Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
IZ. 2003/1821
datum
31-10-2003

onderwerp
- Verslag Landbouw- en Visserijraad, 13 oktober 2003 - Toetreding nieuwe lidstaten.
TRC 2003/8238

bijlagen

Geachte Voorzitter,

Hierbij breng ik u verslag uit van de vergadering van de ministers van Landbouw en Visserij uit de Europese Unie en de nieuwe lidstaten, die plaatsvond op 13 oktober jongstleden te Luxemburg. Verder zou ik graag van deze gelegenheid gebruik willen maken om u aanvullende informatie te geven over de toetreding van de tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004. Dit naar aanleiding van de vraag die tijdens het Algemeen Overleg Europa overleg, d.d. 9 oktober jl., hierover werd gesteld.

De Raad voerde een oriënterend debat over de hervormingen voor de marktordeningen voor katoen en olijfolie. De lidstaten vinden de voorstellen ten algemene in lijn met de in juni 2003 overeengekomen hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Voor zowel de producerende als niet-producerende lidstaten vormt het Commissievoorstel een goede basis voor verdere besprekingen. Besluitvorming over de overbruggingssteun voor de Spaanse schaalvruchtensector werd op verzoek van Spanje wederom uitgesteld.

Op het gebied van visserij wist de Raad na tien maanden intensief overleg een politiek akkoord te bereiken over het beheer van de visserij-inspanning voor vangstgebieden en visbestanden in de westelijke wateren, wateren ten westen van het Verenigd Koninkrijk en de ultraperifere gebieden. Commissaris Fischler presenteerde een voorstel voor een Verordening voor een pakket beheersmaatregelen voor de Middellandse Zee.

datum
31-10-2003

kenmerk
IZ. 2003/1821

bijlage

I. Verslag Landbouw- en Visserijraad d.d. 13 oktober 2003

Goedkeuring lijst van A-punten

Op het gebied van landbouw heeft de Raad onder meer de volgende voorstellen als A-punten aangenomen:
* Conclusies van de Raad over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT);
* Besluit van de Raad waarbij de Commissie gemachtigd wordt onderhandelingen te beginnen met de Verenigde Staten van Amerika met het oog op de wederzijdse erkenning van voorschriften en controleregeling voor biologische productie; * Conclusies van de Raad over de Mededeling van de Commissie inzake de verbetering van het wetenschappelijk en technisch advies ten behoeve van het communautair visbeheer.

Het beheer van de visserij-inspanning voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap ('westelijke wateren')

De Raad heeft een akkoord bereikt over het voorstel voor een verordening over visserij-inspanning in de zogenaamde westelijke wateren (d.i. ten westen van het VK). Met dit akkoord is een einde gekomen aan de beperkende maatregelen in dit gebied op grond van de overgangsbepalingen uit de Acte van Toetreding van Spanje en Portugal die per 1 januari jongstleden zijn afgelopen. Ik heb ingestemd met het compromis, waarin zowel de volledige integratie van Spanje en Portugal in het GVB als de beheersing van de visserij-inspanning in de betrokken gebieden op evenwichtige wijze is geregeld.

Het bereikte akkoord werd mogelijk nadat het Voorzitterschap een compromisvoorstel aan de Raad had voorgelegd, dat door de Commissie werd ondersteund. Hierin is de werking van de verordening op de pelagische visserij uitgesloten. Daarnaast zijn speciale inspanningsregimes vastgelegd voor enerzijds een biologisch gevoelig gebied (voor het heekbestand) ten zuidwesten van Ierland en anderzijds een 100-mijlszone rondom de ultraperifere gebieden (Azoren, Madeira en Canarische eilanden).

Ik heb steeds aangedrongen op een voorziening om te garanderen dat het inspanningsinstrument een ondersteunende functie behoudt voor het TAC/quotumbeleid. Hiervoor is in het aangenomen compromis een speciale voorziening opgenomen.

Het voorstel is aangenomen ondanks de tegenstemmen van twee zeer bij de problematiek betrokken lidstaten (Ierland en Spanje), terwijl België zich van stemming onthield.
Beide lidstaten vonden de voorliggende compromissen niet voldoen aan hun eisen: Voor Ierland is het opgeven van de zogenaamde Irish Box een principieel punt, Spanje is van mening dat ook de geakkoordeerde verordening Spanje feitelijk blijft discrimineren, door inspanning toe te kennen op basis van referentieperiodes waarin Spanjes visserijmogelijkheden werden beperkt en door de instelling van het biologisch gevoelige gebied bij Ierland, dat het als een alternatieve Irish Box beschouwt. België wilde meer zekerheid over automatische doorvismogelijkheden om de quota volledig te benutten ongeacht het bereiken van de inspanningsplafonds.

Beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van de visbestanden in de Middellandse Zee

Commissaris Fischler presenteerde een voorstel voor een Verordening voor een pakket beheersmaatregelen voor de Middellandse Zee. Aanleiding voor dit voorstel is de zeer zorgelijke situatie van verschillende visbestanden in de Middellandse Zee.

Het voorstel behelst een pakket aan maatregelen zoals de mogelijkheid tot tijdelijke of permanente sluiting van gebieden, technische maatregelen zoals de vergroting van maaswijdten, een verbod op het gebruik van sleepnetten of de afmetingen van vistuig en maatregelen voor de instelling van beheersplannen op basis waarvan de visserij-inspanning kan worden beperkt.

Naar aanleiding van de presentatie van de Commissie heeft in de Raad geen debat plaatsgevonden.

Hervorming van de marktordeningen voor katoen en olijfolie

De Raad sprak voor het eerst over de vorige maand door Commissaris Fischler gepresenteerde voorstellen voor de hervorming van de marktordeningen voor katoen en olijfolie. In zijn inleiding merkte de Commissaris op dat duurzame ontwikkeling in deze sectoren de belangrijkste doelstelling van de voorstellen is. Dit kan bereikt worden door de sectoren te richten op kwalitatief hoogwaardige producten en productiemethoden. Daarnaast zou gezocht moeten worden naar alternatieve vormen van economische activiteit in de gebieden die afhankelijk zijn van genoemde producten. De doelstelling en problemen in de genoemde sectoren zijn gelijk, maar vragen elk om een eigen, passende oplossing. Daarbij moet rekening gehouden worden met de achterstand in bepaalde regio's en het veelal ontbreken van geschikte alternatieve teelten of activiteiten, aldus de Commissaris.

De Commissaris constateerde dat naar aanleiding van verkennende technische discussies over de voorstellen enkele punten naar voren waren gekomen, waarover lidstaten van mening verschillen. Hij noemde hierbij met name het voorgestelde ontkoppelingspercentage. Een aantal niet-producerende lidstaten vindt het percentage gekoppelde steun (40 procent) te hoog, terwijl de producerende lidstaten het percentage bij voorkeur hoger zouden zien. De Commissaris lichtte toe dat het ontkoppelingspercentage zodanig gekozen is, dat de teelt van katoen en olijfolie in belangrijke mate gehandhaafd blijft, maar niet zal leiden tot verdere uitbreiding. Dit mede met het oog op de sociale, economische en ecologische gevolgen in veelal achtergestelde gebieden bij volledige ontkoppeling.
Verder memoreerde de Commissaris aan de positie die een aantal katoenproducerende landen tijdens de vijfde Ministeriële WTO-Conferentie in Cancún had ingenomen. Hij wees erop dat het politiek belangrijk is ook met deze belangen rekening te houden.

In het daaropvolgende debat bleek dat zowel de producerende als de niet-producerende lidstaten vinden dat de voorstellen ten algemene in lijn zijn met de in juni 2003 overeengekomen hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De voorstellen vormen een goede basis voor verdere besprekingen. Desalniettemin werden door beide groepen enkele kritische kanttekeningen geplaatst. Het belangrijkste bezwaar van de producerende landen tegen de voorgestelde katoenhervorming is, dat de hervorming te radicaal is. Verder stellen zij dat de voorstellen geen oplossing bieden voor de lage katoenprijzen op de wereldmarkt. Volgens een aantal ontwikkelingslanden zijn de Europese subsidies aan de katoensector mede debet aan de structureel lage prijzen.

De EU is met twee procent van de totale wereldproductie van katoen evenwel slechts een kleine speler, die de wereldmarkt niet drastisch kan veranderen, zo stellen de producerende landen. Verder zullen volgens hun visie de voorstellen ook niet de milieuproblematiek oplossen. In tegenstelling tot de Commissie zijn deze landen van mening dat de voorgestelde gedeeltelijke ontkoppeling wel zal leiden tot de stopzetting van zowel de katoen- als olijfproductie in de EU, met alle sociale en economische gevolgen van dien voor de gebieden waar de teelt van deze gewassen plaatsvindt. Het gaat veelal om zogenaamde doelstelling 1 gebieden - regio's met een ontwikkelingsachterstand - waar nauwelijks alternatieve teelten of activiteiten mogelijk zijn. De algemene zorg om de mogelijke negatieve sociale en economische effecten van de voorstellen in achtergestelde gebieden, wordt ook gedeeld door enkele niet-producerende en toetredende lidstaten.
Een ander bezwaar van de zijde van de producerende lidstaten is de voorgestelde overheveling van middelen uit de eerste pijler van het GLB (klassieke markt- en prijsbeleid) naar de tweede (plattelandsontwikkeling). In hun optiek kan - zoals overeengekomen bij de hervorming van het GLB - overheveling uitsluitend plaatsvinden via modulatie, en niet ook nog eens via nationale enveloppes. Dit zou betekenen dat landbouwers twee keer gekort worden op hun steun. Ten algemene zijn deze lidstaten van mening dat de door de hervorming gerealiseerde besparingen volledig ten goede moeten komen aan de betreffende sectoren.

