Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AN7564 Zaaknr: C02/146HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 7-11-2003
Datum publicatie: 7-11-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
7 november 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/146HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
, wonende te ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
TWO'S COMPANY B.V., gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploot van
20 december 1994 in de zaak met rolnr. 95/459 verweerster in cassatie
- verder te noemen: Two's Company - gedagvaard voor de kantonrechter
te Eindhoven en gevorderd Two's Company bij vonnis, uitvoerbaar bij
voorraad, te veroordelen:
1. aan tegen kwijting te voldoen terzake afrekening 1993 het
bedrag van f 4.366,69 bruto (Nederland) en het bedrag van f 25.533,33
bruto (Wenen/Londen) en over 1994 respectievelijk f 12.578,74 bruto
(Nederland) en f 11.504,66 bruto (Wenen/Londen), zulks met verrekening
van de door verschuldigde reiskosten ten bedrage van f
2.214,88, een en ander vermeerderd met de wettelijke verhoging ex
artikel 7A:1639q (oud) BW alsmede de wettelijke rente over een en
ander;
2. aan tegen kwijting te voldoen het bedrag van f 17.944,56
bruto terzake vakantiedagen;
3. aan tegen kwijting te voldoen het bedrag van f 8.955,44
netto terzake afrekening ontbindingsvergoeding;
4. aan tegen kwijting te voldoen het bedrag van f 180.000,--
bruto plus 8% dus f 194.400,--, vermeerderd met 5% van de winst vóór
belastingen van Two's Company Vastgoed B.V. over het jaar 1993, het
totaal verminderd met het reeds door de kantonrechter toegewezen en
door ontvangen bedrag van f 60.000,-- bruto, het verschuldigde
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van deze
dagvaarding;
5. aan ter beschikking te stellen de volledige jaarstukken van
Two's Company Vastgoed B.V. 1993 en - zodra deze zijn vastgesteld -
1994 alsmede de benodigde justificatoire bescheiden ter controle van
de jaarstukken, zulks onder verbeurte van een dwangsom ten behoeve van
van f 1.000,-- per dag voor elke dag dat Two's Company met
terbeschikkingstelling van de hierbedoelde stukken in gebreke blijft;
6. te verklaren voor recht dat het non-concurrentiebeding is vervallen
subsidiair dat dit beperkt is tot reclame- en
advertentiewerkzaamheden, subsidiair het eventuele
non-concurrentiebeding vervallen te verklaren respectievelijk de
eventueel door verschuldigde boeten te mitigeren tot nul, en -
meer subsidiair - Two's Company te veroordelen aan tegen
kwijting te voldoen uit hoofde van artikel 7A:1637x lid 5 (oud) BW het
bedrag van f 194.400,--.
Two's Company heeft de vorderingen bestreden.
Bij exploot van 22 december 1994 in de zaak met rolnr. 95/564 heeft
Two's Company gedagvaard te verschijnen voor de kantonrechter
te Eindhoven en na vermindering van eis gevorderd bij vonnis,
voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan
Two's Company tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de somma
van f 52.440,34, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover
vanaf de datum van sommatie, 25 november 1994, althans de datum van
dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
Op vordering van Two's Company en met instemming van heeft de
kantonrechter bij incidenteel vonnis van 13 april 1995 beide
voornoemde zaken gevoegd en beide gevoegde zaken naar de rol verwezen
voor voortprocederen.
heeft in de zaak met rolnr. 95/564 de vordering van Two's
Company bestreden en bij conclusie van repliek in de zaak met rolnr.
