Ingezonden persbericht
Schriftelijke beantwoording deel kamervragen 1e termijn LNV-Begroting 2004
1. Vragen CDA-fractie:
Vraag
Komt er een jaarlijkse beleidsbrief inzake de rol die het agrarisch onderwijs speelt in de
innovatie van de agrarische sector?
Antwoord
Zoals vermeld in mijn beleidsprogramma "Vitaal en Samen" komt er een
meerjarenprogramma vakdepartementaal onderwijsbeleid 2004- 2007. Met dit
programma wordt een actieve inbreng gestimuleerd van het groene onderwijs in de
beleidsimplementatie en innovatie van de LNV-sectoren.
Jaarlijks zal ik de inhoud en omvang van het programma specifiek invullen.
2. Vraag:
De vertaling van de voorstellen van de Mid-term review van de EU naar Nederlands beleid
moet gericht zijn op het vergroten van perspectief, het bevorderen van innovatie en op
verduurzaming en mag tegelijkertijd geen administratieve lastenverzwaring met zich
meebrengen. Kan de Minister zich daarin vinden?
Antwoord
Het kabinet is van mening dat de hervorming een nieuwe stap markeert op de weg van
de fundamentele hervorming van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid en perspectief
biedt voor een meer marktgericht en duurzamer landbouwbeleid. Er zijn verschillende
aangrijpingspunten om de beleidslijnen in de Nederlandse praktijk te brengen,
bijvoorbeeld het concreet mogelijk maken van innovaties en milieu- en diervriendelijke
toepassingen in bedrijfs- en beheerssystemen. Uiteraard wordt er naar gestreefd de
administratieve lastendruk voor overheid en ondernemer te verminderen.
3. Vraag
In de begroting lezen wij over een temporisering randstadgroenstructuur (Groen In en
Om de Stad). Hierdoor dreigen kansen verloren te gaan. Hoe kunnen PPS constructies
helpen en zo mogelijk ook - indien gewenst door provincies de inzet van middelen die
gereserveerd staan voor robuuste verbindingszones?
Antwoord
Een belangrijk probleem met betrekking tot het uitvoeringstempo van het
uitvoeringsprogramma Groen in en om de Stad betrof planologische onduidelijkheid en
een te geringe grondmobiliteit. Inmiddels zijn hierover afspraken gemaakt met de
betrokken gemeenten en provincies: het groen is op korte termijn opgenomen in streek
en bestemmingplannen én waar nodig wordt meer dan in het verleden ingezet op
onteigening.
Een ander probleem heeft betrekking op het gescheiden tot stand komen van
woningbouw en groenontwikkeling, met als gevolgen concurrentie op de grondmarkt en
veel langere voorbereidingstijden dan voorzien. In het kader van de Nota Ruimte streef ik
dan ook naar het vastleggen van een integrale ontwikkeling, uitwerking en financiering
van groen bij nieuwe woningbouw. Publiek-private samenwerking (PPS) is dan
vervolgens een belangrijk instrument om deze integrale uitwerking vorm te kunnen
geven.
Inzet van middelen voor robuuste verbindingen voor Groen in en om de stad zou
mogelijk zijn indien beide doelen ruimtelijk samenvallen.
4. Vraag
Deelt de minister de CDA-vertaling aangaande transitie, dat dit een lijn is waarlangs
ondernemers weer de kansen krijgen en grijpen om zich aan te passen aan de
consument?
Antwoord:
Ondernemerschap is essentieel voor de transitie, de grote veranderingen waarvoor de
landbouw staat. Het vinden van aansluiting op de wensen van de consument is van groot
belang maar dat geldt ook voor de aansluiting op de wensen van de samenleving in het
algemeen en op de internationale situatie.
5. Vraag
Als het Rijk in de regelgeving de touwtjes in handen wil houden, dan hoor je als overheid
ook de beurs te trekken (...). Daarnaast is een forse terugtrekkende beweging nodig
(bijvoorbeeld bij de regelgeving t.a.v. de verwerking van gezond slachtafval) om te komen
tot lastenbesparing. Het gebruik van diermeel moet weer opengesteld worden in EU
verband. Graag de visie van de minister hierop.
Antwoord
Het beginsel "de vervuiler betaalt" vind ik belangrijk. Dit is een zowel Europees als
nationaal vastgelegd principe ten aanzien van afvalstoffen dat ook hier van toepassing
moet zijn. Ik vind het dan ook niet vanzelfsprekend dat regulering op dit terrein de plicht
met zich mee zou brengen om als overheid ook "de beurs te trekken".
Ten aanzien van mogelijkheden om kosten te reduceren het volgende. Kostenreductie
door het opheffen van het diermeelverbod is niet direct mogelijk. Het verbod op
verwerken van diermeel in diervoeders heeft zijn geschiedenis. Het weer toestaan van
diermeel vereist dus een zorgvuldige afweging. Op EU-niveau is er een beperkte politieke
bereidheid om hier verandering in aan te brengen. Dit zal stapsgewijs gebeuren
(bloedmeel in visvoer is inmiddels weer toegestaan). Ik zal mij in EU-verband inzetten
voor verdere versoepeling waar dat verantwoord is.
Kostenreductie voor verwerking van slachtafval is ook mogelijk door alternatieve
verwerking en vermindering van de hoeveelheid te vernietigen destructiemateriaal. Ook
daar zet ik mij voor in.
6. Vraag:
Onder meer zaadveredelingsbedrijven kunnen nu niet gebruik maken van de WBSO-
regeling, zoals ondergebracht bij EZ. Wil de minister zich met zijn collega van EZ ervoor
inspannen dat hierin verandering komt?
Antwoord
In het belastingplan 2003 heeft het kabinet besloten de klassieke plantenveredeling uit te
sluiten van afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk, in het kader van de EZ
taakstelling.
In het Hoofdlijnenakkoord is 100 mln. voor de intensivering van de WBSO gereserveerd.
In verband met temporisering is dit bedrag voor 2004 vastgesteld op 50 miljoen. In het
belastingplan 2004 stelt het kabinet voor hoe de WBSO zal worden verruimd.
Dit belastingplan 2004 wordt binnenkort in uw Kamer besproken. Ik heb me met de
minister van EZ verstaan.
7. Vraag
Reactie op brief boerin Poppe inzake hoeveelheid regelgeving en procedures Raad van
State.
Antwoord
Ik zal naar de brief kijken en er aandacht aan schenken.
8. Vraag
Wil de minister de ruimteclaim van recreatie en toerisme opnemen in de Nota Ruimte?
