LJN-nummer: AF1370 Zaaknr: 02/809 WAO
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 30-10-2002
Datum publicatie: 20-11-2003
Soort zaak: bestuursrecht - sociale zekerheid
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig

RECHTBANK TE ROTTERDAM

Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak WAO 02/809-OOST

Uitspraak

in het geding tussen

(eiseres)
gemachtigde mr. J.P.M. van Zijl, advocaat te Tilburg,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.


1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 22 februari 2001 (hierna: het primaire besluit) heeft de rechtsvoorganger van verweerder, Gak Nederland bv, namens het Landelijk instituut sociale verzekeringen, aan de heer (X), werknemer bij eiseres (hierna te noemen: de werknemer) medegedeeld dat diens mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 5 februari 2001 ongewijzigd wordt vastgesteld op 80-100%.
Eerst op 23 oktober 2001 is een kopie van het primaire besluit toegezonden aan eiseres.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 31 oktober 2001, mitsdien tijdig, bezwaar gemaakt, welk bezwaar is aangevuld bij brief van 3 december 2001.

Bij besluit van 15 februari 2002 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 28 maart 2002, op dezelfde dag per fax bij de rechtbank ingekomen, beroep ingesteld. Bij brief van 3 mei 2002 heeft eiseres de gronden van het beroep aangevuld.

De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de werknemer in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Het beroepschrift is hem in afschrift toegezonden. De werknemer heeft desgevraagd medegedeeld niet toe te stemmen in de verstrekking van stukken met zijn medische gegevens aan eiseres en heeft voorts medegedeeld niet aan het geding te willen deelnemen.

Verweerder heeft bij brief van 23 mei 2002 een verweerschrift ingediend.

Na een verzoek daartoe zijn de medische gegevens van de werknemer op 4 september 2002 aan de advocaat-gemachtigde van eiseres toegezonden. Op grond daarvan heeft de gemachtigde van eiseres de gronden van het beroep bij brief van 5 september 2002 aangevuld. Bij brief van 13 september 2002 heeft de gemachtigde van eiseres nogmaals een aanvullend beroepschrift ingediend met in de bijlage de medische beroepsgronden, zoals opgesteld door de heer J.M.W.N. Derks, de daartoe door eiseres gemachtigde arts.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2002. Namens eiseres was aanwezig de heer (Y), directeur, en de gemachtigde van eiseres. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.


2. Overwegingen

Bij de beoordeling van dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.

De werknemer, in dienst bij eiseres als polyesterbewerker sinds 1 januari 1988, is van 19 augustus 1997 tot 24 november 1997 ziek geweest. Op 19 januari 1998 heeft hij zich opnieuw ziekgemeld, waarna hij op 13 september 1998 het werk heeft hervat, met blijvende beperkingen voor het werken aan gevaarlijke machines en op hoogten. Vervolgens is de werknemer op 25 januari 1999 opnieuw geheel uitgevallen.

Bij besluit van 6 december 1999 heeft verweerder de werknemer met ingang van 9 februari 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de WAO) toegekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Noch door de werkgever, noch door eiseres, is daartegen bezwaar ingesteld.

Op grond van de bepaling zoals neergelegd in artikel 36 van de WAO dat binnen het jaar moet worden bezien of er gronden aanwezig zijn voor herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft op 5 februari 2001 een herbeoordeling door een indicatieadviseur plaatsgevonden, welke beoordeling ten grondslag heeft gelegen aan het primaire besluit waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer ongewijzigd is vastgesteld op 80-100%.

Eiseres heeft tegen dit besluit - nadat het haar alsnog is toegezonden
- bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat het primaire besluit onvoldoende is gemotiveerd.

In het bestreden besluit erkent verweerder dat de motivering van het primaire besluit voor eiseres niet kenbaar is, nu de toekenning van de uitkering aan de werknemer uitsluitend berust op een medisch oordeel en de werknemer geen toestemming heeft verleend voor de verstrekking van zijn medische gegevens aan eiseres.