95/459 zijn eis gewijzigd en na vermindering en vermeerdering van eis
gevorderd als in die conclusie vermeld.
heeft zijn vordering tot betaling van een bedrag van f
8.955,44 netto ter zake van de afrekening van de ontbindingsvergoeding
ingetrokken.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 21 december 1995 in de
zaak met rolnr. 95/459:
- Two's Company veroordeeld aan ter beschikking te stellen de
volledige jaarstukken van Two's Company Vastgoed B.V. over 1993 en
1994, alsmede de benodigde justificatoire bescheiden ter controle van
de jaarstukken, zulks onder verbeurte van een dwangsom ten behoeve van
van f 1.000,-- per dag voor elke dag na vier weken na de
betekening van dit vonnis dat Two's Company met de
terbeschikkingstelling van de hier bedoelde stukken in gebreke blijft;
- Two's Company toegelaten door alle middelen rechtens, maar vooreerst
door geschriften, te bewijzen dat over 1993 vanuit Wenen aan
salaris is betaald tot een bedrag van ATS 93.080,-- netto en dat in
totaal vanuit Londen aan wegens salaris c.a. is betaald f
81.353,94, en
- iedere verdere uitspraak aangehouden.
In de zaak met rolnr. 95/564 heeft de kantonrechter bij voormeld
tussenvonnis de beslissing van de zaak aangehouden.
Na overlegging van producties aan de zijde van Two's Company heeft de
kantonrechter bij eindvonnis van 5 september 1996:
in de zaak met rolnummer 95/459:
- Two's Company veroordeeld om aan te betalen de volgende
bedragen:
- f 29.900,02 bruto wegens salaris over 1993;
- f 11.504,66 bruto wegens salaris over 1994, met dien verstande dat
het netto equivalent van dit bedrag verminderd dient te worden met f
2.214,88;
- f 15.000,-- wegens pensioenpremie over 1994;
- f 8.075,07 bruto wegens niet-genoten vakantiedagen;
- f 134.400,--, vermeerderd met 5% van de winst vóór belastingen van
Two's Company Vastgoed B.V. over het jaar 1993;
de bovengenoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf de dag der dagvaarding (20 december 1994) tot de dag der
voldoening;
- verstaan dat tussen partijen een beperkt beding van non-concurrentie
heeft te gelden zoals is geformuleerd in het door de kantonrechter te
Eindhoven tussen partijen gewezen vonnis d.d. 4 april 1995;
- bepaald dat partijen de eigen kosten van het incident dragen;
- Two's Company veroordeeld in de kosten van het geding in de
hoofdzaak aan de zijde van gevallen, zoals in het dictum van
dit vonnis vermeld;
- dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
In de zaak met rolnummer 95/564:
- veroordeeld om aan Two's Company te betalen de somma van f
42.440,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november
1994 tot de dag der voldoening;
- veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van
Two's Company gevallen, zoals in het dictum van dit vonnis vermeld;
- dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen beide vonnissen van de kantonrechter heeft hoger beroep
ingesteld bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch. Two's Company heeft
incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenvonnis van 21 mei 1999 heeft de rechtbank beide partijen tot
bewijslevering toegelaten.
Na enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 2 november 2001:
in het principaal appel:
- vernietigd de vonnissen van de kantonrechter van 21 december 1995 en
5 september 1996, onder rolnummer 95/459, voorzover daarbij de
vordering van tot betaling van een bedrag van f 8.075,07
inzake niet genoten vakantie is toegewezen en de vordering van
tot toekenning van een wettelijke verhoging is afgewezen;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- Two's Company veroordeeld om aan te betalen:
- een bedrag van f 18.542,77 bruto (inzake niet genoten
vakantiedagen);
- een bedrag van f 2.606,74 (inzake kosten deurwaarder van het
beslag);
- een bedrag van f 980,- (inzake griffierecht van het beslag);
- een bedrag van f 12.578,74 bruto (inzake salaris en vakantiegeld in
Nederland over 1994);
- een wettelijke verhoging van 10% over de door de kantonrechter
toegewezen bedragen van f 29.900,02, f 11.504,66 en f 15.000,- en over
het hierboven toegewezen bedrag van f 12.578,74, alsmede de wettelijke
rente vanaf 20 december 1994 over de op grond van deze wettelijke
verhoging toegekende bedragen;
- Two's Company veroordeeld in de door gemaakte kosten van het
principaal appel, zoals in het dictum van dit vonnis vermeld;
in het incidenteel appel:
- vernietigd de vonnissen van de kantonrechter van 21 december 1995 en
5 september 1996, onder rolnummer 95/459, voorzover daarbij de
vordering van tot betaling van een bedrag van f 134.400,--,
vermeerderd met 5% van de winst vóór belastingen van Two's Company
Vastgoed B.V., over het jaar 1993, is toegewezen en voorzover Two's
Company in de aan de zijde van gevallen proceskosten van dat
geding is veroordeeld;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- deze vordering afgewezen;
- de proceskosten van het geding in de eerste aanleg met rolnummer
95/459 gecompenseerd;
- veroordeeld in de door Two's Company gemaakte kosten van het
incidenteel appel, zoals in het dictum van dit vonnis vermeld;
zowel in het principaal als in het incidenteel appel:
- bekrachtigd de vonnissen, waarvan beroep, voor het overige;
- dit vonnis, zover het een veroordeling betreft, uitvoerbaar bij
voorraad verklaard, en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Beide vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft beroep in
cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht
en maakt daarvan deel uit.