Antwoord
De ruimteclaim voor recreatie en toerisme is aangegeven in deel 1 van de Vijfde Nota
over de Ruimtelijke Ordening en in deel 1 van het Structuurschema Groene Ruimte II. De
afweging van verschillende functies vindt plaats in de nota Ruimte (deel 3 PKB).
De ruimteclaims voor recreatie en toerisme zijn veelal verweven met andere vormen van
ruimtegebruik.
9. Vraag
Door landinrichting te gebruiken als `smeermiddel' bij het realiseren van de EHS maar ook
daarbuiten, kan versnelling van de realisatie van de EHS en ook van de reconstructie
optreden. Is de minister bereid hierover mee te denken mocht deze wens bij de provincies
leven?
Antwoord
Uw verzoek vat ik op als een pleidooi voor het ontschotten van regelingen en budgetten
tb.v. de versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied. Daaraan wordt vorm
gegeven in het kader van het investeringsbudget landelijkgebied (ILG), waarin ik met
provincies prestatieafspraken wil maken voor een periode van 4 á 5 jaar. Realisatie van de
LNV-doelen is daarbij het uitgangspunt. Binnen deze contractperiode wil ik zo groot
mogelijke ruimte geven voor het flexibel inzetten van de financiële middelen. Uiteraard
kan landinrichting, in de nieuwe modulaire opzet, daarbij dienen als smeermiddel.
10. Vraag
- Is de minister met ons van mening dat een integrale visie met betrekking tot recreatie en
toerisme meer aandacht moet krijgen vanuit EZ èn LNV?
- Kan de minister helderheid bieden als het gaat om de vele vragen die gerezen zijn na
het voornemen om de WOR in te trekken?
Antwoord
- Voor mij maken recreatie en toerisme deel uit van een integrale aanpak van het
platteland. Zoals staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken u tijdens het A.O.
Toerisme van 23 oktober j.l. al meldde is het Toeristisch-Recreatief ActieProgramma
(TRAP) uit 2002 (van de LNV- en EZ- ambtsvoorgangers Faber en Ybema) nog steeds van
kracht. In de Vernieuwde Toeristische Agenda treft u een actualisering van de actiepunten
toerisme uit het TRAP aan. De geactualiseerde actiepunten recreatie zullen worden
opgenomen in de Agenda Vitaal Platteland.
Wat betreft het voornemen de WOR in te trekken: Uiteraard zullen de benodigde
maatregelen worden getroffen om problemen in de praktijk te voorkomen.
11. Vraag
Kan de minister nog iets scherper formuleren hoe hij bestaande bedrijven, ook buiten de
prioritaire gebieden om, meer ruimte wil bieden, zoals gemeld in de begroting?
Antwoord
Bestaande bedrijven kunnen zich verder ontwikkelen door nieuwvestiging op een van de
aangewezen locaties, door op de eigen kavel autonoom verder uit breiden of door als
achterblijvend bedrijf in een bestaand gebied gebruik te maken van de vrijkomende
ruimte van uitplaatsende bedrijven.
12. Vraag
Is de minister het eens met het afschaffen van de Stankwet of komen tot één stankwet
(één of géén)?
Antwoord
Zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakoord wordt de regelgeving van het Rijk kritisch
tegen het licht gehouden. Het kabinet heeft in dat verband ingestemd met de
voorgenomen herijking van de VROM-regelgeving. De voorgenomen landelijke stankwet
de Wet stank en veehouderij - zal in het kader van de herijkingsoperatie niet worden
ingevoerd. De bestaande stankwet voor de reconstructiegebieden - de Wet stankemissie
veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden - zal overigens blijven
bestaan. Een eventuele intrekking van deze wet kan pas aan de orde zijn nadat de
reconstructie van de concentratiegebieden is afgerond.
Het niet invoeren van de landelijke stankwet betekent dat voor het gebied buiten de
reconstructiegebieden het huidige beoordelingskader voor stank (op basis van de Wet
milieubeheer) blijft gelden. Dat is in lijn met de motieMeijer c.s. (Kamerstukken II
2001/02, 27 835, nr. 19), voorzover de regering daarin werd gevraagd het
beoordelingskader te laten aansluiten bij de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996
met inbegrip van de bijbehorende jurisprudentie.
De Vaste Commissies voor LNV en VROM hebben op 4 november a.s. een AO gepland
over stank- en ammoniakbeleid. Graag willen Staatssecretaris van Geel en ik dit overleg
benutten om met u van gedachten te wisselen over het stankbeleid.
13. Vragen SGP-fractie:
Vraag
Mijn fractie wacht op de amvb met betrekking tot de Flora-en faunawet die duidelijkheid
verschaft voor de bosbouwaannemerij. De sector heeft zelf een gedragscode opgesteld.
Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is en kan hij de toezegging doen dat
de amvb wordt ingevuld conform de gedragscode. De houtverwerkende industrie moet
nu al inplannen waar ze hun hout kopen. Duidelijkheid voor de sector is daarom
geboden.
Antwoord
Een ontwerp-algemene maatregel van bestuur waarin verdere vrijstellingen zijn
opgenomen met betrekking tot de verbodsbepalingen in de Flora-en faunawet is
inmiddels om advies naar de Raad van State.
Bepaald wordt onder meer onder welke randvoorwaarden normaal beheer en onderhoud
kan worden uitgevoerd teneinde onnodige belemmeringen in het maatschappelijk
verkeer te voorkomen.
In samenhang met deze vrijstellingen wordt overleg gevoerd met sectoren om te komen
tot gedragscodes. Een gedragscode voor de bosbouwsector is hierin voorloper. Deze
gedragscodes kunnen voor de praktijk een goede leidraad zijn in het kader van de
naleving van bedoelde vrijstellingen. In het overleg van de bosbouwsector wordt daarom
ook grote aandacht besteed aan de samenhang tussen gedragscode en de in
voorbereiding zijnde vrijstellingen.
Dit overleg loopt in de tijd dus volledig parallel met de totstandkoming van de algemene
maatregel van bestuur. Zodoende stelt de sector zichzelf in staat om de juiste werkwijze
toe te passen zodra de nieuwe regels van kracht worden.
14. Vraag
Is bekend bij de Regering dat, met het oog op de toetreding, op grote schaal middelen
worden opgeslagen die verboden zijn in de EU? En wordt bij de toetredingsverdragen
ook voorkomen dat dergelijke praktijken zich voordoen?
