Eerste vervolgmeting indicatoren AvdT
Deze eerste vervolgmeting vloeit voort uit de bestuurlijke afspraken die SZW en VNG in april
2001 hebben gemaakt. Bij deze afspraken is als bijlage een set van indicatoren opgenomen op
basis waarvan SZW en VNG de ontwikkelingen van de bestuurlijke afspraken konden volgen.
Deze eerste vervolgmeting is een vervolg op de nulmeting die op 27 mei 2002 aan de Tweede
Kamer is aangeboden.
Deze eerste vervolgmeting dient vooral als achtergrondinformatie bij de tweede
voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst. De vraag of de bestuurlijke afspraken
worden gerealiseerd, wordt immers primair beantwoord via gegevens over de realisatie van de
prestatieafspraken (over te realiseren aantallen trajecten en uitstroom uit trajecten naar werk)
die SZW met individuele gemeenten heeft gemaakt. Op deze realisatiegegevens wordt in
hoofdstuk 3 van de tweede voortgangsrapportage ingegaan.
In de eerste vervolgmeting komen niet alle indicatoren terug. In een aantal gevallen bleken de
indicatoren niet goed bruikbaar om conclusies te trekken (zoals de indicatoren over fraude).
Ook is thans niet voor alle indicatoren nieuwe informatie in vergelijking met de nulmeting
beschikbaar (zoals de indicatoren over cliëntenparticipatie en over ontheffingen).
De vervolgmeting is gebaseerd op CBS-materiaal; het heeft de gemeenten geen extra
inspanning gekost om dit materiaal te leveren. De tabellen zijn zoveel mogelijk op dezelfde
wijze opgebouwd als bij nulmeting. Ook zijn gegevens uit de nulmeting - waar relevant -
herhaald. Nieuw t.o.v. de nulmeting zijn de tabellen met gegevens over uitstroom naar werk.
SZW zal waar mogelijk opvallende punten en trends uit de meting in evaluatiegesprekken met
gemeenten aan de orde stellen.
---
Indicator 1: aantal bijstandsgerechtigden1
Tabel 1: Aantal bijstandsgerechtigden en percentueel aandeel van de steden
Juni 2001 (nulmeting) December 2001 Juni 2002 December 2002
Gemeente Aantal % Aantal % Aantal % Aantal %
Amsterdam 45.950 13,2% 44.290 12,8% 41.895 12,3% 40.450 11,8%
s-Gravenhage 19.960 5,7% 19.790 5,7% 20.030 5,9% 20.125 5,9%
Rotterdam 41.070 11,8% 40.245 11,7% 40.145 11,8% 40.055 11,7%
Utrecht 8.270 2,4% 8.080 2,3% 7.965 2,3% 7.920 2,3%
Almelo 2.290 0,7% 2.200 0,6% 2.200 0,6% 2.250 0,7%
Arnhem 6.080 1,7% 6.070 1,8% 6.155 1,8% 6.315 1,8%
Breda 4.180 1,2% 4.245 1,2% 4.230 1,2% 4.315 1,3%
Deventer 1.910 0,5% 1.860 0,5% 1.835 0,5% 1.805 0,5%
Dordrecht 4.510 1,3% 4.410 1,3% 4.330 1,3% 4.350 1,3%
Eindhoven 5.680 1,6% 5.630 1,6% 5.640 1,7% 5.675 1,7%
Enschede 5.100 1,5% 5.045 1,5% 4.965 1,5% 5.035 1,5%
Groningen 8.880 2,5% 8.680 2,5% 8.595 2,5% 8.620 2,5%
Haarlem 3.340 1,0% 3.225 0,9% 3.105 0,9% 3.165 0,9%