Het beroep van eiseres richt zich ten eerste tegen de gevoerde procedure waarbij de medische gegevens van de werknemer aan eiseres zijn onthouden, en ten tweede tegen de medisch-inhoudelijke beoordeling welke ten grondslag heeft gelegen aan het primaire besluit.

Ten aanzien van de procedurele aspecten overweegt de rechtbank als volgt.

In de artikelen 88 tot en met 88i van de WAO is een regeling neergelegd met betrekking tot medische besluiten (hierna: de medische besluitenregeling).

Ingevolge artikel 88a, eerste lid, van de WAO heeft de werkgever slechts recht op kennisneming van enig stuk dat medische gegevens bevat, indien de werknemer hiervoor toestemming heeft verleend. Voor gevallen waarin deze toestemming niet wordt verleend, bepaalt artikel 88c, eerste lid, van de WAO dat kennisneming van de medische gegevens is voorbehouden aan een gemachtigde van de werkgever die arts is (hierna: arts-gemachtigde). In het tweede lid is bepaald dat de arts-gemachtigde in de plaats treedt van de werkgever bij het opstellen van een bezwaar- of beroepschrift en bij de behandeling van een bezwaar of beroep, voorzover betrekking hebbende op medische gegevens.

Op 20 juli 2001 heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna te noemen: de CRvB) in een aantal uitspraken (RSV 2001/205, RSV 2001/206, RSV 2001/232) de medische besluitenregeling in strijd geoordeeld met de waarborgen voor een eerlijk proces die voortvloeien uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 1951, 154, verder te noemen: EVRM). De CRvB is van oordeel dat de medische besluitenregeling niet onverkort kan worden toegepast omdat de werkgever daardoor te zeer wordt belemmerd in het op adequate wijze behartigen van zijn belangen. De door de wetgever beoogde bescherming van de privacy van de werknemer vormt volgens de CRvB onvoldoende rechtvaardiging voor de wezenlijk nadeliger positie van de werkgever ten opzichte van de andere partijen.

Naar het oordeel van de CRvB wordt aan de elementaire eisen van een eerlijk proces wel voldaan, indien - artikel 88c en 88g van de WAO in zoverre buiten toepassing latend - door de administratieve rechter, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb, wordt bepaald dat inzage in, dan wel de kennisneming of toezending van medische gegevens van de werknemer is voorbehouden aan een gemachtigde van de werkgever die arts of advocaat is, dan wel daartoe van de rechter bijzondere toestemming heeft gekregen en dat deze gemachtigde(n) - voor zover het de medische aspecten betreft - in de plaats van de werkgever treden.

In twee uitspraken van 13 februari 2002 (USZ 2002/100, USZ 2002/101) heeft de CRvB zich nader uitgesproken over de (rechtstreekse) toepasselijkheid van de uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloeiende eisen van een eerlijk proces in de bezwaarfase. De CRvB is van oordeel dat een bestuursorgaan - anders dan de rechter - op grond van artikel 6 van het EVRM niet gehouden kan worden af te wijken van de medische besluitenregeling en met name van artikel 88c van de WAO in het kader van de heroverweging in bezwaar. In die gevallen gelden in de bezwaarschrift-procedure derhalve andere, minder vergaande waarborgen dan in de rechterlijke procedure. Dat dit uit een supranationaal verdrag voortvloeiende onderscheid tot gevolg kan hebben dat rechterlijke procedures aanhangig worden gemaakt met als doel kennis te kunnen nemen van de aan een besluit ten grondslag liggende medische gegevens en niet, althans niet in de eerste plaats, omdat men het inhoudelijk niet met het besluit eens is, wordt door de CRvB aanvaard.

In de onderhavige procedure heeft de werknemer zowel in de bezwaarprocedure als in de beroeps-procedure geen toestemming gegeven voor kennisname door eiseres van de stukken die medische gegevens bevatten.