Antwoord
De Europese Commissie heeft vele missies uitgevoerd onder meer op het gebied van
veterinair, fytosanitair en voedselveiligheid in de kandidaatlidstaten. Dit met het oog op
de vraag in hoeverre zij het Europees beleid reeds toepassen. De Commissie is op de
hoogte van de huidige stand van zaken ook wat betreft tekortkomingen. Op 5 november
zal ze daarover rapporteren. Het is aan de Europese Commisssie om voorstellen te doen
naar aanleiding van de monitoringrapporten indien zich problemen voordoen.
Het is mogelijk dat partijen gewasbeschermingsmiddelen in toetredende landen
beschikbaar zijn, terwijl ze in de EU niet zijn toegelaten. Voor toetredende landen worden
evenwel voor wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen
uitzonderingen gemaakt. De huidige communautaire richtlijnen voor het gebruik van
werkzame stoffen in de EU zijn ook voor toetredende landen van toepassing. Handhaving
op naleving van deze richtlijnen is een verantwoordelijkheid voor de toetredende
overheid.
15. Vraag
Zeker als het gaat om gezondheidsaspecten vindt mijn fractie dat we geen onnodige
risico's moeten lopen. Daarom mag de Nederlandse overheid de hygiëne-eisen die wij
aan de Nederlandse boeren stellen ook mogen stellen aan geïmporteerde producten. Is
de regering dat met de SGP-fractie eens?
Antwoord
Ten aanzien van hygiëne-eisen en daarmee de gezondheidsaspecten die gelden voor het
product wordt er geen onderscheid gemaakt tussen Nederlandse - of geïmporteerde
producten.
De hygiëne-eisen die de Nederlandse overheid aan het productieproces stelt, zijn
Europees geharmoniseerde eisen. Ten aanzien van die hygiëne-eisen liggen voor de boer
overigens nieuwe Europese eisen in het verschiet. Waar mogelijk wil ik hier een
stimulerende en faciliterende rol spelen om de hygiëne maatregelen door de gehele
keten heen te versterken. Momenteel is de boer namelijk nog uitgesloten van de
verplichting tot hygiëne-maatregelen en dit heeft als risico dat de boer de zwakste
schakel wordt in de voedselketen.
Maar het wordt moeilijk om hygiëne-eisen aan de primaire productie te verplichten voor
boeren buiten de EU. In de internationale handel ligt de nadruk op de veiligheid van het
product en niet zozeer op de wijze waarop die veiligheid wordt gerealiseerd. In
internationale verband, bijvoorbeeld via de Codex Alimentarius, speelt Nederland een
actieve rol om tot wereldwijd geharmoniseerde afspraken te komen over veiligheid en
hygiënevoorschriften, inclusief codes of practices of toepassing van bijvoorbeeld HACCP,
voor levensmiddelen die worden geëxporteerd en geïmporteerd.
16. Vragen fractie Christen-Unie
Vraag
Hoe denkt de minister over een voorstel van de LEI econoom Van Bruchem om met
duurzaamheidspunten te werken die verwerkt zijn in de streepjescode van een product.
Dit om de consument te prikkelen om zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen.
Antwoord
Langs deze lijnen vindt op dit moment een haalbaarheidsstudie plaats. Er loopt met
ondersteuning van het ministerie van VROM een haalbaarheidsonderzoek naar de
invoering van een duurzame klantenpas met behulp van streepjescode. LNV is hierbij
betrokken. Het onderzoek is eind van dit jaar afgerond. Op basis van de resultaten zullen
we kijken welke stappen genomen kunnen worden.
17. Vraag
Wordt de haalbaarheid van uw doelstelling wat betreft de consumptie van biologisch
geteelde producten in 2005 en 2010 door dit soort akkevietjes (prijzenoorlog) niet kleiner
dan ooit?
Antwoord
De versterkte aandacht voor de prijs is natuurlijk niet in het voordeel van producten die
een meerwaarde vertegenwoordigen, zoals dat voor biologische producten het geval is.
Maar de consumenten die kiezen voor biologische producten kijken vooral naar de
meerwaarde en mijn beleid is erop gericht die meerwaarde bij de consument onder de
aandacht te brengen.
18. Vraag
Door de afgesproken modulatie komen er extra gelden vrij voor plattelandsontwikkeling
vanaf 2005. Heeft de minister al ideeën hoe dit geld aangewend gaat worden? We willen
in dit kader vermelden dat we tevreden zijn met het feit dat u initiatieven, zoals recent bij
de Eemlandhoeve, steunt. Kunnen ter ondersteuning van dit soort initiatieven in de
toekomst ook modulatiegelden worden gebruikt?
Antwoord
Vanaf 2005 komen er extra gelden voor plattelandsontwikkeling beschikbaar als gevolg
van modulatie. Verder zijn er dan nieuwe maatregelen opgenomen in de tweede pijler
van het GLB, op het gebied van voedselkwaliteit, het voldoen aan maatschappelijke
normen en dierenwelzijn.
De komende tijd zal ik in overleg met maatschappelijke organisaties en provincies bezien
of en hoe ik de nieuwe maatregelen in het POP zal implementeren en hoe ik de
modulatiegelden daarbij inzet.
Ondersteuning van initiatieven met EU-middelen kan alleen als dit in het kader van het
POP is opgenomen.
19. Vraag
Ik vraag de minister of het in een certificeringsysteem als EurepGap niet mogelijk is om
bepaalde fair trade normen af te spreken?
Antwoord
EurepGap is een privaat certificeringsinstrument, in 1999 opgezet om meer overzicht aan
te brengen in het oerwoud van private certificeringsinstrumenten. Op dit moment is er
één protocol voor aardappelen, groente en fruit in werking. In Nederland zijn enkele
duizenden tuinders EurepGap-gecertificeerd.
EurepGap stelt in 3 verschillende niveaus (major musts, minor musts, shoulds)
inhoudelijke normen ten aanzien van voedselveiligheid, duurzaamheid, dierenwelzijn en
sociale aspecten. Uitgangspunt is steeds vigerende wet- en regelgeving in het
producerende land.
Fair trade-normen in de zin van prijsgarantie voor producenten vallen buiten dit bestek.
De inhoud van EurepGap-protocol, en dus de normen, worden door alle betrokken
marktpartijen in een zogenaamde Technical Committee opgesteld. In dat "Committee"
zitten naast afnemers ook producenten (zoals bijvoorbeeld LTO-Nederland).