Heerlen 3.840 1,1% 3.935 1,1% 3.915 1,1% 4.050 1,2%
Helmond 2.340 0,7% 2.325 0,7% 2.315 0,7% 2.335 0,7%
Hengelo 1.730 0,5% 1.705 0,5% 1.735 0,5% 1.785 0,5%
s-Hertogenbosch 3.320 1,0% 3.270 0,9% 3.240 0,9% 3.220 0,9%
Leeuwarden 3.880 1,1% 3.795 1,1% 3.745 1,1% 3.745 1,1%
Leiden 3.230 0,9% 3.175 0,9% 3.150 0,9% 3.150 0,9%
Maastricht 3.680 1,1% 3.525 1,0% 3.590 1,1% 3.630 1,1%
Nijmegen 6.680 1,9% 6.580 1,9% 6.460 1,9% 6.335 1,8%
Schiedam 2.840 0,8% 2.750 0,8% 2.645 0,8% 2.595 0,8%
Tilburg 5.590 1,6% 5.495 1,6% 5.450 1,6% 5.385 1,6%
Venlo 2.260 0,6% 2.225 0,6% 2.135 0,6% 2.160 0,6%
Zwolle 2.290 0,7% 2.305 0,7% 2.370 0,7% 2.445 0,7%
Alkmaar 2.400 0,7% 2.275 0,7% 2.290 0,7% 2.275 0,7%
Amersfoort 2.480 0,7% 2.500 0,7% 2.470 0,7% 2.505 0,7%
Emmen 2.470 0,7% 2.455 0,7% 2.460 0,7% 2.540 0,7%
Lelystad 1.660 0,5% 1.650 0,5% 1.730 0,5% 1.800 0,5%
Zaanstad 2.580 0,7% 2.575 0,7% 2.575 0,8% 2.585 0,8%
G4 115.250 33,0% 112.405 32,6% 110.040 32,3% 108.550 31,7%
G26 95.240 27,3% 93.900 27,2% 93.330 27,4% 94.075 27,5%
Rest Nederland 138.670 39,7% 138.990 40,3% 137.780 40,4% 139.895 40,8%
Nederland 349.130 100,0% 345.295 100,0% 341.150 100,0% 342.520 100,0%
Uit tabel 1 blijkt dat voor heel Nederland het aantal bijstandsgerechtigden sinds de nulmeting
van medio 2001 is gedaald tot medio 2002, maar daarna een licht stijgende lijn vertoont. De
verschillen tussen de (groepen van) gemeenten zijn echter groot. In Amsterdam, Rotterdam en
Utrecht blijft de dalende trend zich sinds medio 2001 voortzetten, terwijl de ontwikkeling in
Den Haag sinds medio 2002 een stijgende lijn vertoont. Ook het aandeel van de G4 in de
totale bijstandspopulatie loopt terug van 33% naar 31,7%. De G-26 vertonen een zig-zag-lijn:
1 Het gaat hier om uitkeringen van thuiswonenden jonger dan 65 jaar met ABW periodiek algemeen, BBZ,
IOAW en IOAZ. Bron: CBS (bijstandskenmerkenstatistiek), bewerking SZW. Dit geldt voor alle hiernavolgende
tabellen, behalve voor die over uitstroom naar werk. Daar gaat het alleen om uitkeringen van thuiswonenden
jonger dan 65 jaar met ABW periodiek algemeen. Bron is in dat geval SZW (zie ook de bijlage).
---
daling in december 2001 en medio 2002 en weer stijging ultimo 2002. Bij het aandeel van de
G26 zet de stijging al medio 2002 in.
Wanneer we (tabel 2) de gegevens vergelijken met een constant referentiepunt (nl. de
nulmeting bij het begin van de AvdT medio 2001) dan blijkt dat er sinds die tijd voor heel
Nederland sprake is van een dalende lijn in het aantal bijstandsgerechtigden. Ook hier zijn
verschillen tussen gemeentegroepen. De G4 (met uitzondering van Den Haag2) en de G26
vertonen i.h.a. een dalende trend, maar bij restgemeenten is sprake van een zig-zag patroon.