Two's Company heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt
tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie
leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van Two's Company begroot op EUR 301,34
aan verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en A.M.J. van
Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B.
Bakels op 7 november 2003.
*** Conclusie ***
Rolnr. C02/146HR
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 5 september 2003
Conclusie inzake:
tegen
Two's Company B.V.
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 Op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst van 10 november
1990 is eiser tot cassatie, , met ingang van 1 januari 1991
voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij verweerster in cassatie,
Two's Company, in de functie van general manager.
1.2 Bij beschikking van 30 augustus 1994 heeft de kantonrechter de
arbeidsovereenkomst tussen de partijen ontbonden onder toekenning van
een vergoeding van f 60.000,-- aan .
1.3 Bij inleidende dagvaarding van 20 december 1994 heeft
Two's Company gedagvaard voor de kantonrechter te Eindhoven en daarbij
- voorzover in cassatie nog van belang - betaling gevorderd door Two's
Company van achterstallig salaris te vermeerderen met wettelijke
verhoging ex art. 7A:1638q (oud) BW en wettelijke rente. Voorts heeft
aanspraak gemaakt op een nog vast te stellen bonus van 10% van
de winst vóór belastingen van Two's Company over 1992-1994, met welke
bedragen verrekend kon worden een bedrag van f 42.440,34 dat hij reeds
bij wege van voorschot had ontvangen(2).
1.4 Two's Company heeft op 22 december 1994 eveneens een inleidende
dagvaarding doen uitbrengen, waarin zij betaling bij de kantonrechter
te Eindhoven vordert door van onder meer een door haar
onverschuldigd betaald bedrag.
1.5 Op een incidentele conclusie tot voeging van Two's Company heeft
de kantonrechter bij vonnis van 13 april 1995 beide zaken gevoegd.
Partijen hebben voortgeprocedeerd en vervolgens heeft de kantonrechter
op 21 december 1995 een tussenvonnis gewezen.
1.6 Bij eindvonnis van 5 september 1996 heeft de kantonrechter een
aantal van de door gevorderde bedragen ter zake van - kort
gezegd - achterstallig salaris en pensioenpremie toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke verhoging in de zin van art.
7A:1638q (oud) BW heeft de kantonrechter overwogen dat de achterstand
in de betaling van loon c.a. voor een aanmerkelijk deel valt toe te
schrijven aan de ondoorzichtige beloningstructuur die bestond in de
relatie tussen Two's Company en waaraan niet alleen Two's
Company, maar evenzeer zelf debet is geweest (rov. 2.7) en
deze verhoging vervolgens afgewezen.
1.7 De kantonrechter heeft voorts geoordeeld dat in rechte
heeft erkend dat hij f 42.440,34 teveel van Two's Company heeft
ontvangen en dat hij niet meer op deze erkenning kan terugkomen, zodat
voorbijgegaan moet worden aan zijn later in de procedure ingenomen
standpunt dat het bij deze betaling zou zijn gegaan om een bedrag van
f 39.600,-- (rov. 3.1).
