Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO0423 Zaaknr: R03/103HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 19-12-2003
Datum publicatie: 19-12-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
19 december 2003
Eerste Kamer
Nr. R03/103HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. ,
gevestigd te ,
2. ,
wonende te ,
3. ,
wonende te ,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.I. van Vlijmen,
t e g e n
---
gevestigd te ,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: - heeft met
een op 25 juni 2003 ter griffie van de rechtbank te Amsterdam
ingekomen verzoekschrift zich gewend tot die rechtbank en verzocht
verzoekster tot cassatie sub 1 - verder te noemen: - in
staat van faillissement te verklaren.
heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 29 juli 2003 in staat
van faillissement verklaard.
Tegen dit vonnis hebben en verzoekers tot cassatie sub 2
en 3 - verder tezamen te noemen: c.s. - hoger beroep
ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 26 augustus 2003 heeft het hof het vonnis waarvan
beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben c.s. beroep in
cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
is in cassatie niet verschenen.
c.s. hebben de zaak doen toelichten door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt c.s. in de kosten van het geding in
cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van begroot
op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als
voorzitter, A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar
uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 19 december 2003.
*** Conclusie ***
Rek.nr. R03/103HR
Mr. L. Timmerman
Zitting 31 oktober 2003
conclusie inzake:
1.
2.
3.
tegen
1. Feiten en procesverloop
1.1. Op 29 juli 2003 is . (hierna te noemen de
) na een op 24 juni 2003 daartoe gedaan verzoek van
failliet verklaard. Tegen dit vonnis komen de
, als bewaarder van de boeken en
bescheiden van de en - oud-bestuurder
van de - in hoger beroep.
1.2. Kort voor de faillissementsuitspraak, maar na het
faillissementsverzoek is er op 30 juni 2003 een
aandeelhoudersvergadering gehouden waarop besloten is tot ontbinding
van de vennootschap. Op deze vergadering is benoemd tot
onbezoldigd bewaarder van de boeken en bescheiden van de vennootschap.
en gingen er vervolgens vanuit dat de
conform art. 2: 19 lid 4 BW was opgehouden te bestaan,
omdat er volgens hen geen baten meer aanwezig waren.
1.3. Enige maanden voor het faillissement, op 29 maart 2003, heeft de
drie vorderingen op twee schuldenaren, waarvan
er één is, gecedeerd aan een viertal andere
vennootschappen: drie Nederlandse b.v.'s. en een Antilliaanse n.v..
Van de Nederlandse b.v.'s is een zekere bestuurder, van
de Antilliaanse . Volgens de considerans van de akte van
cessie werd met de cessie uitvoering gegeven aan een op 2 december
2002 gesloten koopovereenkomst. Volgens de akte van cessie(1) waren de
desbetreffende vorderingen overigens verpand aan Fortisbank. Twee van
de gecedeerde vorderingen zijn het voorwerp geweest van procedures die
de op respectievelijk 5 februari 2003 en 6 augustus
2003 heeft verloren.
1.4. Bij arrest van 26 augustus 2003 bekrachtigt het hof Amsterdam het
vonnis van de rechtbank na een verzoek van de tot
vernietiging van dit vonnis. Tegen dit arrest komen de verzoekers tot
cassatie in het geweer met een cassatiemiddel dat uit zes
subonderdelen bestaat. Het middel is schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Het middel richt zich tegen rov. 2.5. en 2.6 van het arrest van
het hof:
"2.5. Bij akte van cessie van 28 maart 2003 -productie 10 bij het
appelschrift- heeft een aantal in die akte omschreven
vorderingen overgedragen aan een viertal in die akte nader genoemde
vennootschappen. Daartoe wordt in die akte verwezen naar een
koopovereenkomst die op 2 december 2002 tussen als
verkoper en genoemde vennootschappen als kopers is aangegaan. Genoemde
koopovereenkomst -aangenomen dat het hier om een schriftelijke
koopovereenkomst gaat- is niet aan het hof (en overigens ook niet aan
de curator) overgelegd. Nu niet stelt dat de koopprijs
van genoemde vorderingen reeds aan haar is voldaan en daarvan ook
anderszins niet is gebleken, moet er in rechte van worden uitgegaan
dat die koopprijs haar nog toekomt.