Tabel 2: wijziging in aantallen bijstandsgerechtigden sinds nulmeting juni 2001
Gemeente verschil dec 2001 - verschil juni 2002 - verschil dec 2002 -
nulmeting nulmeting nulmeting
Amsterdam -1.660 -4.055 -5.500
s-Gravenhage -170 70 165
Rotterdam -825 -925 -1.015
Utrecht -190 -305 -350
Almelo -90 -90 -40
Arnhem -10 75 235
Breda 65 50 135
Deventer -50 -75 -105
Dordrecht -100 -180 -160
Eindhoven -50 -40 -5
Enschede -55 -135 -65
Groningen -200 -285 -260
Haarlem -115 -235 -175
Heerlen 95 75 210
Helmond -15 -25 -5
Hengelo -25 5 55
s-Hertogenbosch -50 -80 -100
Leeuwarden -85 -135 -135
Leiden -55 -80 -80
Maastricht -155 -90 -50
Nijmegen -100 -220 -345
Schiedam -90 -195 -245
Tilburg -95 -140 -205
Venlo -35 -125 -100
Zwolle 15 80 155
Alkmaar -125 -110 -125
Amersfoort 20 -10 25
Emmen -15 -10 70
Lelystad -10 70 140
Zaanstad -5 -5 5
G4 -2.845 -5.210 -6.700
G26 -1.340 -1.910 -1.165
Rest Nederland 320 -890 1.225
Nederland -3.835 -7.980 -6.610
2 Dit kan te maken hebben met de grenscorrectie van 's-Gravenhage per 01-01-2002.
---
Indicator 2: alleenstaande ouders in de bijstand
Tabel 3: aantal alleenstaande ouders in de bijstand en hun aandeel in de bijstandspopulatie
Juni 2001 December 2001 Juni 2002 December 2002
Gemeente Aantal % Aantal % Aantal % Aantal %
Amsterdam 11.620 25,3% 11.230 25,4% 10.780 25,7% 10.420 25,8%
s-Gravenhage 5.620 28,2% 5.545 28,0% 5.630 28,1% 5.650 28,1%
Rotterdam 11.800 28,7% 11.615 28,9% 11.535 28,7% 11.450 28,6%
Utrecht 1.980 23,9% 1.930 23,9% 1.870 23,5% 1.835 23,2%
Almelo 630 27,5% 605 27,5% 585 26,6% 600 26,7%
Arnhem 1.520 25,0% 1.550 25,5% 1.565 25,4% 1.595 25,3%
Breda 1.070 25,6% 1.060 25,0% 1.070 25,3% 1.105 25,6%
Deventer 550 28,8% 545 29,3% 540 29,4% 525 29,1%
Dordrecht 1.300 28,8% 1.280 29,0% 1.275 29,4% 1.285 29,5%
Eindhoven 1.420 25,0% 1.400 24,9% 1.400 24,8% 1.405 24,8%
Enschede 1.310 25,7% 1.305 25,9% 1.270 25,6% 1.285 25,5%
Groningen 2.040 23,0% 2.000 23,0% 1.985 23,1% 1.955 22,7%
Haarlem 850 25,4% 805 25,0% 785 25,3% 780 24,6%
Heerlen 880 22,9% 890 22,6% 890 22,7% 915 22,6%
Helmond 580 24,8% 565 24,3% 575 24,8% 570 24,4%
Hengelo 450 26,0% 430 25,2% 435 25,1% 420 23,5%
s-Hertogenbosch 850 25,6% 825 25,2% 830 25,6% 785 24,4%
Leeuwarden 950 24,5% 920 24,2% 900 24,0% 915 24,4%
Leiden 940 29,1% 940 29,6% 935 29,7% 930 29,5%
Maastricht 930 25,3% 890 25,2% 925 25,8% 910 25,1%
Nijmegen 1.750 26,2% 1.730 26,3% 1.670 25,9% 1.620 25,6%
Schiedam 920 32,4% 890 32,4% 855 32,3% 815 31,4%
Tilburg 1.640 29,3% 1.660 30,2% 1.635 30,0% 1.645 30,5%
Venlo 580 25,7% 565 25,4% 560 26,2% 530 24,5%
Zwolle 690 30,1% 705 30,6% 740 31,2% 755 30,9%
Alkmaar 730 30,4% 680 29,9% 685 29,9% 670 29,5%
Amersfoort 760 30,6% 775 31,0% 755 30,6% 775 30,9%
Emmen 640 25,9% 625 25,5% 620 25,2% 635 25,0%
Lelystad 550 33,1% 540 32,7% 550 31,8% 580 32,2%
Zaanstad 850 32,9% 840 32,6% 835 32,4% 870 33,7%
G4 31.020 26,9% 30.320 27,0% 29.810 27,1% 29.350 27,0%
G26 25.380 26,6% 25.025 26,7% 24.885 26,7% 24.870 26,4%
Rest Nederland 37.980 27,4% 37.440 26,9% 37.280 27,1% 37.435 26,8%
Nederland 94.380 27,0% 92.785 26,9% 91.980 27,0% 91.660 26,8%
Uit tabel 3 komt naar voren dat voor geheel Nederland circa 27 % van de bijstandspopulatie
uit alleenstaande ouders bestaat. Dit percentage is in 2001 en 2002 vrij stabiel. Dit geldt ook
voor de G4 en de G26 en de restgemeenten. In absolute aantallen is het aantal alleenstaande
ouders in de bijstand gedaald. Dat patroon geldt ook voor de G4 (behalve voor Den Haag) en
de G26.
In tabel 4 staan de ontwikkelingen geschetst t.o.v. het vaste referentiepunt van de nulmeting in
juni 2001. Daaruit blijkt dat het aantal alleenstaande ouders in de bijstand afneemt sinds de
nulmeting, behalve bij Den Haag en enige G26 gemeenten. Het aandeel van de alleenstaande
ouders in de bijstand daalt echter voor heel Nederland marginaal, met 0,3 procentpunt ultimo
2002 t.o.v. de nulmeting, al zijn er verschillen tussen de steden. Deze marginale daling
---
betekent dat de afname van het aantal alleenstaande ouders in de bijstand gelijke tred houdt
met de afname van de totale bijstandspopulatie, hetgeen ook de bedoeling van het beleid is.