Bij Eurep Gap is dus sprake van een gezamenlijk initiatief van alle marktpartijen.
20. Vraag
Volgens het Regiebureau POP kan Nederland een groter beroep doen op Europese gelden
voor plattelandsontwikkeling (POP-gelden). Gaat de minister dat ook doen? En gaan met
dat geld boeren gecompenseerd worden voor problemen bij de bedrijfsvoering door b.v.
hoog water of de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Antwoord
Ik heb nog geen standpunt ingenomen m.b.t. extra inzet van Nederland op dit onderdeel
van het POP. Dit moet worden bezien in het kader van de totale inzet van NL voor de
toekomst van het POP en de uitwerking van het drie-lagen model (met name laag 2).
21. Vraag
Overeenstemming landbouworganisaties en Belastingdienst over de voortzettingswaarde
in het kader van bedrijfsovername. Dat hebben we tenminste gehoord. Tot nu toe is de TK
daar niet over geïnformeerd.
Antwoord
De landbouworganisaties en de Belastingdienst hebben overeenstemming bereikt over
de voortzettingswaarde in het kader van de bedrijfsovername. De staatssecretaris van
Financiën bereidt thans een beleidsbesluit voor dat zo spoedig mogelijk zal worden
uitgebracht. Een afschrift daarvan zal aan de TK worden gestuurd.
22. Vraag
Wil de minister zich inzetten voor afspraken op internationaal (WTO) en Europees
niveau? (om eisen aan primaire sector ook te stellen aan supermarkten en tussenhandel)
Antwoord
Op Europees niveau gelden geharmoniseerde afspraken over hygiënemaatregelen bij
boeren en tuinders. Daar wil ik niet aan tornen.
Verder wil ik mij inzetten voor afspraken op internationaal niveau:
1. In WTO-verband door afspraken op het gebied van etiketteringsvoorschriften over
productiewijze.
2. Via inzet in de Codex Alimentarius en OIE om tot wereldwijd geharmoniseerde
afspraken te komen over veiligheid en hygiënevoorschriften, inclusief codes of
practices of toepassing van bv HACCP, voor levensmiddelen die worden geëxporteerd
en geïmporteerd.
Ten aanzien van afspraken via supermarkten wil ik erop wijzen dat zij de EurepGap-
voorschriften meer en meer ook vragen van boeren en tuinders uit derde landen.
23. Vraag
Hoe wil de minister zich inzetten voor een consumentenheffing op vlees?
Antwoord
Een consumentenheffing op vlees leidt niet tot het beoogde doel. In mijn brief van 6
oktober jl. over een Consumentenheffing op vlees ter financiering van destructiekosten
heb ik dat uiteengezet. Overigens heb ik de Kamer toegezegd te reageren op een quick
scan van Centrum voor Landbouw en Milieu "De klant betaalt mee". Hiermee heb ik
tevens antwoord gegeven op de vraag van het CDA hoe ik me wil inzetten voor een
consumentenheffing.
Een BTW-nultarief voor biologische producten is op grond van de 6e EU-BTW-Richtlijn niet
mogelijk. Een heffing op kunstmest en bestrijdingsmiddelen leidt tot een door mij niet
gewenste lastenverzwaring. Overigens is het BTW-tarief voor deze goederen enkele jaren
geleden van het verlaagde (6%) naar het algemene BTW-tarief gebracht.
24. Vraag
Project van SNM en de 12 milieufederaties over biologische catering, over 2 maanden
gaat de geldkraan dicht: Groen Links roept de minister op om deze fout te herstellen.
Antwoord:
Het project van SNM en de 12 milieufederaties heeft een looptijd tot het eind van dit jaar.
Dit betekent niet dat dit project geen vervolg heeft. Integendeel, dankzij dit initiatief is de
Task Force nu in gesprek met een aantal partijen uit de catering om tot verdere
opschaling van de biologische catering te komen. Voor deze nieuwe projecten onder de
paraplu van de Task Force is geld gereserveerd.
25. Vraag
Het dierenwelzijn. Het hoofdlijnenakkoord biedt de mogelijkheid om "voor specifiek
Nederlandse problemen zelf oplossingen te zoeken". De minister maakt er geen gebruik
van, heeft "niets voor ogen".
Groen Links denkt graag constructief mee. Wat dacht u van een plan om voor 2006 alle
koeien in de wei te hebben en te houden. U kunt stimuleren en zelfs regels stellen.
Antwoord
Net als u zie ik graag de koeien in de wei. Met vreugde constateer ik dat ook de partijen
in de kolom, net als LTO-Nederland in haar visie op de melkveehouderij, keer op keer
uitspreken dat zij vinden dat de koe in de wei thuis hoort. Ik vind dit nu bij uitstek een
verantwoordelijkheid voor de partijen in de keten. Bij de huidige situatie waarin nog een
zeer groot deel van de koeien in de wei komt, zie ik geen noodzaak voor het kabinet om
met stimuleringsbeleid of regels te komen.
26. Vragen PvdA-fractie:
Vraag
U kunt niet met droge ogen volhouden dat kooihuisvesting een voorbeeld is waarbij het
houderijsysteem is aangepast aan het dier?!
Wil de minister de daad bij het woord voegen en systemen die niet zijn aangepast aan
het dier nu eindelijk te verbieden, te beginnen in Nederland?
Antwoord
In mijn brief van 20 oktober heb ik mijn ambitie aangegeven. In het regeeraccoord is
aangegeven dat Nederland niet voorop zal lopen ten opzichte van de normen in de EU.
Maar binnen het EU-level playing field streef ik naar een zo hoog mogelijk dierenwelzijn.
27. Vraag
Kan de Minister een Plan van Aanpak toezeggen waarin hij aangeeft hoe hij de 10%
biologische landbouw gaat realiseren?
Antwoord
Op basis van de evaluatie van de huidige beleidsnota zal het vervolgbeleid voor na 2004
worden vorm gegeven. De Kamer zal hierover in de 2e helft van 2004 worden
geïnformeerd.
28. Vraag
Gaat de minister de komende regeerperiode ieder jaar het geld dat eventueel overblijft
bij `beheer' doorsluizen naar `aankoop'?
Antwoord
Het primaire beleidsdoel blijft realisatie van de EHS.
Gezien de aantrekkende belangstelling voor met name particulier natuurbeheer,
verwacht ik de komende jaren geen middelen over te houden op beheer. Mocht er toch
geld op beheer overblijven, dan blijft dat uiteraard beschikbaar voor realisatie van de EHS
of EHS-gerelateerde beleidsdoelen.
