. De uitspraak van
het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
4. Beoordeling van het middel
4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteert in een maatschap een veeteeltbedrijf.
Belanghebbende en haar echtgenoot zijn ieder voor 50 percent
gerechtigd tot de winst.
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben in het boekjaar 1992/1993 het
tot hun ondernemingsvermogen behorende melkquotum van 25.000 kg
(vetgehalte 4,45 percent, derhalve 111.250 veteenheden) verkocht voor
f 120.000. Zij hebben voor de gehele opbrengst van het verkochte
quotum een vervangingsreserve gevormd.
In het boekjaar 1993/1994 hebben belanghebbende en haar echtgenoot een
melkquotum van 20.000 kg (vetgehalte 4,02 percent, derhalve 80.400
veteenheden) gekocht voor f 78.000. In het boekjaar 1994/1995 hebben
zij een melkquotum van 20.800 kg (vetgehalte 4,31 percent, derhalve
89.648 veteenheden) gekocht voor f 81.120.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de door
belanghebbende op de kostprijs van de aangekochte melkquota toegepaste
afboeking van de vervangingsreserve slechts is toegestaan voorzover de
aangekochte quota dezelfde hoeveelheid veteenheden (kilo's maal
vetpercentage) representeren als het verkochte quotum. Het restant van
de vervangingsreserve ten bedrage van f 14.083 dient volgens de
Inspecteur te worden opgenomen in de winst voor het boekjaar
1994/1995.
4.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of het zojuist
vermelde standpunt van de Inspecteur juist is.
4.3. Volgens 's Hofs uitspraak heeft belanghebbende gesteld dat het
totale rendement van het verkochte melkquotum gelijk is aan dat van
het gekochte quotum. Het Hof heeft die stelling verworpen. Het Hof
heeft geoordeeld dat, mits rekening wordt gehouden met het vetgehalte
van de vervreemde en aangeschafte quota, het rendement van iedere kilo
aangekocht melkquotum geacht kan worden gelijk te zijn aan het
rendement per kilo van het verkochte melkquotum, en dat daarvan
uitgaande belanghebbende en haar echtgenoot meer hebben aangekocht dan
zij in 1992/1993 hebben verkocht, zodat zij hun melkquotum hebben
uitgebreid.
4.4. Het middel klaagt erover dat het Hof belanghebbendes stelling
aldus onjuist heeft weergegeven. Wat hiervan zij, het middel kan niet
tot cassatie leiden. 's Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste
rechtsopvatting en kan voor het overige, als verweven met waarderingen
van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid worden
getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der
Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot,
P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid
van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar
uitgesproken op 19 december 2003.
Hoge Raad der Nederlanden