Tabel 4: wijziging in aantallen en aandeel3 alleenstaande ouders in de bijstand sinds
nulmeting juni 2001
Verschil dec 2001 - Verschil juni 2002 - Verschil dec 2002 -
nulmeting nulmeting nulmeting
Gemeente Aantal Aandeel Aantal Aandeel Aantal Aandeel
Amsterdam -390 0,1% -840 0,4% -1200 0,5%
s-Gravenhage -75 -0,1% 10 0,0% 30 -0,1%
Rotterdam -185 0,1% -265 0,0% -350 -0,1%
Utrecht -50 -0,1% -110 -0,5% -145 -0,8%
Almelo -25 0,0% -45 -0,9% -30 -0,8%
Arnhem 30 0,5% 45 0,4% 75 0,3%
Breda -10 -0,6% 0 -0,3% 35 0,0%
Deventer -5 0,5% -10 0,6% -25 0,3%
Dordrecht -20 0,2% -25 0,6% -15 0,7%
Eindhoven -20 -0,1% -20 -0,2% -15 -0,2%
Enschede -5 0,2% -40 -0,1% -25 -0,2%
Groningen -40 0,1% -55 0,1% -85 -0,3%
Haarlem -45 -0,5% -65 -0,2% -70 -0,8%
Heerlen 10 -0,3% 10 -0,2% 35 -0,3%
Helmond -15 -0,5% -5 0,1% -10 -0,4%
Hengelo -20 -0,8% -15 -0,9% -30 -2,5%
s-Hertogenbosch -25 -0,4% -20 0,0% -65 -1,2%
Leeuwarden -30 -0,2% -50 -0,5% -35 -0,1%
Leiden 0 0,5% -5 0,6% -10 0,4%
Maastricht -40 0,0% -5 0,5% -20 -0,2%
Nijmegen -20 0,1% -80 -0,3% -130 -0,6%
Schiedam -30 0,0% -65 -0,1% -105 -1,0%
Tilburg 20 0,9% -5 0,7% 5 1,2%
Venlo -15 -0,3% -20 0,6% -50 -1,1%
Zwolle 15 0,5% 50 1,1% 65 0,7%
Alkmaar -50 -0,5% -45 -0,5% -60 -1,0%
Amersfoort 15 0,4% -5 -0,1% 15 0,3%
Emmen -15 -0,5% -20 -0,7% -5 -0,9%
Lelystad -10 -0,4% 0 -1,3% 30 -0,9%
Zaanstad -10 -0,3% -15 -0,5% 20 0,7%
G4 -700 0,1% -1.210 0,2% -1.670 0,1%
G26 -355 0,0% -495 0,0% -510 -0,2%
Rest Nederland -540 -0,5% -700 -0,3% -545 -0,6%
Nederland -1.595 -0,2% -2.400 -0,1% -2.720 -0,3%
3 Verandering van het aandeel alleenstaande ouders in de bijstand in procentpunten.
---
Indicator 3: (niet-westerse) allochtonen4 in de bijstand
Ultimo 2001 bestond de gehele Nederlandse bijstandspopulatie voor 55% uit autochtonen,
voor 34% uit niet-westerse allochtonen en voor 11% uit westers allochtonen. In 2002 waren
deze cijfers hetzelfde.
Tabel 5 gaat in op de niet-westerse allochtonen. Met 53% tot 54% hebben de G4 naar
verhouding het grootste aandeel niet-westerse allochtonen in de bijstand. Dit ligt circa 20%-
punt hoger dan het landelijke percentage (34%). Met name in Amsterdam is het absolute
aantal niet-westerse allochtonen in de bijstand gedaald. Het aandeel van niet-westerse
allochtonen in de bijstand blijft in de periode 2001-2002 vrij stabiel (zie de percentages in de
laatste kolom).
4 Allochtonen zijn personen van wie minstens één ouder in het buitenland is geboren. Binnen de groepering van
allochtonen wordt onderscheid gemaakt naar land van herkomst. Dit land bepaalt de herkomstgroepering. Van
een in het buitenland geboren allochtoon wordt zijn of haar geboorteland beschouwd als het land van herkomst.
Van een in Nederland geboren allochtoon wordt het geboorteland van de moeder beschouwd als zijn of haar land
van herkomst, indien de moeder niet in Nederland is geboren. Indien betrokkene alsmede diens moeder in
Nederland zijn geboren, dan wordt het geboorteland van de vader beschouwd als zijn of haar land van herkomst.
Er worden op deze wijze twee categorieën allochtonen onderscheiden:
· Westerse allochtonen. Het land van herkomst is gelegen in Europa (m.u.v. Turkije), Noord-Amerika,
Indonesië, Japan en Oceanië (onder meer Australië, Nieuw-Zeeland).