29. Vraag
Waarom kiest het rijk voor een goedkope, maar halve oplossing voor de realisatie van de
robuuste verbinding Veluwe IJssel (Hart voor Dieren)?
Antwoord
Het door het rijk gekozen alternatief is tot stand gekomen na een integrale afweging
(met inbegrip van kosten en baten) en biedt wel degelijk een afdoende oplossing van het
probleem.
30. Vraag
Waarom wacht de Minister met beschikbaar stellen van financiën bij particulier beheer in
polder Biesland en in Twickel, terwijl de cofinanciering rond is en hij al toezeggingen
heeft gedaan?
Antwoord
Zie antwoord d.d. 23 oktober 2003 op schriftelijke vragen van Waalkens / Van den Brand.
Polder Biesland en Twickel zijn voorbeelden van onderzoekspilots (concept Boeren voor
natuur), die in het kader van de invulling van een beheerssystematiek voor groene
diensten nader worden onderzocht. Ik sta positief tegenover dit concept. Als het lopende
onderzoek naar juridische mogelijkheden is afgerond zal ik een besluit nemen welke
verkenningen door mij in financiële zin worden ondersteund. Het geld daarvoor is
gereserveerd.
31. Vraag
Wil de minister zich inzetten om in de PKB Nota Ruimte, ruimte te scheppen voor
agrarische ontwikkelingslocaties?
Hoe wil de minister omgaan met de 10 glastuinbouwlocaties?
Antwoord
In de nota Ruimte zal worden aangegeven dat de bundeling van niet-grondgebonden
en/of kapitaalsintensieve vormen van landbouw in duurzaam ingerichte en
landschappelijk ingepaste gebieden zal worden gestimuleerd.
Het kabinet gaat er vooralsnog van uit dat de 10 glastuinbouwlocaties worden
opgenomen in de Nota Ruimte en in 2005 zal worden geëvalueerd. Dit is conform de
afspraken en het gevoerde beleid tot nu toe.
32. Vraag
Onderschrijft de minister het belang van draagvlak voor natuur en het belang van
natuur- en milieu-educatie, met name voor het onderwijs?
Is de minister bereid om de Regeling Draagvlak Natuur, het Programma Leren voor
Duurzaamheid en het GIOS blijvend te ondersteunen?
Antwoord
Ja, ik onderschrijf het belang van draagvlak en educatie. Het natuurbelang begint bij de
maatschappelijke behoefte aan natuur en de beleefbaarheid daarvan.
Ten aanzien van de regeling Draagvlak Natuur Heb ik de budgetten dusdanig verdeeld dat
in 2003 en in komende jaren een budget van 2,5 miljoen per jaar beschikbaar is.
Ten aanzien van het programma Leren voor Duurzaamheid: dat heb ik ingebracht in het
Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling, dat door de ministerraad in juli is
aangenomen. Ik voel mij gehouden om mij in te spannen, samen met andere
departementen, om invulling te geven aan Leren voor Duurzaamheid. De bijdrage van
LNV (1,5 miljoen per jaar) vindt u momenteel niet apart in de begroting terug. Binnen de
huidige kaders zijn er beperkte mogelijkheden, maar ik zal mij inspannen binnen de
verschillende begrotingsartikelen een invulling aan uw pleidooi te geven. Als
coördinerend minister voor dit programma zal ik de andere departementen (VROM, OCW,
Buza/OS) en de provincies vragen hun bijdrage beschikbaar te stellen.
Groen in en om de stad (GIOS) is een instrument om de bereikbaarheid en beleefbaarheid
van groen te vergroten. Ook voor draagvlak en educatie is dit een randvoorwaarde.
Ik wil dan ook benadrukken dat ik het GIOS beleid blijf ondersteunen. Voor het
onderwerp Groen IN de stad sluit ik aan bij het ISV, met een investering van 11 miljoen in
de periode 2005-2009. Voor de natuur om de stad heen, blijft het huidige
"Groenprogramma" onverminderd overeind.
Extra middelen voor dit terrein zijn niet voorhanden, maar de uitgangspunten van het
GIOS blijf ik ondersteunen.
33. Vragen D66-fractie
Vraag
Groen in en om de stad is belangrijk. Want daar is de druk het grootst. Mag ik er van uit
gaan dat bij de doelen die de minister gaat stellen voor de komende jaren, die gebieden
in verstedelijkte omgeving voorrang krijgen? (Maastricht, Rotterdam, Waterland, Groene
Woud)
Antwoord
Ja, de LNV middelen voor Groen In en Om de Stad zet ik in de verstedelijkte omgeving en
wel in die gebieden waar de groentekorten het grootst zijn. In heb deze keuze gebaseerd
op een door Alterra verricht onderzoek. De resultaten daarvan heb ik laten toetsen door
het Natuurplanbureau.
34. Vraag
Voor de realisatie EHS is interdepartementale afstemming nodig tussen VROM en LNV. Er
zit een spanning tussen meer bouwen in een multifunctioneel landelijk gebied en
handhaven van duurzame landbouw en waardevol maatschappelijk landschap. D66 gaat
er van uit dat u in Uw Nota Vitaal Platteland aan gaat geven hoe u ruimtelijk en
planologische beleidsruimte gaat gebruiken om dat proces in goede banen te leiden.
Antwoord
In de PKB nota Ruimte zal het kabinet de planologische ruimte aangeven. Deze nota zal
worden afgestemd met de Agenda voor een Vitaal Platteland. In de Agenda voor een
Vitaal Platteland wordt verder invulling gegeven aan die ruimtelijke en planologische
beleidsruimte.
35. Vraag
Uw ministerie zal een interactief debat met de sector en de natuur en milieuorganisaties
moeten zoeken naar alternatieven voor de terugdringing van de hoeveelheid stikstof per
ha. En snel. Voor u het weet is het 20 december. Ik hoor negatieve verhalen over de
toegankelijkheid van uw ministerie op dit punt.
Antwoord
Negatieve signalen over de toegankelijkheid van mijn ministerie zijn mij niet bekend.
Recent heb ik nog gesproken met de Stichting Natuur en Milieu en met
vertegenwoordigers van de sector. Ik wil deze organisaties nauw betrekken bij de
ontwikkeling van het nieuwe beleid.
36. Vraag
D66 vindt ook dat alternatieve bemestingsvormen meer ruimte moeten krijgen.
