Ministerie van Economische Zaken


http://www.minez.nl

MINEZ: vragen aan minister over verplaatsing toeleveranciers

Ministerie van Economische Zaken
Berichtnaam: Persbericht
Nummer: 387
Datum: 31-10-03

VRAGEN VAN DE LEDEN DOUMA EN VAN DAM (BEIDEN PVDA) AAN DE MINISTER VAN

ECONOMISCHE ZAKEN OVER MOGELIJKE VERPLAATSING VAN DE PRODUCTIE VAN

NEDERLANDSE INDUSTRIELE TOELEVERANCIERS NAAR LAGELONENLANDEN.

(INGEZONDEN 10 OKTOBER 2003)

De Minister van Economische Zaken, mr. L.J. Brinkhorst, heeft deze vragen als volgt beantwoord.


1 Heeft u kennisgenomen van de artikelen Nederland raakt sneller banen kwijt en Braindrain naar Z-O Azië versnelt?

Ja.


2 Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek van de Nederlandse Vereniging van Toeleveranciers (Nevat), dat één op elke drie Nederlandse industriële toeleveranciers binnen twee jaar zijn productie verwacht te verplaatsen naar landen in het Verre Oosten of Oost-Europa?

Deze ontwikkeling is niet nieuw en hoort bij het economisch proces: datgene daar produceren waar dat het voordeligst kan. Andersom profiteert de Nederlandse economie ook in belangrijke mate van internationalisering. Zo vestigen zich ook buitenlandse bedrijven in Nederland. Zie ook eerdere antwoorden op vragen van de heer Hessels (Kamervragen met antwoord 2002-2003, nr. 1446, Tweede Kamer). Maar uiteraard blijft EZ werken aan een aantrekkelijker ondernemingsklimaat. Er bestaan op dit moment nog te veel belemmeringen hiervoor, zoals de beschikbaarheid van kapitaal en gekwalificeerd personeel en (onderling tegenstrijdige) regelgeving van de overheid.

In de Beleidsbrief Ondernemerschap, die nog dit jaar verschijnt, zullen beleidsacties worden gepresenteerd waarmee een aantal van deze belemmeringen wordt verminderd.

Wat vindt u van de uitkomsten van de studie van Deloitte, waaruit blijkt dat steeds meer productiebedrijven uit Nederland hun functies in onderzoek en ontwikkeling naar lagelonenlanden verplaatsen?

Data van de OECD en onderzoek door het CPB en mijn ministerie tonen aan dat er vooralsnog geen sprake is van een grootschalige verplaatsing van R&D uit Nederland naar het buitenland. Niettemin sluiten de ontwikkelingen die Deloitte schetst - internationalisering van engineering en R&D - aan bij het beeld dat bij EZ leeft dat op termijn Nederlandse R&D-activiteiten naar het buitenland verplaatst zouden kunnen worden. Formeel zou een onderscheid gemaakt moeten worden tussen de researchfunctie en de developmentfunctie. De developmentfunctie is logischerwijs vatbaarder voor internationalisering. Bedrijven willen dit immers vaak dichtbij de markt en hun productielocatie lokaliseren. Een onderzoek naar het verplaatsen van productieactiviteiten naar Midden- en Oost-Europa geeft aan dat wanneer bedrijven hun (arbeidsintensieve) productie verplaatsen, de bij de productie horende developmentfunctie op termijn soms volgt. Echter, ook de researchfunctie wordt meer en meer gevoelig voor internationalisering. De aanwezigheid van excellente kennis wordt immers belangrijker en wint het steeds vaker van nationaliteit. Helaas wordt in de relevante statistieken op dit terrein geen onderscheid gemaakt tussen de researchfunctie en de developmentfunctie.

4 Deelt u de mening dat wegvloeien van R&D in het licht van de Lissabon-agenda en de keuze voor innovatie als speerpunt van het Regeerakkoord een ongewenste ontwikkeling is?

Ja, echter soms is dit onontkoombaar vanwege bedrijfseconomische keuzes. Dat neemt niet weg dat het Kabinet zich samen met andere partijen in Nederland inzet voor het creëren van een excellent kennis- en innovatieklimaat. De oprichting van het Innovatieplatform past bij die ambitie.

5 Zo ja, op welke manier maakt u het aantrekkelijk voor bedrijven hun R&D-afdeling in Nederland te houden?

Uit onderzoek blijkt dat de belangrijkste vestigingsfactoren van R&D-intensieve bedrijven zijn: een sterk ondernemingsklimaat (incl. een concurrerend fiscaal klimaat), de aanwezigheid van een hoogwaardige publieke kennisinfrastructuur die openstaat voor bedrijven én een sterk aanbod van (R&D-)personeel. Recent heb ik met de Innovatiebrief voorstellen gedaan om het innovatieklimaat in Nederland verder te versterken. Verbetering van de drie genoemde punten staat daarbij centraal. Zo wordt o.a. de WBSO geïntensiveerd en wordt samenwerking tussen bedrijven en de kennisinfrastructuur bevorderd (o.a. door de introductie van een nieuw instrument voor samenwerking op R&D-terrein en bijvoorbeeld via het ICES/KIS3 programma). Daarnaast wordt samen met OC&W en SZW gewerkt aan concrete maatregelen om het dreigende tekort aan kenniswerkers op te vangen. Tot slot zal EZ zich de komende jaren actiever inzetten om kennisintensieve bedrijvigheid naar Nederland te halen.

6 Voert u gesprekken met grote ondernemingen om hen te stimuleren hun R&D in Nederland te houden? Bent u bereid dat te doen?

Ja. Mijn ministerie voert reeds op regelmatige basis gesprekken met zowel de Chief Technology Officers (CTO's) als de Chief Executive Officers (CEO's) van de grote kennisintensieve ondernemingen in Nederland. Daarnaast heeft een aantal CEOs zitting in het nieuw opgerichte Innovatieplatform.

7 Bent u van mening dat de innovatiebrief en de plannen van het innovatieplatform voldoende antwoord geven om bovengenoemde ontwikkelingen te stoppen?

Ik heb met de Innovatiebrief een aanzet gedaan. De brief alleen zal echter niet voldoende zijn. Het gaat immers om een gezamenlijke aanpak waar alle partijen (kennisinstellingen, bedrijven en overheden) zich voor zullen moeten inzetten. Alleen door een gezamenlijke inspanning kunnen we Nederland internationaal weer op de kaart zetten als dé plek voor innovatie. Hiervoor is ook in zekere mate een cultuuromslag nodig. Het Innovatieplatform draagt aan dit alles zeker bij.

8 Welke aanvullende maatregelen bent u van plan te nemen om, ook op korte termijn, de hoogwaardige productie- en R&D-inspanningen voor Nederland te behouden?

De Innovatiebrief schetst mijn inzet op hoofdlijnen alsmede een aantal concrete acties. Daarnaast werken we aan vervolgstappen. De plannen van het Innovatieplatform zullen hierbij een rol spelen. Voor dit aanvullende beleid zijn uit de kennisenveloppe ook extra middelen beschikbaar.

Noot van de redactie: inlichtingen bij Maryse Ducheine, tel: (070) 379 64 64

31 okt 03 10:36