· Niet-westerse allochtonen. Deze groep bestaat uit de overige landen. Op deze laatste groep zijn de
tabellen gericht
---
Tabel 5: aantal niet-westerse allochtonen in de bijstand, hun aandeel in de
bijstandspopulatie en het verschil 2002 - 2001
Ultimo 2001 Ultimo 2002 Verschil 2002 - 2001
Gemeente Aantal Aandeel Aantal Aandeel Aantal Aandeel5
Amsterdam 23.530 53% 21.610 53% -1.920 0%
s-Gravenhage 10.490 53% 10.675 53% 185 0%
Rotterdam 22.290 55% 22.460 56% 170 1%
Utrecht 3.440 43% 3.435 43% -5 1%
Almelo 580 26% 625 28% 45 1%
Arnhem 2.200 36% 2.375 38% 175 1%
Breda 1.230 29% 1.265 29% 35 0%
Deventer 470 25% 460 25% -10 0%
Dordrecht 1.750 40% 1.690 39% -60 -1%
Eindhoven 1.670 30% 1.745 31% 75 1%
Enschede 1.560 31% 1.570 31% 10 0%
Groningen 1.810 21% 1.825 21% 15 0%
Haarlem 790 24% 795 25% 5 1%
Heerlen 560 14% 580 14% 20 0%
Helmond 500 22% 520 22% 20 1%
Hengelo 600 35% 635 36% 35 0%
s-Hertogenbosch 760 23% 790 25% 30 1%
Leeuwarden 850 22% 855 23% 5 0%
Leiden 1.010 32% 1.020 32% 10 1%
Maastricht 520 15% 610 17% 90 2%
Nijmegen 1.820 28% 1.740 27% -80 0%
Schiedam 1.290 47% 1.185 46% -105 -1%
Tilburg 1.950 36% 1.915 36% -35 0%
Venlo 550 25% 545 25% -5 0%
Zwolle 620 27% 655 27% 35 0%
Alkmaar 600 26% 640 28% 40 2%
Amersfoort 1.010 40% 1.030 41% 20 1%
Emmen 300 12% 340 13% 40 1%
Lelystad 540 33% 620 34% 80 2%
Zaanstad 1.030 40% 1.035 40% 5 0%
G4 59.750 53% 58.180 54% -1.570 0%
G26 26.570 28% 27.055 29% 485 0%
Rest Nederland 30.680 22% 31.800 23% 1.120 1%
Nederland 117.000 34% 117.040 34% 40 0%
5 Verandering van het aandeel niet-westerse allochtonen in de bijstand in procentpunten.
---
Indicator 4: nieuwe instroom6 laatste 12 maanden
Tabel 6: omvang nieuwe instroom in de bijstand in 2001 en 2002, aandeel in de
bijstandspopulatie7 en het verschil 2002 - 2001
Jaar 2001 Jaar 2002 Verschil 2002 - 2001
Gemeente Nieuwe Nieuwe
instroom Aandeel instroom Aandeel Aantal Aandeel8
Amsterdam 6.220 13,6% 5.755 13,6% -465 0,0%
s-Gravenhage 4.020 19,9% 4.510 22,6% 490 2,7%
Rotterdam 7.280 17,8% 7.470 18,6% 190 0,8%
Utrecht 1.260 15,1% 1.325 16,6% 65 1,5%
Almelo 330 14,3% 420 18,9% 90 4,6%
Arnhem 1.290 21,0% 1.505 24,3% 215 3,3%
Breda 880 20,7% 920 21,5% 40 0,8%
Deventer 410 21,6% 415 22,6% 5 1,0%
Dordrecht 1.040 23,0% 995 22,7% -45 -0,3%
Eindhoven 1.100 19,0% 1.190 21,1% 90 2,1%
Enschede 1.050 20,5% 1.185 23,5% 135 3,0%
Groningen 1.900 21,1% 2.085 24,1% 185 3,0%
Haarlem 590 17,4% 590 18,5% 0 1,1%
Heerlen 890 22,6% 900 22,5% 10 -0,1%
Helmond 400 16,9% 485 20,8% 85 3,9%
Hengelo 390 22,0% 500 28,7% 110 6,7%
s-Hertogenbosch 590 17,7% 635 19,6% 45 1,9%
Leeuwarden 1.000 25,7% 930 24,7% -70 -1,0%
Leiden 480 14,8% 500 15,8% 20 1,0%
Maastricht 670 18,3% 815 22,8% 145 4,5%
Nijmegen 1.220 18,0% 1.170 18,1% -50 0,1%
Schiedam 620 22,0% 525 19,6% -95 -2,4%
Tilburg 1.020 17,9% 1.165 21,4% 145 3,5%
Venlo 420 19,3% 450 20,5% 30 1,2%
Zwolle 510 22,3% 590 24,8% 80 2,5%
Alkmaar 440 18,5% 435 19,1% -5 0,6%
Amersfoort 580 23,2% 580 23,2% 0 0,0%
Emmen 610 24,4% 815 32,6% 205 8,2%
Lelystad 430 25,6% 515 29,9% 85 4,3%
Zaanstad 520 19,8% 560 21,7% 40 1,9%
G4 18.780 16,3% 19.065 17,3% 285 1,0%
G26 19.380 20,2% 20.885 22,2% 1.505 2,0%
Rest Nederland 33.920 24,1% 34.900 25,0% 980 0,9%
Nederland 72.080 20,5% 74.845 21,8% 2.765 1,3%
6 Ten opzichte van instroomindicator 4 in de nulmeting is de definitie van nieuwe en herhaalde instroom
gewijzigd, waardoor een vergelijking met de nulmeting over het jaar 2000 niet mogelijk is. Wel wordt hier de
vergelijking 2001 en 2002 gepresenteerd. Aanvankelijk werd onder nieuwe instroom verstaan de clienten die
voor het eerst in het betreffende kalenderjaar instroomden. Onder nieuwe instromers wordt nu verstaan cliënten,
die twaalf maanden voorafgaand aan de uitkering geen bijstand hebben ontvangen. Cliënten die wel
bijstandafhankelijk zijn geweest in de twaalf maanden voorafgaand aan de eerste betaling worden tot de
herhaalde instroom gerekend (zie ook indicator 12) .