Antwoord
Ik sta positief tegenover een duurzame bedrijfsvoering en de plek die alternatieve
bemestingsvormen daarin innemen. In de wetgeving wordt al ruimte geboden om te
experimenteren met alternatieve bemestingsvormen. Ik zal dit jaar met de sector bekijken
of de huidige regelgeving voldoet aan de wensen van de praktijk en kijken of er
mogelijkheden zijn om de grootste knelpunten weg te nemen. De uitzonderingen mogen
uiteraard geen afbreuk doen aan de eis van de Nitraatrichtlijn om ter zake van de
uitrijperiode en uitrijmethode in de regelgeving bepaalde beperkingen te stellen. Tevens
moeten de handhaafbaarheid en controleerbaarheid, alsook de transparantie van de
normstelling zijn verzekerd.
37. Vraag
Hoe denkt u over de mogelijkheid om hobbydieren tijdens een ziektevrije periode te
vaccineren, indien vaccin beschikbaar is. Goede I&R kan voorkomen dat deze dieren in de
voedselketen terechtkomen.
Antwoord
Preventief vaccineren oftewel vaccineren in een ziektevrije periode, acht ik internationaal
niet haalbaar, ook niet bij een goed werkend I&R systeem.
Bovendien heeft preventief vaccineren ook nadelen, namelijk een extra belasting van
dieren en hogere kosten voor een dierhouder. Voorkomen van de introductie van een
besmettelijke dierziekte in Nederland en vaccinatie tijdens een uitbraak vormt een
efficiëntere bijdrage aan de bescherming van dieren tegen een dierziekte. Ik wijs in dit
verband op de verruimde mogelijkheden om dieren in leven te houden tijdens een MKZ-
uitbraak, door aanpassing van de Brusselse regelgeving.
In de huidige Europese bestrijdingsrichtlijnen en internationale standaarden voor
dierziektebestrijding wordt geen onderscheid gemaakt tussen commerciële en
hobbydierhouderij.
Het is een misverstand dat producten van gevaccineerde dieren geweerd zouden moeten
worden uit de voedselketen. Deze producten zijn absoluut veilig en kunnen zonder
problemen de voedselketen in. Bovendien blijkt in de praktijk de grens tussen
hobbydieren en commerciële houderij niet scherp, en worden veel hobbydieren in het
commerciële kanaal afgezet.
38. Vraag:
Welke inspanningen gaat de Minister van LNV doen om de vliegbases Twente,
Soesterberg en Ede na afstoting door Defensie groen te houden?
Antwoord
Hoewel de ontwikkelingen met betrekking tot de herbestemming van deze militaire
terreinen nog in de beginfase zijn, is er vanuit mijn Ministerie contact met het Ministerie
van Defensie over de herbestemming. Onder leiding van het Ministerie van Defensie
wordt een gezamenlijke organisatie opgezet die de Rijksbelangen rondom de
herbestemming van de door u genoemde Defensieterreinen zal afstemmen. Het
Ministerie van LNV zit hierbij aan tafel.
Mijn inspanningen zijn er daarbij op gericht om de ontwikkelingen op de vrijkomende
Defensieterreinen te koppelen aan andere gebiedsprocessen waarbij het bereiken van
groene kwaliteit (natuur, landschap, recreatie en landbouw) voorop staat.
39. Vragen VVD-fractie:
Vraag
Zetmeelsector: Kan de modulatie dit vastzit aan de quotum ingang per 2005 ingezet
worden voor structuurversterking binnen de sector?
Antwoord
Met ingang van 2005 worden de Europese regels voor modulatie verplicht. Dat betekent
dat een deel van de inkomenssteun wordt afgeroomd, ten gunste van de middelen voor
plattelandsbeleid. Voor toepassing vanaf 2007 zullen alle lidstaten tevens een nieuw
plattelands ontwikkelings plan moeten opstellen. In dit plan kunnen zowel maatregelen
worden opgenomen ter versterking van de structuur van de (primaire) landbouw en de
verwerkende industrie, als maatregelen die meet name ten doel hebben de
maatschappelijke betekenis van landbouw te versterken (extra aandacht voor
dierenwelzijn; landbouwers betrekken bij het beheer van natuur- en landschapswaarden).
Het is zeker mijn bedoeling in dit nieuwe plattelands ontwikkelingsplan op een
evenwichtige manier aandacht te besteden aan de mogelijkheden tot versterking van de
structuur binnen verschillende sectoren. Dat geldt in beginsel ook voor de
aardappelzetmeelsector.
40. Vraag
Motivering accent biologische landbouw rondom EHS
Antwoord
Door de uitgangspunten van de biologische bedrijfsvoering (o.a. geen gebruik chemische
bestrijdingsmiddelen, het rekening houden met en gebruik maken van ecologische
verbanden) is er een goede combinatie te maken met natuur en ligt het voor de hand om
biologische landbouw ook te benutten om de kwaliteit van de EHS te verbeteren.
41. Vraag
Blackhead en gebruik van middelen.
Frankrijk gaat pleiten voor herinvoering van het preventief middel (Nifursol?) tegen
Blackhead. Wat is uw opstelling ten aanzien van de actie van Frankrijk?
Antwoord
Het toelaten van het preventieve middel Nifursol tegen Blackhead kan alleen maar in
Europees verband. Het is niet toegestaan dat lidstaten een middel gebruiken waarvoor de
Europese Unie geen vergunning heeft verleend.
Zoals ik deze week aan Uw Kamer heb laten weten, heeft de Europese Commissie, op
basis van de thans beschikbare gegevens, dit voorjaar besloten dit middel niet toe te
laten, gelet op de vraagtekens bij de veiligheid daarvan. Op basis van de huidige kennis
zie ik geen aanleiding over te gaan tot herinvoering van het desbetreffende middel.
Indien aanvullende gegevens aanleiding geven tot een positieve houding ten opzichte
van een preventief middel, dan zal ik me bij die landen aansluiten die pleiten voor
toelating.
42. Vraag
Moet er voor het geval de doelstelling van 10% biologische landbouw in 2010 mislukt,
niet wat meer accent worden gelegd op duurzame landbouw, bijvoorbeeld door de
Stichting Milieukeur een prominentere rol te geven?