De kantonrechter heeft vervolgens veroordeeld om dit bedrag
van f 42.440,34 aan Two's Company te betalen.
1.8 is van het laatste tussenvonnis en het eindvonnis van de
kantonrechter in hoger beroep gekomen bij de arrondissementsrechtbank
te 's-Hertogenbosch. In cassatie zijn nog slechts de grieven IV en V
van belang.
Met grief IV is opgekomen tegen de afwijzing door de
kantonrechter van de gevorderde wettelijke verhoging van art. 7A:1838q
(oud) BW. In grief V heeft betoogd dat de kantonrechter ten
onrechte niet is ingegaan op zijn bewijsaanbod op het punt van de door
Two's Company behaalde winst over de jaren 1991 tot en met 1994, en
dat de kantonrechter er met name ten onrechte van is uitgegaan dat
over 1992 geen winst is gemaakt en dat derhalve het voorschot op de
bonusaanspraak over 1992 ten bedrage van f 39.600,-- ten onrechte
heeft plaatsgevonden.
1.9 Two's Company heeft de grieven bestreden en incidenteel appel
ingesteld. heeft deze grieven weersproken.
1.10 Bij tussenvonnis van 21 mei 1999 heeft de rechtbank geoordeeld
dat de vierde grief van terecht is voorgesteld, zodat de
gevorderde wettelijke verhoging toewijsbaar is, zij het dat deze tot
10% werd gematigd. Grief V faalde naar het oordeel van de rechtbank.
Bij eindvonnis van 2 november 2001 heeft de rechtbank - voorzover in
cassatie van belang - de vonnissen van de kantonrechter op het punt
van de afwijzing van de vordering van een wettelijke verhoging
vernietigd en een verhoging van 10 % over een aantal bedragen
toegewezen.
1.11 heeft tijdig(3) cassatieberoep ingesteld tegen de
vonnissen van de rechtbank. Two's Company heeft geconcludeerd tot
verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunten
schriftelijk doen toelichten. Namens Two's Company is gedupliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Onderdeel 1 richt zich tegen rechtsoverweging 4.17 van het
tussenvonnis van 21 mei 1999, waarin de rechtbank het volgende heeft
overwogen:
"De rechtbank is met de kantonrechter van oordeel dat de achterstand
in loonbetalingen zijn oorzaak vindt in de ondoorzichtige
betalingsstructuur, die in deze procedure voldoende is gebleken. Het
ligt evenwel naar het oordeel van de rechtbank op de weg van Two's
Company als werkgever ondanks die ondoorzichtige betalingsstructuur
ervoor zorg te dragen tijdig haar verplichtingen jegens te
voldoen. Daarnaast moet echter worden geconstateerd dat ook
aan de ondoorzichtige betalingsstructuur debet is geweest, nu Two's
Company onweersproken heeft gesteld dat de statutaire directeuren van
Two's Company de werkzaamheden en verantwoordelijkheden met betrekking
tot de administratie en financiën aan hebben gedelegeerd.
De rechtbank zal daarom de door gevorderde wettelijke
verhoging toewijzen, doch deze gezien de bovengenoemde omstandigheden
matigen tot 10% van het gevorderde bedrag. (...)"
2.2 In het onderdeel wordt gesteld dat de rechtbank tachtig procent
van de door art. 7:625 BW bedoelde schade die het gevolg is van te
late betaling, aan de werknemer heeft toegerekend. Door aldus
te overwegen heeft de rechtbank miskend dat een werknemer slechts
gehouden kan worden tot het dragen van schade indien deze het gevolg
is van opzet of bewuste roekeloosheid van deze werknemer, aldus het
onderdeel.
2.3 Het sinds 1 april 1997 geldende art. 7:625 BW maakt onderdeel uit
van afdeling 2 van Boek 7, titel 10 waarin de bepalingen omtrent
(voldoening van) loon zijn opgenomen(4).