7 Als percentage van de gemiddelde bijstandspopulatie in het betreffende jaar (gemiddelde van begin- en
eindstand).
8 Verandering van het aandeel nieuwe instroom in de bijstand in procentpunten.
---
Uit tabel 6 blijkt dat tussen 2001 en 2002 de instroom met 2765 is verhoogd (1,3%-punt).
Uitzondering vormen o.a. Amsterdam en Schiedam, waar de instroom is afgenomen. De
nieuwe instroom maakt voor heel Nederland circa een vijfde uit van het gemiddelde bestand.
In de G4 ligt dit aandeel echter lager en bij de G26 en in de rest van Nederland ligt dit i.h.a.
hoger. In de verhoogde instroomcijfers weerspiegelt zich mogelijkerwijs de verslechterende
conjunctuur.
De verhouding tussen nieuwe instroom en het gemiddelde aantal bijstandsontvangenden moet
echter ook bezien worden in relatie tot de uitstroom. De kans om de bijstand weer te verlaten
is namelijk het grootst bij bijstandsgerechtigden die onlangs zijn ingestroomd. Deze kans
neemt af naarmate men langer een bijstandsuitkering heeft. Een relatief grote instroom
betekent dat naar verhouding het aantal kortdurende uitkeringen groot is, met als gevolg een
relatief grote uitstroom. Uiteraard is de ontwikkeling van de uitstroom niet geheel gelijk aan
die van de instroom. Dit blijkt uit de lichte daling van het aantal bijstandsgerechtigden
gedurende 2002 (tabel 1).
---
Indicator 6: uitstroom naar werk
Tabel 7: percentage uitstroom naar werk9, 10
2e halfjaar 2001 1e halfjaar 2002 2e halfjaar 2002
Gemeente waarvan naar waarvan naar waarvan naar
naar werk regulier werk naar werk regulier werk naar werk regulier werk
Amsterdam 31 83 28 74 24 72
s-Gravenhage 43 76 39 77 31 74
Rotterdam 40 79 37 82 33 81
Utrecht 32 96 27 94 21 96
Almelo 51 87 36 83 30 82
Arnhem 41 83 41 89 30 91
Breda 38 86 36 88 23 94
Deventer 47 85 47 75 33 82
Dordrecht 46 79 44 70 33 71
Eindhoven 34 85 26 87 19 90
Enschede 50 73 44 70 37 75
Groningen 52 83 50 78 36 71
Haarlem 39 90 30 88 22 95
Heerlen 42 87 32 86 34 86
Helmond 39 80 24 86 22 78
Hengelo 56 73 50 77 32 74
s-Hertogenbosch 44 80 37 75 34 80
Leeuwarden 42 86 36 85 31 89
Leiden 35 94 31 90 30 90
Maastricht 41 72 34 72 26 77
Nijmegen 42 80 37 73 30 79
Schiedam 47 81 40 91 22 90
Tilburg 31 87 33 81 32 78
Venlo 31 91 40 89 30 88
Zwolle 41 92 36 85 24 87
Alkmaar 38 85 35 86 22 93
Amersfoort 31 86 33 82 37 77
Emmen 43 76 49 77 35 78
Lelystad 44 83 36 90 25 88
Zaanstad 43 89 36 88 35 90
G4 36 80 33 79 28 77
G26 42 80 38 81 30 82
Rest Nederland 43 85 39 85 31 85
Nederland 41 83 37 82 30 82
Uit tabel 7 blijkt dat (op landelijk niveau) van de uitstroom in het tweede halfjaar van 2001
ongeveer 41 procent uitstroom naar werk betrof. Dit percentage daalt tot 37 procent in het
eerste en 30 procent in het tweede halfjaar van 2002. Voor de G4, G26 en de restgemeenten
vinden we vergelijkbare patronen. Het percentage uitstroom naar werk is wel wat lager voor
de G4, maar dan met name voor Amsterdam en Utrecht. Bij uitstroom naar werk gaat het
landelijk gezien in ongeveer 82 procent van de gevallen om uitstroom naar regulier werk (en
dus in 18 procent van de gevallen om uitstroom naar gesubsidieerd werk). Dit percentage is
9 Uitstroom naar (regulier en gesubsidieerd) werk als percentage van de totale uitstroom.
10 Uitstroom naar regulier werk als percentage van de totale uitstroom naar werk.
10
redelijk constant in de tijd en blijkt wat lager te zijn voor de G4 en dan met name voor
Amsterdam (niet in het tweede halfjaar van 2001) en 's-Gravenhage (voor Utrecht is het
percentage juist heel hoog).