Eiseres heeft in bezwaar geen gebruik gemaakt van een arts-gemachtigde als bedoeld in artikel 88c van de WAO. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat dit artikel strijdig is met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in de artikel 6 van het EVRM. In beroep heeft zij dit standpunt herhaald en nader toegelicht. Daarbij is door eiseres aangevoerd dat ook met toepassing van het in artikel 8:32, tweede lid, van de Awb, bepaalde, niet wordt voldaan aan de vereisten van een eerlijk proces nu de werkgever zelf geen kennis kan nemen van de "merits of the matter" en daardoor een "substantial disadvantage" heeft ten opzichte van de andere procespartijen. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de wijze van toepassing van de artikel 8:32 regeling de toets der kritiek niet kan doorstaan nu, ingevolge de uitspraak van de CRvB van 13 februari 2002 (USZ 2002/100), ten aanzien van elk onderdeel van elk stuk moet worden afgewogen of het privacybelang van de werknemer dient te prevaleren boven het belang van de werkgever bij een eerlijk proces, hetgeen in de onderhavige procedure niet is gebeurd. Tenslotte acht eiseres zich benadeeld nu zij, anders dan de andere procespartijen, de werknemer niet kan laten onderzoeken door een arts van haar keuze.
Een en ander is aanleiding voor eiseres om, los van het eindoordeel, te verzoeken om veroordeling van verweerder in de proceskosten aan haar zijde, nu zij gedwongen is beroep in te stellen om kennis te kunnen nemen van de inhoud van de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het primaire besluit.

In verband met de procedurele ongelijkheid heeft de gemachtigde van eiseres primair verzocht om openbare behandeling ter terechtzitting, in afwijking van het bepaalde in artikel 88h van de WAO, teneinde de vertegenwoordiger van eiseres, de heer (Y), in staat te stellen de gehele zitting bij te wonen. Subsidiair heeft de gemachtigde verzocht deze vertegenwoordiger van eiseres voorafgaand aan de zitting te horen omtrent hetgeen deze reeds uit andere bronnen bekend is over de gezondheids-situatie van de werknemer, zodat de rechtbank kan vaststellen in hoeverre de privacy van de werknemer daadwerkelijk wordt geschonden door de aanwezigheid van deze vertegenwoordiger.

Ter zitting heeft de rechtbank beide verzoeken afgewezen.

De rechtbank heeft daartoe overwogen dat, nu in de onderhavige casus de vraag dient te worden beantwoord of de 8:32-procedure, zoals hier toegepast, zich verdraagt met de bepalingen van het EVRM, het niet in de rede ligt hierop vooruit te lopen door de medische gegevens van de werknemer, door middel van een openbare behandeling, in beroep alsnog ter kennis te brengen van de werkgever.

Met betrekking tot het subsidiaire verzoek heeft de rechtbank overwogen dat het onthouden van de medische gegevens aan de werkgever rechtstreeks het gevolg is van het onthouden van toestemming daartoe door de werknemer. Dat de werkgever wellicht vanuit andere bronnen al over allerlei informatie beschikt, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.

De rechtbank heeft daarop de behandeling van deze zaak ter terechtzitting gesplitst in een openbaar en een niet-openbaar deel (bespreking van de medische stukken heeft plaatsgevonden in het niet-openbare deel, waarbij de heer Van der Meulen de zaal heeft verlaten).

Met betrekking tot de artikel 8:32 procedure overweegt de rechtbank voor het overige als volgt.

De rechtbank volgt het standpunt van de CRvB over de onverenigbaarheid van de medische besluitenregeling met artikel 6 van het EVRM en neemt de hiervoor aangehaalde motivering van de Raad over. Met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb heeft eiseres kennis kunnen nemen van alle processtukken, waaronder de medische stukken.

Niet valt in te zien hoe sprake kan zijn van benadeling van de werkgever, nu deze via diens vertegenwoordigers alle stukken ter inzage krijgt, ook de stukken welke medische gegevens bevatten. Dat niet elke vertegenwoordiger elk stuk mag inzien, doet daaraan niet af. De beperking geldt dan ook niet de werkgever zelf - zijnde een rechtspersoon - doch veeleer de kring van gemachtigden die kennis mag nemen van de medische gegevens. Dat daaraan beperkingen worden gesteld, betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat eiseres niet in staat wordt gesteld haar belangen goed te behartigen.