2.4 Art. 7:623 BW bepaalt - kort gezegd - dat de werkgever verplicht
is het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen na afloop
van het loontijdvak. Wanneer het loon niet wordt voldaan uiterlijk de
derde werkdag na die waarop ingevolge art. 7:623 BW de voldoening had
moeten geschieden, heeft de werknemer ingevolge art. 7:625 BW
aanspraak op een verhoging wegens vertraging indien dit niet-voldoen
aan de werkgever is toe te rekenen. De verhoging wordt volgens een
staffel berekend en bedraagt maximaal vijftig procent. Dit maximum is
na vierendertig werkdagen bereikt(5).
2.5 De verhoging van art. 7:625 BW is geen loon(6). In de
parlementaire geschiedenis tot art. 7A:1638q (oud) BW (de voorganger
van art. 7:625 BW) is een aanwijzing te vinden dat de verhoging als
boete moet worden beschouwd(7).
2.6 In zijn arrest van 5 januari 1979, NJ 1979, 207 m.nt. PAS heeft de
Hoge Raad omtrent het karakter van de wettelijke verhoging geoordeeld:
"Onderdeel IV bevat de stelling, dat de Rb. niet naast de in art.
1638q bedoelde wettelijke verhoging van de loonsom wegens niet-tijdige
uitbetaling van het loon ook nog de in art. 1286 bedoelde wettelijke
interessen had mogen toewijzen. Hierbij wordt echter uit het oog
verloren, dat de in art. 1638q geregelde "verhoging", mede blijkens de
wijze waarop deze moet worden berekend, niet zozeer bedoeld is als een
vorm van vergoeding van door de werknemer als een gevolg van de
gevraagde uitbetaling geleden schade, maar veeleer als een prikkel
voor de werkgever om het loon tijdig uit te betalen. Daarbij past de
sterke "verhoging" over de vierde tot en met de achtste dag, de
bepaling dat de verhoging in geen geval de helft van het verschuldigde
bedrag zal te boven gaan en de bevoegdheid van de rechter om de
verhoging te matigen.
Daartegenover zijn de in art. 1286 geregelde wettelijke interessen
bedoeld als een vergoeding van de schade die de schuldeiser lijdt
doordat hij de geldsom waarop hij recht heeft niet tijdig ontvangt.
Voor deze schadevergoeding geldt niet dat zij door de rechter gematigd
kan worden, noch dat zij niet meer kan bedragen dan de helft van de
vordering."(8).
2.7 De literatuur neemt, veelal mede onder verwijzing naar dit arrest,
aan dat de wettelijke verhoging geen schadevergoeding behelst maar -
in de woorden van A-G Langemeijer(9) - een extra versterking van de
aanspraak van de werknemer op stipte loonbetaling(10).
2.8 Zowel de rechtsklacht als de motiveringsklacht van het onderdeel
nemen tot uitgangspunt dat de wettelijke verhoging als
schadevergoeding moet worden beschouwd.
Dit uitgangspunt is gelet op het voorgaande onjuist: er is geen sprake
van schadevergoeding maar van een verhoging die vooraf als prikkel en
achteraf als boete kan worden beschouwd.
Beide klachten falen derhalve.
2.9 Onderdeel 2 is gericht tegen rechtsoverweging 4.19 van het
tussenvonnis van 21 mei 1999. De rechtbank heeft aldaar het volgende
overwogen:
"Allereerst geldt dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat de
aanspraak van Two's Company f 42.440,34 beloopt en niet - zoals
stelt - f 39.600,00. Nu niet heeft gegriefd van het
oordeel van de kantonrechter dat in rechte heeft erkend dat
hij f 42.440,34 teveel van Two's Company heeft ontvangen, zodat dit
vaststaat, en gesteld noch gebleken is dat die gerechtelijke
erkentenis door een dwaling of niet in vrijheid heeft afgelegd, moet
worden uitgegaan van een aanspraak van Two's Company ad f 42.440,34."