Antwoord
Ik ben het met u eens dat naast het streven naar 10% biologisch ook andere, minder
vergaande vormen van duurzame productie van belang zijn. Ook daarbij moet de rol van
de overheid zich toespitsen op het ondersteunen van, dan wel ruimte geven aan
marktinitiatieven. Het voeren van een onderscheidend keurmerk is een mogelijkheid. Zo
heb ik sinds 1995 de Stichting Milieukeur ondersteund om op duurzaamheid gerichte
criteria, vooral milieucriteria, voor producten en diensten te ontwikkelen en het
`Milieukeur' te beheren. Na een aanloopperiode zou de stichting zich moeten kunnen
bedruipen uit de inkomsten. Helaas slaat het keur onvoldoende aan in de markt,
waardoor de stichting afhankelijk blijft van overheidssubsidiëring. Ik vind dat niet
wenselijk en zie daarin dan ook geen reden om terug te komen op mijn reeds lang
geleden aangekondigde voornemen de subsidie te beëindigen. De Stichting is zich van
deze positie bewust en werkt momenteel aan een strategie voor de komende jaren.
Hierover is overleg gaande met de Stichting.
43. Vraag
De 10 glastuinbouwlocaties komen niet goed van de grond. Hoe ziet u dit in relatie tot de
gelden uit de Stimuleringsregeling inrichting duurzame glastuinbouwgebieden (Stidug),
ook buiten de 10 gebieden en ook in verband met een groeiende sector?
Antwoord
Met de Stidug-gelden wil het kabinet de clustering van de glastuinbouw in duurzaam
ingerichte glastuinbouwgebieden bevorderen. Met deze gelden is momenteel de
ontwikkeling van 6 locaties in gang gezet.
In het kader van de nota Ruimte houdt het kabinet vast aan de clustering van niet-
grondgebonden en/of kennisintensieve landbouw, waaronder de glastuinbouw. Dit zal
zowel gebeuren in de 10 genoemde locaties als dat de provincies gevraagd zal worden
om, rekening houdend met de ontwikkeling van de 10 en onder voorwaarden van
bijvoorbeeld een minimum omvang, zelf landbouwontwikkelingsgebieden voor de
glastuinbouw aan te wijzen.
Met de bestaande tuinbouwcentra, de 10 locaties en de door de provincies aan te wijzen
locaties krijgt de sector ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden die onder ander gericht
zijn op een verdere duurzame ontwikkeling van de glastuinbouwsector. Bij de herijking
van het financieel instrumentarium voor de glastuinbouw zullen ook de Stidug-gelden
worden betrokken.
44. Vraag
Hoe ga je om met alle zoneringen die eraan komen in relatie tot minder regels en
financiering?
Antwoord
De keuze voor een zoneringsaanpak (veelal aanvullend beleid ter bescherming van
natuurgebieden tegen ammoniak) vloeien voort uit de breed gedeelde wens de
bestuurslast te beperken en een zo groot mogelijke duidelijkheid vooraf aan bedrijven en
bevoegd gezag te bieden. Met het zoneringsbeleid in het kader van ammoniak willen wij
voldoen aan Europese richtlijnen (Vogel- en Habitatrichtlijnen en de IPPC-richtlijn). Aan
het ammoniakzoneringsbeleid zijn niet rechtstreeks financiële middelen gekoppeld.
45. Vraag
Waarom zit LNV niet in het Innovatieplatform?
Antwoord
Bij het instellen van het Innovatieplatform is het kabinet er niet vanuit gegaan dat er iets
of iemand vertegenwoordigd moet worden. In het platform zitten mensen op
persoonlijke titel. Op onze voordracht is iemand die aan de WUR verbonden is, aan het
Platform verbonden.
46. Vraag
Afschaffen volledige roostervloeren, gaat dat door ondanks dat onderzoekers zeggen dat
het niet nodig is?
Antwoord
Ik heb de Tweede Kamer hier op 7 juli jl. een brief over gestuurd, tezamen met het
rapport "Inventarisatie aanpassingen volledige roostervloer" van het Praktijkonderzoek
Veehouderij. Het verbod op het houden van varkens op volledige roostervloeren is reeds
sinds 1994 in het Varkensbesluit opgenomen en sinds 1 januari 2003 is het verboden
varkens te houden op volledige roostervloeren. Uit het bovengenoemde onderzoek komt
naar voren dat het succes van stalaanpassingen afhankelijk is van de mate waarin
varkenshouders daarin investeringen doen en van de kennis die ze hebben over dichte
vloeren, met name op het gebied van hokindeling en de aard van de hokafscheiding.
Geschat wordt dat landelijk gezien minimaal 95% van de varkenshouders zonder grote
problemen voldoet aan het verbod op het houden van varkens op volledig roostervloer. Ik
zie de uitkomsten van het onderzoek als een ondersteuning van het gevoerde beleid. Uit
het onderzoek zijn geen elementen naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot
een beleidswijziging. Ik blijf dus bij het verbod op het houden van varkens op volledige
roostervloeren.
47. Vraag
1) Als er morgen een dierziekte uitbraak is, gaat dan het fokverbod in
2) Als het wordt afgekondigd dan afschaffen 30 dagen na laatste uitbraak?
Antwoord
1) Bij een volgende uitbraak zal worden gehandeld conform de omschrijving in mijn brief
aan uw Kamer van 30-9-2003. Dit houdt in dat het fokverbod een optionele maatregel
wordt. De maatregel wordt ingesteld op basis van het 'ja, tenzij principe'. Dit betekent dat
binnen 7 tot 14 dagen na de eerste uitbraak veterinair epidemiologen aan mij een advies
uitbrengen over het wel of niet instellen van een fokverbod. Er wordt een fokverbod
ingesteld, tenzij duidelijk is dat het een relatief beperkte epidemie betreft, die naar
verwachting korter zal duren dan de draagtijd.
2) Vanaf het moment van instellen van het fokverbod zal iedere twee weken worden
beoordeeld, op advies van veterinair epidemiologen, of het mogelijk is het fokverbod op
te heffen. Het fokverbod wordt ten laatste opgeheven bij het opheffen van het B/T-
gebied. Dit is zoals aangegeven in de beleidsdraaiboeken.
48. Vraag
Wat doet u aan de terroristische aanslagen in de veehouderij?
Welke acties zijn ondernomen. Zijn er al vorderingen?
Antwoord
Ten stelligste veroordeel ik elke actie van personen of groeperingen die zich buiten de
wet om richten tegen de (intensieve) veehouderij. Het gebruik van geweld en andere
vergelijkbare middelen om een bepaald ideëel doel te bereiken acht ik ongeoorloofd.
Dergelijke actievoerders en hun groeperingen plaatsen zich buiten de maatschappij,
treden eigenmachtig op en nemen geen deel aan maatschappelijk dialoog.