In gevallen als het onderhavige, waarbij een zekere spanning bestaat tussen enerzijds het recht op privacy van de werknemer en anderzijds het recht op een eerlijk proces van de werkgever, dient ervoor te worden gewaakt dat aan beide belangen zo goed en evenwichtig mogelijk recht wordt gedaan.
Niet aannemelijk is geworden dat in de onderhavige procedure ten aanzien van bepaalde stukken of onderdelen van stukken de kennisname ten onrechte zou zijn beperkt tot de arts-gemachtigde en de advocaat-gemachtigde als bedoeld in artikel 8:32 van de Awb.

Tenslotte merkt de rechtbank op dat een eventueel door de werkgever gewenst medisch onderzoek van de werknemer door een arts van eigen keuze te allen tijde volledig afhankelijk blijft van de instemming van de betrokken werknemer, die er bovendien vooraf op gewezen moet worden dat de uitkomst van het onderzoek uiteindelijk ook nadelige gevolgen voor de voortzetting van zijn uitkering kan hebben, aldus de CRvB in haar uitspraak van 15 februari 1995 (RSV 1996/214).

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige procedure is voldaan aan de uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloeiende waarborgen voor een eerlijk proces, en dat eiseres in voldoende mate in staat is gesteld haar belangen goed te behartigen, zonder afbreuk te doen aan de belangen van de werknemer als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.

Met betrekking tot de medisch-inhoudelijke aspecten overweegt de rechtbank als volgt.

Door de arts-gemachtigde van eiseres is - kort samengevat - naar voren gebracht dat de rapportage onvoldoende geobjectiveerde klachten bevat die op geen enkele wijze een indicatie geven voor de ernst van de aandoening, en evenmin de vraag beantwoorden in hoeverre de werknemer ten gevolge van die aandoening beperkingen voor de arbeid ondervindt. Ten onrechte is geen belastbaarheidspatroon opgesteld en ten onrechte is geen arbeidskundig onderzoek ingesteld. De wijze waarop de herbeoordeling heeft plaatsgevonden kan de toets der kritiek niet doorstaan, meent de arts-gemachtigde.

De rechtbank deelt die laatste opvatting en merkt dienaangaande het volgende op.

In de rapportage van de verzekeringsarts van 9 november 1999 wordt geconcludeerd dat de werknemer per einde wachttijd volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Omdat in de nabije toekomst verbetering wordt verwacht, mede afhankelijk van hoe enkele, hier niet met name te noemen omstandigheden met betrekking tot de gezinssituatie zich zullen ontwikkelen, adviseert de verzekeringsarts medisch heronderzoek binnen zes maanden na einde wachttijd. Dat medisch heronderzoek vindt niet plaats. In de plaats daarvan wordt de werknemer eerst op 5 februari 2001 telefonisch benaderd door een indicatieadviseur die bij hem informeert hoe het gaat. Daarbij is verzuimd te informeren naar de eerder aangehaalde omstandigheden die bij de oorspronkelijke beslissing tot toekenning van een uitkering zo'n doorslaggevende rol hebben gespeeld.

Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om onder dergelijke omstandigheden gericht te informeren naar de thuissituatie op dat moment, mede in relatie tot de gezondheidstoestand van de werknemer, en daarover zo nodig nadere informatie in te winnen. Door dit na te laten is het onderzoek van verweerder onzorgvuldig.

De rechtbank acht het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het primaire besluit dermate onzorgvuldig dat het bestreden besluit, waarbij verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat het primaire besluit gehandhaafd kan blijven, voor vernietiging in aanmerking komt.

Op grond van het hiervoor overwogene kan het bestreden besluit niet in stand blijven vanwege strijd met artikel 3:2 van de Awb en dient het beroep gegrond verklaard te worden.

De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op EUR 1127,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet gebleken.


3. Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt het bestreden besluit,

bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw beslist op het bezwaar van 31 oktober 2001 van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak,

bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van EUR 218,- vergoedt,

veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van EUR 1127,- en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M.M. Oostdam, rechter. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. I. Geerink-van Loon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2002.

De griffier: De rechter:

Afschrift verzonden op:

Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.