Indicator 7: uitstroom naar werk van alleenstaande ouders
Tabel 8: percentage uitstroom naar werk van alleenstaande ouders11, 12
2e halfjaar 2001 1e halfjaar 2002 2e halfjaar 2002
Gemeente waarvan naar waarvan naar waarvan naar
naar werk regulier werk naar werk regulier werk naar werk regulier werk
Amsterdam 35 79 28 75 23 73
s-Gravenhage 33 78 32 76 27 69
Rotterdam 39 66 31 72 26 71
Utrecht 31 95 21 98 12 100
Almelo 40 95 22 82 21 71
Arnhem 29 88 27 81 18 95
Breda 41 85 20 88 12 100
Deventer 41 86 33 87 34 77
Dordrecht 35 69 29 62 29 69
Eindhoven 26 81 21 84 14 74
Enschede 43 70 41 59 27 66
Groningen 33 68 32 68 21 50
Haarlem 44 91 23 95 25 95
Heerlen 47 87 15 76 31 75
Helmond 33 81 12 100 12 92
Hengelo 44 67 44 75 30 57
s-Hertogenbosch 40 82 38 80 21 85
Leeuwarden 21 91 24 77 18 86
Leiden 22 96 22 100 26 88
Maastricht 28 77 13 72 24 76
Nijmegen 30 89 36 79 18 69
Schiedam 40 75 41 88 21 80
Tilburg 19 83 27 84 19 73
Venlo 30 96 36 97 23 83
Zwolle 26 87 35 84 28 89
Alkmaar 50 84 13 86 23 89
Amersfoort 29 89 32 91 29 89
Emmen 21 73 32 65 19 80
Lelystad 42 71 37 87 28 83
Zaanstad 38 89 30 97 23 85
G4 36 75 29 75 24 73
G26 36 75 28 80 22 78
Rest Nederland 37 85 30 85 23 87
Nederland 35 81 29 81 23 80
Uit tabel 8 blijkt dat het percentage uitstroom naar werk van alleenstaande ouders daalt van 35
procent in het tweede halfjaar van 2001 tot 23 procent in het tweede halfjaar van 2002. De
cijfers voor de G4, G26 en de restgemeenten wijken hier niet veel van af. Op landelijk niveau
11 Uitstroom naar werk als percentage van de totale uitstroom.
12 Uitstroom naar regulier werk als percentage van de totale uitstroom naar werk.
---
ligt het percentage voor de uitstroom naar werk van alleenstaande ouders circa 7 procentpunt
lager dan het totale percentage uitstroom naar werk (zie tabel 7). De uitstroom naar regulier
werk is in de onderzoeksperiode voor heel Nederland redelijk constant en bedraagt 81 procent
van de uitstroom naar werk. Hiermee is het percentage uitstroom naar regulier werk voor
alleenstaande ouders iets lager dan het algemene percentage uitstroom naar regulier werk.
Indicator 8: uitstroom naar werk van niet-westerse allochtonen13
Tabel 9: percentage uitstroom naar werk van niet-westerse allochtonen14, 15
2e halfjaar 2001 1e halfjaar 2002 2e halfjaar 2002
Gemeente waarvan naar waarvan naar waarvan naar
naar werk regulier werk naar werk regulier werk naar werk regulier werk
Amsterdam 31 83 31 74 26 73
s-Gravenhage 45 74 45 75 33 73
Rotterdam 43 79 39 80 33 78
Utrecht 32 96 32 92 23 95
Almelo 85 90 45 85 38 63
Arnhem 44 85 47 87 35 95
Breda 40 87 42 89 24 91
Deventer 60 90 66 81 39 82
Dordrecht 47 74 44 65 36 72
Eindhoven 42 92 29 92 22 95
Enschede 52 70 50 65 37 74
Groningen 50 82 47 72 30 66
Haarlem 53 92 36 89 26 97
Heerlen 47 88 39 81 32 81
Helmond 41 96 27 92 29 79
Hengelo 64 63 52 74 40 66
s-Hertogenbosch 43 78 37 74 32 80
Leeuwarden 45 90 37 90 33 90
Leiden 41 95 33 94 41 91
Maastricht 48 78 57 78 24 88
Nijmegen 50 83 37 68 34 76
Schiedam 51 82 45 91 24 92
Tilburg 35 92 36 83 34 80
Venlo 34 95 45 93 26 85
Zwolle 40 95 38 91 26 78
Alkmaar 42 93 48 86 30 96
Amersfoort 32 86 38 70 47 74
Emmen 44 94 53 78 40 82
Lelystad 57 90 41 86 26 84
Zaanstad 55 88 39 92 46 92
G4 38 80 36 77 30 76
G26 38 80 42 80 32 82
Rest Nederland 45 87 41 84 34 86
Nederland 42 83 39 80 32 81
13 Zie voetnoot 4 voor de definitie van (niet-westerse) allochtonen.
14 Uitstroom naar werk als percentage van de totale uitstroom.
15 Uitstroom naar regulier werk als percentage van de totale uitstroom naar werk.
12
Het percentage uitstroom naar werk van niet-westerse allochtonen loopt terug van 42 procent
in het tweede halfjaar van 2001 tot 32 procent in het tweede halfjaar van 2002. Dit dalende
patroon wordt ook gevolgd door de groepen van gemeenten, met uitzondering van de G26,
waar het percentage voor het eerste halfjaar van 2002 hoger ligt dan het percentage voor het
tweede halfjaar van 2001. Vergeleken met de algemene uitstroom naar werk (zie tabel 7) ligt
het percentage uitstroom naar werk van niet-westerse allochtonen iets hoger voor heel
Nederland. Dit geldt in de meeste gevallen ook voor de verschillende groepen gemeenten.