De belangrijkste kritiek van een aantal niet-producerende lidstaten spitst zich toe op een tweetal punten. Het eerste betreft, zoals hierboven genoemd, de hoogte van de ontkoppelingspercentages. Een tweede, daarmee indirect samenhangend punt is de vraag hoe de voorstellen zich verhouden tot de recente discussie in WTO-kader over het katoendossier.

Ik heb aangegeven dat hoewel Nederland zich nog beraadt over een definitief standpunt, de bij de recente hervorming van het GLB gevolgde systematiek het uitgangspunt dient te zijn. Dit betekent dat hervormingen moeten leiden tot een betere concurrentiepositie van de bedoelde sectoren, een sterkere oriëntatie op de markt en dit alles binnen de financiële kaders zoals afgesproken tijdens de Europese Raad van Brussel (oktober 2002). In het bijzonder heb ik aandacht gevraagd voor de belangen van armste ontwikkelingslanden. Dit vraagt, zo heb ik gezegd, om een weloverwogen afweging van enerzijds de belangen van de communautaire landbouw met inachtneming van de specifieke belangen van de producerende landen, en anderzijds de belangen van de ontwikkelingslanden. Op de Top van Cancún stond dit punt immers nadrukkelijk op de agenda. Voor veel ontwikkelingslanden is katoen een symbool geworden en men stelt dan ook de vraag in hoeverre de beloftes van de Westerse landen ten aanzien van de ontwikkelingslanden serieus zijn. We moeten dan ook kijken hoe de voorstellen zich verhouden tot de recente discussie in WTO-kader en of we niet een stap verder kunnen gaan om de steun meer 'groene-box proof' te maken, zo heb ik betoogd. Dat wil zeggen dat gekozen wordt voor een vorm van steun die niet of nauwelijks handelsverstorend is. In deze positie ten aanzien van de ontwikkelingslanden werd ik gesteund door een aantal andere niet-producerende lidstaten.

Commissaris Fischler zegde toe op enkele aspecten te zullen terugkomen in de technische discussies over de voorstellen.

De Voorzitter concludeerde dat een nadere technische bespreking van de voorstellen nodig is en dat in de volgende Raad over de voorstellen betreffende suiker en tabak gesproken zal worden.

Toekomstige werkzaamheden

De eerstvolgende Landbouw- en Visserijraad zal plaatsvinden op 17 november aanstaande in Brussel.

II. Toetreding 10 nieuwe lidstaten

Naar aanleiding van de vraag die tijdens het AO Europa overleg, d.d. 9 oktober jl., werd gesteld over de toetreding van de tien kandidaat-lidstaten op 1 mei 2004 wil ik u hierbij aanvullende informatie over deze kwestie geven.
Op 5 november aanstaande zal de Europese Commissie haar monitoringsrapporten presenteren die de stand van zaken van de toetredende landen zullen weergeven op het gebied van het omzetten en implementeren van het Acquis Communautaire van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft vele missies uitgevoerd, onder andere op de beleidsvelden voedselveiligheid en veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden. Het blijkt uit de verschillende contacten die Nederland heeft gehad met de Europese Commissie dat de tien nieuwe toetreders veel vooruitgang hebben geboekt met het omzetten van de wetgeving op deze terreinen. Het ziet er naar uit dat nagenoeg alle toetreders op de datum van toetreding hun wetgeving zullen hebben omgezet. Vanzelfsprekend is nog niet alles op orde. Er zijn enkele aandachtsgebieden in een paar landen, waar de Europese Commissie met zorg naar kijkt en waar Nederland ook haar aandacht op richt. Deze aandachtsgebieden betreffen onder andere op veterinair terrein de bedrijven die dierlijke producten verwerken,
buitengrensinspectieposten en op fytosanitair terrein de aardappelringrot. De Europese Commissie is eerst verantwoordelijke in deze. Het is dan ook aan de Europese Commisssie om voorstellen te doen naar aanleiding van de monitoring rapporten waarop de EU-lidstaten vervolgens kunnen reageren. Mochten er naar aanleiding van de definitieve monitoring rapporten nog specifieke punten van aandacht zijn, dan zal ik de Kamer daar uiteraard over inlichten.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman


---