2.10 Onderdeel 2a klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de vijfde
grief in het principaal appel "met zich bracht en met zich moest
brengen" dat het niet eens was met het door de werkgever
gevorderde bedrag. Deze vijfde grief kantte zich immers tegen het
passeren van het door gedane bewijsaanbod aangaande de
onjuistheid van een door de werkgever gevorderd bedrag.
2.11 Onderdeel 2b klaagt dat de rechtbank op onbegrijpelijke wijze
heeft geoordeeld dat zou hebben erkend dat hij het door de
werkgever genoemde bedrag zou hebben ontvangen. Uit de eerste volzin
van rechtsoverweging 4.2 van het vonnis van de kantonrechter van 21
december 1995 blijkt - aldus het onderdeel - onmiskenbaar dat
slechts heeft erkend dat hij een bedrag van f 39.600,- heeft
ontvangen.
2.12 De rechtbank heeft allereerst in rechtsoverweging 4.18 geoordeeld
dat grief 5 zich richt tegen het oordeel van de kantonrechter dat het
door Two's Company gevorderde bedrag van f 42.440,34 toewijsbaar is,
omdat niet vaststaat of er over 1992 een aanspraak van op
winstdeling is.
Deze uitleg is aan de feitenrechter voorbehouden.
2.13 Het oordeel is niet onbegrijpelijk. Kern van de grief is dat
de kantonrechter verwijt dat deze er ten onrechte van is
uitgegaan dat over 1992 geen winst is behaald, zodat het voorschot op
de bonusaanspraak over 1992 ten onrechte is betaald, en dat de
kantonrechter niet is ingegaan op zijn aanbod te bewijzen dat Two's
Company over de jaren 1991 tot en met 1994 winst heeft behaald. In de
verdere uiteenzettingen in deze grief wordt weliswaar terzijde
gesproken van een vooruitbetaald bedrag van f 39.600,-- maar dit wordt
uitsluitend in verband gebracht met zijn stelling dat het voorschot op
de bonusaanspraak over 1992 terecht is voldaan omdat Two's Company
winst heeft gemaakt.
2.14 Voor het oordeel van de rechtbank onder 4.19 dat niet
heeft gegriefd van het oordeel van de kantonrechter dat in
rechte heeft erkend dat hij f 42.440,34 teveel van Two's Company heeft
ontvangen, geldt op grond van het voorgaande evenzeer dat dit oordeel
feitelijk en niet onbegrijpelijk is.
Overigens faalt onderdeel 2b reeds op de grond dat de kantonrechter in
rechtsoverweging 4.2 van het tussenvonnis van 21 december 1995 slechts
het standpunt van met betrekking tot de hoogte van het
voorschot heeft weergegeven.
2.15 Onderdeel 2 faalt derhalve eveneens.
2.16 Nu het cassatiemiddel geen vragen opwerpt die in het belang van
de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoording behoeven, kan het
worden verworpen met toepassing van art. 81 RO.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie rov. 3.1 en 3.3 van het vonnis van de rechtbank Den Bosch van 21
mei 1999.
2 Dagvaarding, nr. 4.6.
3 De dagvaarding is op 1 februari 2002 uitgebracht.
4 Titel 7.10 heeft ingevolge art. 68a Ow directe werking.
5 Zie hierover J.M. van Slooten, Arbeid en Loon, diss. UvA, 1999, blz.
121 e.v. en dezelfde schrijver in T&C BW 2003, art. 7:625 aant. 1 t/m
4.
6 Zie Bles I, blz. 301.
7 Zie Bles III, blz. 176.
8 Vgl. HR 25 januari 1991, NJ 1991, 597 rov. 3.2.
9 Conclusie vóór HR 11 februari 1955, NJ 1955, 220.
10 Zie o.m. Arbeidsovereenkomst (Olbers), art. 7:625, aant 2.; W.C.L.
Van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, bew. door J.W.M. van der
Grinten en W.H.A.C.M. Bouwens, 2002, blz. 113 e.v.
Hoge Raad der Nederlanden