2.6. heeft voorts gesteld - appelrekest onder punt 30
- dat zij behalve ook privé in rechte
heeft betrokken, doch dat zij ook de vordering op privé
bij eerder genoemde akte van cessie van 28 maart 2003 aan de onder
2.5. bedoelde vennootschappen heeft overgedragen. In de overgelegde
akte van cessie wordt evenwel de overdracht van een vordering op
in privé niet vermeld. Nu uit de eigen stellingen van
evenwel volgt dat ook een vordering van [verzoekster
1] op privé tegen een koopprijs aan bedoelde
vennootschappen is overgedragen en niet stelt dat die
koopprijs reeds aan haar is voldaan en daarvan ook anderszins niet is
gebleken, moet er in rechte van worden uitgegaan dat ook die koopprijs
nog aan toekomt".
2.2. Voordat ik het cassatiemiddel bespreek, maak ik enige opmerkingen
over het kader waarin deze zaak gezien dient te worden. De aangevallen
beschikking van het hof is een voorbeeld van toepassing van de leer
die de Hoge Raad heeft ontwikkeld(2): een ontbonden rechtspersoon die
naar het oordeel van het bestuur geen baten meer heeft en derhalve is
opgehouden te bestaan, kan op verzoek van een schuldeiser die stelt
dat de rechtspersoon nog baten heeft door de rechter failliet worden
verklaard. Uit de beschikking van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat
voor zo'n faillietverklaring op verzoek van een schuldeiser, naast het
vervuld zijn van de overige vereisten voor faillietverklaring, nodig
is dat summierlijk blijkt van feiten en omstandigheden die voldoende
aannemelijk maken dat er nog baten zijn. Ik zou aan dit vereiste niet
al te hoge eisen willen stellen. Als er lichte indicaties zijn dat er
baten zijn, lijkt het mij zinvol dat de curator hiernaar onderzoek
doet. Als dan toch blijkt dat er geen baten zijn, kan het
faillissement op eenvoudige wijze via art. 16 Fw worden beëindigd. Uit
de hiervoor genoemde omstandigheid dat de vorderingen vóór het vonnis,
maar na het verzoek tot faillietverklaring zijn gecedeerd, kan worden
afgeleid dat en om hen moverende redenen
een faillissement van de wilden vermijden.
2.3. Over het cassatiemiddel maak ik nog een opmerking vooraf. Het
bevat m.i. een ongeoorloofd novum. Uit de beschikking van het hof
blijkt dat aan het hof en de curator geen gegevens zijn verstrekt over
de op 2 december 2002 afgesloten koopovereenkomst die aan de cessie
van 28 maart 2003 ten grondslag lag. Het hof was - zo blijkt uit de
bestreden beschikking - vooral geïnteresseerd in de hoogte van de
koopsom. In de onderdelen 1.2 en 1.3 van het cassatiemiddel wordt
ervan melding gemaakt dat de koopsom slechts 1 Euro bedroeg. Dit
gegeven dient bij de behandeling van het cassatiemiddel buiten
beschouwing te worden gelaten.
2.4. Onderdeel 1.1 mist feitelijke grondslag. Het middel stelt dat het
hof is uitgegaan van een rechtsregel die stelt dat indien blijkt van
een koopovereenkomst en de verkoper niet stelt of anderszins blijkt
dat de koopprijs is voldaan, er in rechte van moet worden uitgegaan
dat de koopprijs niet is voldaan. In rechtsoverweging 2.5. stelt het
hof voorop dat aan de cessie van 28 maart 2003 blijkens de akte van
cessie een koopovereenkomst ten grondslag heeft gelegen. Het hof stelt
vervolgens vast dat deze overeenkomst niet is overgelegd. Ik begrijp
rechtsoverweging 2.5. van het hof aldus dat uitgaande van de
bijzondere omstandigheid dat de geen helderheid heeft
verschaft over de aan de cessie ten grondslag liggende
koopovereenkomst, ervan uitgegaan dient te worden dat de koopprijs
niet is voldaan. Het is m.i. de bijzondere omstandigheid van
onduidelijkheid over de koopovereenkomst die het hof ertoe heeft
gebracht te concluderen dat ervan uitgegaan dient te worden dat de
koopprijs niet is voldaan. Het hof is niet uitgegaan van de algemene
rechtsregel die het middel meent te kunnen destilleren uit de
beschikking van het hof.