Zoals bekend, is er in deze Kamer omtrent dit fenomeen gesproken met mijn ambtgenoot
van Justitie (AO 1 oktober jl). Daarbij gaf hij aan dat de beantwoording van de vraag of
hier sprake is van terrorisme pas aan de orde is in het kader van de behandeling van de
Wet terrorismebestrijding.
Overigens heb ik begrepen dat de bestrijding van aanslagen door dierenactivisten de
nodige aandacht heeft. De Nationale Recherche heeft deze zaak in onderzoek. Het zal u
bekend zijn dat over dergelijke onderzoeken geen mededelingen worden gedaan.
49. Vragen van de SP-fractie:
Vraag
Evaluatie RSBP en daarna nieuwe regelgeving/Is de minister bereid de evaluatie af te
wachten totdat hij besluit neemt over de RSBP.
Antwoord
Zoals ik in mijn brief van 21 oktober jl. heb gemeld, is uit de tussentijdse evaluatie
gebleken dat een vorm van ondersteuning voor de omschakeling wenselijk is. Op dit
moment is dat de RSBP en daarom stel ik deze in 2004 nogmaals open. Op basis van de
uitkomsten van de evaluatie van de huidige beleidsnota zal een besluit worden genomen
over een nieuwe omschakelingsregeling.
50. Vraag
Kan de Minister een beeld geven van de gevolgen van de import van primaire
landbouwproducten op de voedselproblematiek en het milieu in regio's van
ontwikkelingslanden? Kan hij ook aangeven welke exportondersteuning bestaat voor
Nederlandse ondernemers in de agrarische sector zoals exportsubsidies en
exportkredieten, en wat deze bijdragen aan het exporteren van landbouwproducten naar
ontwikkelingslanden en wat de gevolgen van deze export op de inkomenspositie van
boeren in deze landen zijn?
Antwoord
Het voedselvraagstuk is een complex en structureel probleem in veel
ontwikkelingslanden. Algemene recepten voor economische ontwikkeling zijn nauwelijks
te geven. Ze hangen af van de specifieke omstandigheden in de betreffende landen zoals
o.a. de structuur van de economie, de productie-omstandigheden, infrastructuur en de
verdeling van de welvaart. Goed bestuur wordt tegenwoordig alom gezien als een van de
meest bepalende voorwaarden waaraan voldaan moet worden wil een land een gezonde
ontwikkeling te zien geven.
Op EU-niveau bestaan exportsubsidies als enige vorm van exportondersteuning. In de
jaren '80 hebben deze subsidies nadelige effecten gehad voor bepaalde
ontwikkelingslanden. De nadelige effecten van de exportsubsidies voor rundvlees voor
producenten in West-Afrika zijn hiervan een bekend voorbeeld. De EU heeft daarom de
exportsubsidies voor bepaalde producten en/of regio's afgeschaft. De ervaring heeft
echter geleerd dat wanneer de EU als gevolg hiervan van de betreffende markt verdwijnt,
de ruimte in veel gevallen wordt ingenomen door producten uit andere veelal westerse
landen. Het ontwikkelingseffect van het afschaffen van exportsubsidies wordt daarmee
nogal eens overschat, hoewel er zoals gezegd in het verleden wel problemen zijn
geweest.
De EU heeft als gevolg van de afspraken uit de Uruguay Ronde zich verplicht het gebruik
van exportsubsidies terug te dringen. In 1992 bedroegen ze nog 25 procent van de
waarde van de export van landbouwproducten, in 2001 is dit teruggelopen tot 4,2
procent. Het budget voor exportsubsidies in de EU is teruggelopen van circa 10 miljard
Euro in 1991 tot circa 2, 8 miljard euro in 2001.
Verder heeft de Uruguay Ronde belangrijke nieuwe mogelijkheden geboden voor
ontwikkelingslanden. Statistieken van de WTO laten zien dat in de periode 1993-1998
ontwikkelingslanden bijna de helft van de groei in de wereldhandel van
landbouwproducten (totale groei van 100 miljard dollar) voor hun rekening namen. De
export van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden nam in die periode toe met 72
procent (van 120 miljard tot 167 miljard dollar). Het EU-exportmarktaandeel nam
daarentegen relatief af.
De EU vormt een belangrijke bron van deze groei. Sinds de afronding van de Uruguay
Ronde in 1995 en de implementatie van de daar gemaakte afspraken, heeft de EU
geleidelijk haar markten steeds verder geopend. De EU was in 2001 de grootste importeur
van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden. De totale import van
landbouwproducten uit ontwikkelingslanden vertegenwoordigde een waarde van 60
miljard dollar en was hiermee net zo groot als dat van de VS, Japan, Canada, Australië en
Nieuw Zeeland samen. De EU importeert hiermee circa 85 procent van de Afrikaanse
landbouwexporten en circa 45 procent van die uit Latijns-Amerika.
51. Vraag
Wil de minister een groeistop instellen voor de nertsenhouderij
Antwoord
Nee. Bij het intrekken van het wetsvoorstel "verbod op de pelsdierenhouderij' heb ik
aangegeven dat de nertsensector voldoende initiatief moet tonen om te komen tot
verbeteringen op het terrein van dierenwelzijn. Ik constateer dat met het PVE wordt
gewerkt aan een welzijnsverordening. Ik zie dan op dit moment ook geen reden om een
groeistop specifiek voor deze sector af te kondigen.
52. Vraag
Graag Plan van Aanpak om 10% biologische landbouw te halen.
Antwoord
Zie antwoord op vraag 27.
53. Vraag
Welke maatregelen treft u ten aanzien van de import in de EU van honden- en kattenbont
Waarom geen verbod?
Antwoord
In antwoord op uw eerdere kamervragen hierover heb ik gezegd dat Nederland bereid is
de import in de EU van honden- en kattenbont in Europees verband aan de orde te
stellen. Daarbij zal het er om gaan maatregelen te treffen om de handel in bont van
honden en katten doeltreffend tegen te gaan. Ik heb aangegeven dat het niet op
voorhand vaststaat, dat dit grensmaatregelen zullen zijn, gelet op de doorgaans beperkte
feitelijke controlemogelijkheden aan de grens.
54. Vraag
Toegezegde criminaliteits beeld-analyse cites?
Antwoord
Deze CBA is in samenwerking met Justitie gemaakt. Justitie heeft de lijn dat de CBA's niet
openbaar worden gemaakt. Criminelen kunnen hier n.l. op inspelen. Dat kan niet de
bedoeling zijn.
---- --