Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Advies commissie-Staatsen: pensioenfondsen hebben toestemming nodig voor nevenactiviteiten

De commissie 'Conglomeraatsvorming pensioenfondsen' (commissie-Staatsen) pleit ervoor pensioenfondsen in beginsel geen nevenactiviteiten te laten verrichten, tenzij daarvoor door de Pensioen- en Verzekeringskamer toestemming is gegeven. De commissie concludeert op basis van onderzoek dat pensioenfondsen over het algemeen weinig nevenactiviteiten uitvoeren.

Dit blijkt uit het rapport van de commissie, getiteld 'Pensioenfondsen als taakorganisatie: Schoenmaker, houd je bij je leest', dat staatssecretaris Rutte van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer en de Stichting van de Arbeid heeft gestuurd. Rutte vraagt de Stichting van de Arbeid om het rapport binnen twee maanden van commentaar te voorzien. Het standpunt van het kabinet wordt medio februari 2004 verwacht.

De commissie bestond uit voorzitter mr. A.A.M.F. Staatsen, prof. mr. S.R. Schuit en mr. D.E. Witteveen. De commissie is begin dit jaar ingesteld om te adviseren over de nevenactiviteiten die pensioenfondsen mogen uitvoeren. Het gaat om activiteiten die niet direct samenhangen met de kerntaak van een pensioenfonds, te weten het beheren en beleggen van pensioengelden en het uitkeren van pensioenen. Gezien de in de wet vastgelegde verplichte deelname aan een pensioenfonds is het belangrijk dat het werkterrein van de fondsen goed is afgebakend.

De commissie adviseert bij nevenactiviteiten van pensioenfondsen een 'nee-tenzij' benadering. Als pensioenfondsen nevenactiviteiten willen verrichten, moeten zij deze melden aan de Pensioen- en Verzekeringskamer en motiveren waarom zij die activiteiten willen verrichten. Nevenactiviteiten die niet voldoen aan de regeling die geldt voor de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars, zijn niet toegestaan. De toezichthouder moet de nevenactiviteiten vervolgens toetsen aan nauw omschreven criteria. De commissie doet hiervoor een aantal voorstellen. Het gaat onder meer om eisen aan de kwaliteit van het bestuur van het pensioenfonds en de beheersing van financiële risico's. Voor fondsen die op dit moment niet aan de criteria voldoen, moet volgens de commissie een goede overgangsregeling worden getroffen.