2.5. Ook onderdeel 1.2. mist m.i. feitelijke grondslag. Verzoekers
lezen de beschikking verkeerd. Het hof heeft gemeend te moeten
concluderen dat de koopprijs voor de verkochte vorderingen niet is
voldaan uitgaande van de situatie van onduidelijkheid over de
koopovereenkomst. Ik vind het geenszins onbegrijpelijk dat het hof, nu
verzoekers tot cassatie geen duidelijkheid hebben gegeven over de
koopovereenkomst (waaronder de hoogte van de koopprijs), heeft
aangenomen dat de koopprijs niet is voldaan. Bovendien kan ik - anders
dan het middelonderdeel - niet inzien dat uit de omstandigheid dat er
gecedeerd is, afgeleid dient te worden dat er geen bate kan zijn. Ik
zou eerder van het tegendeel willen uitgaan. Het ligt voor de hand dat
er voor de overdracht van vorderingen een tegenprestatie is bedongen.
M.i. heeft - anders dan waarvan het middel uitgaat - wel
degelijk vraagtekens gezet bij de afwikkeling van de aan de cessies
ten grondliggende koopovereenkomsten(3). Niet terzake doet ook de
omstandigheid dat de gecedeerde vorderingen inmiddels door de rechter
zijn afgewezen. Het is niet ondenkbaar dat voor deze afwijzing een
bepaalde koopprijs voor deze vorderingen is afgesproken.
2.6. Onderdeel 1.3. treft geen doel. Het middel klaagt erover dat het
hof op ongeoorloofde wijze de feitelijke grondslag van de
faillietverklaring van de heeft uitgebreid door te
oordelen over de vraag, of de koopsommen voor de gecedeerde
vorderingen zijn betaald. M.i. heeft het hof dit niet gedaan. Ik
verwijs naar de in voetnoot 3 vermelde gedingstukken waarin deze
kwestie aan de orde komt. Deze gedingstukken dekken de beslissingen
die het hof in rov. 2.5. en 2.6 van zijn beschikking heeft genomen af.
2.7. Onderdeel 1.4. stelt dat het hof de in de
gelegenheid diende te stellen zich uit te laten over de vraag, of de
koopsommen voor de overgedragen vorderingen zijn voldaan, omdat deze
kwestie tussen partijen niet in debat was. Het middel wordt tevergeefs
voorgesteld. De kwestie van al dan niet betaling van de koopsommen was
m.i. wel degelijk tussen partijen in debat. Ik verwijs wederom naar de
in voetnoot 3 aangegeven gedingstukken.
2.8. Onderdeel 1.5. klaagt erover dat het onbegrijpelijk is dat het
hof de vordering van de op in privé als
bate heeft aangemerkt, nu deze vordering door de rechtbank
's-Hertogenbosch op 6 augustus 2003 is afgewezen. Het middelonderdeel
berust op een verkeerde lezing van het arrest van het hof. Het hof
overweegt dat er sprake is van een bate, omdat niet is komen vast te
staan, of de koopprijs voor de overdracht van de vordering op
aan de is voldaan. Het hof laat zich
niet uit over de status van de vordering van de op
. Het middelonderdeel mist feitelijke grondslag.
2.9. Onderdeel 1.6. is alleen van belang, indien één van de
voorafgaande onderdelen tot cassatie leidt. Nu dit niet het geval is,
behoeft het verder geen bespreking.
3. Conclusie
Deze strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie voor de tekst van de akte van cessie produktie 10 bij het
verzoek tot vernietiging van het vonnis tot faillietverklaring van de
2 H.R. 27 januari 1995, NJ 1995, 579
3 Ik verwijs naar onderdeel 13 en 14 van de akte van uitlating van de
advocaat van inzake de zitting van 29 juli 2003. Juist
naar deze punten 13 en 14 wordt in het procesverbaal van de op 29 juli
2003 gehouden behandeling van het faillissementsverzoek verwezen. De
advocaat van de is overigens zelf op de kwestie van
het al dan niet betalen van een koopsom voor de overgedragen
vorderingen ingegaan in de onderdelen 7 en 8 van zijn pleitnotities
voor het hof. De kwestie komt iets minder duidelijk ook aan de orde in
onderdeel 30 en 31 van het verzoek tot vernietiging van het vonnis tot
faillietverklaring.
Hoge Raad der Nederlanden