KNMG
Standpunt euthanasie aangepast
Op 16 september heeft het Federatiebestuur van de KNMG de definitieve
tekst vastgesteld van het geactualiseerde standpunt over euthanasie
2003. In dit geactualiseerde standpunt zijn van de afgelopen jaren de
ontwikkelingen op het gebied van euthanasie en hulp bij zelfdoding
verwerkt, zodat iedereen die het standpunt raadpleegt een goed beeld
krijgt van de stand van zaken en de visie van de KNMG daarop.
In het standpunt wordt nogmaals benadrukt dat de KNMG van mening is
dat het aanvaarden (in 2001) en invoeren (in 2002) van de Wet toetsing
levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding niet betekent dat
het karakter van euthanasie en hulp bij zelfdoding is veranderd. Deze
handelingen behoren nog steeds niet tot het normale medisch handelen
en dat heeft een aantal implicaties. Zo is er geen sprake van een
recht van de patiënt op euthanasie en geen plicht voor artsen om
euthanasie of hulp bij zelfdoding te verlenen. En ook blijft het
betrachten van openheid door artsen over alle gevallen van euthanasie
en hulp bij zelfdoding van het grootste belang. De KNMG verwacht dan
ook van artsen dat zij de uitvoering van euthanasie of hulp bij
zelfdoding altijd zullen melden.
In het standpunt wordt dieper ingegaan op de medisch-ethische
overwegingen die ten grondslag liggen aan het standpunt van de KNMG en
op de invulling die in de praktijk moet worden gegeven aan de in de
wet vastgelegde zorgvuldigheidseisen. De insteek daarbij is dat het
besluit tot euthanasie veelal pas goed tot stand kan komen na een
proces waarin arts en patiënt beiden voldoende ruimte en tijd hebben
gehad om hun visie te ontwikkelen en te verwoorden. Van zowel patiënt
als arts mag daarbij worden verwacht dat zij initiatieven nemen om dit
proces tijdig in gang te zetten.
In het standpunt wordt ook ingegaan op de vraag wat van de arts mag
worden verlangd in situaties van principiële of situatiegebonden
bezwaren tegen de uitvoering van euthanasie of hulp bij zelfdoding. De
KNMG handhaaft het standpunt dat een arts zich door een
instellingsbeleid inzake euthanasie niethoeft te laten weerhouden om
- binnen de wettelijke voorwaarden - euthanasie of hulp bij zelfdoding
te verlenen. Wel wordt onderkend dat daardoor potentieel veel spanning
kan ontstaan in de instelling en dat de arts dit moet verdisconteren
in zijn besluitvorming.
De KNMG houdt ook vast aan de voorkeur voor hulp bij zelfdoding in
situaties waarin dat praktisch gezien realiseerbaar is, ondanks de
gegevens uit de praktijk waaruit blijkt dat ook in dergelijke
situaties vaak wordt gekozen voor euthanasie. Hulp bij zelfdoding
brengt de vastbeslotenheid en verantwoordelijkheid van de patiënt het
duidelijkst tot uitdrukking.
Dat op diverse punten de regeling van hulp bij levensbeëindiging door
artsen nog verder moet worden doordacht en uitgewerkt, blijkt
bijvoorbeeld uit het feit dat in dit standpunt
- in afwachting van de rapportage van de door prof. J. Dijkhuis
voorgezeten commissie - niet uitgebreid wordt ingegaan op de vragen
die bij de zaak-Brongersma zijn gerezen. En uit de in het laatste
hoofdstuk van het standpunt gesignaleerde onduidelijkheden en
knelpunten rond hulp bij levensbeëindiging in geval van (vermeende)
wilsonbekwaamheid. Het KNMG-standpunt inzake euthanasie zal dan ook
regelmatige actualisering behoeven.
De tekst van het standpunt is voorbereid door mw. mr. L.F. Markenstein
(beleidsmedewerker Gezondheidsrecht) en drs. E.H.J. van Wijlick
(projectleider SCEN). De integrale tekst treft u aan op de website
(www.knmg.nl) en zal onderdeel uitmaken van de komende actualisering
van het Vademecum.
Voor uw reactie of nadere informatie kunt u contact opnemen met mw.
mr. Loes Markenstein beleidsmedewerker gezondheidsrecht (e-mail:
l.markenstein@fed.knmg.nl).