In het tweede halfjaar van 2001 stroomde in heel Nederland ongeveer 83 procent van de niet-
westerse allochtone uitstromers uit naar een reguliere baan. Dit percentage neemt in het eerste
halfjaar van 2002 af tot 80 procent en stijgt in het tweede halfjaar van 2002 weer iets tot zo'n
81 procent. Daarmee is het percentage uitstroom naar reguliere arbeid voor niet-westerse
allochtonen iets lager dan gemiddeld. Ook hier blijkt de uitstroom naar regulier werk relatief
het kleinst te zijn voor de G4 (met name Amsterdam en 's-Gravenhage).
13
Indicator 12: herhaalde instroom (aantal draaideurcliënten)16
Tabel 10: omvang herhaalde instroom in de bijstand in 2001 en 2002, aandeel in de totale
instroom en het verschil 2002-2001
Jaar 2001 Jaar 2002 Verschil 2002 - 2001
Herhaalde Herhaalde
Gemeente instroom Aandeel17 instroom Aandeel Aantal Aandeel18
Amsterdam 2.250 26,6% 2.725 32,1% 475 5,5%
s-Gravenhage 1.250 23,7% 1.165 20,5% -85 -3,2%
Rotterdam 1.890 20,6% 1.815 19,5% -75 -1,1%
Utrecht 490 28,0% 465 26,0% -25 -2,0%
Almelo 120 26,7% 100 19,2% -20 -7,5%
Arnhem 480 27,1% 395 20,8% -85 -6,3%
Breda 520 37,1% 550 37,4% 30 0,3%
Deventer 110 21,2% 90 17,8% -20 -3,4%
Dordrecht 340 24,6% 335 25,2% -5 0,6%
Eindhoven 600 35,3% 680 36,4% 80 1,1%
Enschede 490 31,8% 455 27,7% -35 -4,1%
Groningen 570 23,1% 530 20,3% -40 -2,8%
Haarlem 200 25,3% 190 24,4% -10 -0,9%
Heerlen 310 25,8% 315 25,9% 5 0,1%
Helmond 170 29,8% 145 23,0% -25 -6,8%
Hengelo 100 20,4% 85 14,5% -15 -5,9%
s-Hertogenbosch 200 25,3% 225 26,2% 25 0,9%
Leeuwarden 340 25,4% 440 32,1% 100 6,7%
Leiden 140 22,6% 125 20,0% -15 -2,6%
Maastricht 250 27,2% 275 25,2% 25 -2,0%
Nijmegen 450 26,9% 425 26,6% -25 -0,3%
Schiedam 180 22,5% 130 19,8% -50 -2,7%
Tilburg 800 44,0% 535 31,5% -265 -12,5%
Venlo 320 43,2% 235 34,3% -85 -8,9%
Zwolle 120 19,0% 100 14,5% -20 -4,5%
Alkmaar 120 21,4% 120 21,6% 0 0,2%
Amersfoort 190 24,7% 200 25,6% 10 0,9%
Emmen 280 31,5% 235 22,4% -45 -9,1%
Lelystad 80 15,7% 110 17,6% 30 1,9%
Zaanstad 140 21,2% 130 18,8% -10 -2,4%
G4 5.880 23,8% 6.165 24,4% 285 0,6%
G26 7.620 28,2% 7.155 25,5% -465 -2,7%
Rest Nederland 8.950 20,9% 9.180 20,8% 230 -0,1%
Nederland 22.440 23,7% 22.500 23,1% 60 -0,6%
In 2001 zijn 22.440 cliënten binnen twaalf maanden na een eerdere uitkeringsbeëindiging
opnieuw bijstandafhankelijk. Dat betekent dat bijna een van de vier instromers in 2001 een
draaideurcliënt is (23,7%). In 2002 ligt dit percentage in het algemeen lager. Uitzondering
vormt o.m. Amsterdam waar sprake is van een stijging met 5,5%-punt.
16 Zie noot 6.
17 Aandeel in de totale instroom, waarbij totale instroom staat voor de som van nieuwe instroom (indicator 4) en
herhaalde instroom.
18 Verandering van het aandeel herhaalde instroom in procentpunten.
14
Tabel 11: draaideurratio 2001 en 2002 en het verschil 2002 - 2001
gem. gem. verschil
uitstroom draaideurratio uitstroom draaideurratio draaideurratio
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid