Den Haag, 29 oktober 2003
Bijdrage van Fierens en Boelhouwer (beiden PvdA) aan het Algemeen Overleg over voortgang regionale samenwerking - 29 oktober 2003
Samenvatting.
Het lang verwachte voorstel WGR-plus komt in de plaats van de Kaderwet bestuur in verandering. Uitgangspunt is intergemeentelijke samenwerking als oplossing van stedelijke problematiek waar ook randgemeenten hun verantwoordelijkheid voor moeten nemen. Het Kabinet hecht daarbij aan een transparante en democratisch gelegitimeerde organisatie van het binnenlands bestuur binnen het huis van Thorbecke. De provincies vervullen hierbij een intermediaire rol. Samenwerking moet minder vrijblijvend en dus meer verplichtend worden. De Kaderwet, eerder een opmaat naar stadsprovincies , is daarmee geheel afgeserveerd, alhoewel de WGR-plus hiervoor in de eerste plaats voor de huidige zeven kaderwetgebieden in de plaats komt.
Het heeft mijns inziens geen zin om daar nog op terug te komen. Als we dat doen, zetten we onszelf buitenspel in de nu spelende discussie. Dus liever zoveel mogelijk input leveren om van de nieuwe WGR-plus iets te maken dat wat voorstelt.
Het Kabinet noemt de urgentie groot. Besluiten van steden hebben een effect op de randgemeenten en omgekeerd.
Dat geldt voor r.o.-beleid, verkeer en vervoer en bereikbaarheid, economisch beleid, milieubeleid, grondbeleid en vestigingsbeleid. Ook wordt gewezen op gemeentegrens-overschrijdende problematiek op het terrein van jeugdzorg. De samenwerking op deze gebieden moet niet vrijblijvend zijn, en daar waar nodig wordt geld van het Rijk dat nu naar provincies gaat, overgeheveld naar het WGR-plus gebied. Overigens houdt de provincie de regie voor zover het gebiedsoverschrijdende zaken betreft. Met andere woorden, de kaders worden gesteld bijvoorbeeld door een provinciaal streekplan.
De omvang van het gebied wordt marginaal getoetst door de provincie. In de wet zullen criteria worden opgenomen op grond waarvan de provincie kan vaststellen of een regio in aanmerking komt voor een WGR-plusstatus.
Het verschil met een `gewone' WGR-situatie zit niet in de vrijblijvendheid (een eens aangegane verplichting kent geen vrijblijvendheid) maar op de formele vaststelling van het gebied, op de aanduiding van terreinen waarvoor samenwerking meer verplichtend is en de mogelijkheid van taken en/of middelen toewijzing door Rijk en provincie.
Inbreng.
- De PvdA staat achter de voostellen van de minister wat betreft de WGR+. We zijn van mening dat dit een mooie tussenvorm is tussen enerzijds een meer verplichtende samenwerking en anderzijds het in stand laten van de hoofdstructuur. Een aandachtspunt blijft de fragiele grens tussen de bevoegdheden van de provincie en de WGR+ regio. Wij zijn er een voorstander van om al doende te leren en het rijk haar rol te laten spelen, als er geen overeenstemming mogelijk zou blijken tussen provincie en stad.
- Bestuurlijke organisatie is van belang, maar wordt buiten de bestuurlijke arena al snel opgevat als een "binnenpretje" van bestuurders, niet in de laatste plaats omdat er ook jaren aan besteed zijn om modellen in te voeren, weer op te heffen, in discussie te brengen etc. Er is vaak samengevoegd of juist weer ontvlochten. Generaties ministers en staatssecretarissen zijn al bezig "de juiste maat"te vinden tussen stad en provincie in. Wat schiet te burger hier nou allemaal mee op, is al snel dan de vraag. En hoewel de doelen van de WGR+ duidelijk zijn zou ik van de minister graag willen horen welke problemen van burgers, door deze regeling worden opgelost.
Een aantal vragen over de WGR+ speelt o.i. nog.
Hoe zit het met de overleggen die met ieder van de kaderwetgebieden zijn gevoerd? Wat zijn de uitkomsten? Waarom nog niet beschikbaar?
Hoe zit het met de democratische legitimatie, n.b. een van de uitgangspunten. Waar moet de bewoner terecht met klachten over verkeer en (openbaar) vervoer? Wie is daarvoor aansprakelijk? Hoe zit het met vertegenwoordiging van de diverse gemeenten?
Het woordje `kan' staat mij iets te vaak in de tekst. De provincie kan terreinen aanwijzen, maar "er moet wel voldoende basis bij in elk geval het merendeel van de betrokken gemeenten zijn voor een bestendige samenwerking (p. 7 notitie).
De uitdaging zit in afstemming van wonen-werken. Maar hoe wordt nu gegarandeerd dat de steden er niet opnieuw alleen voor komen te staan als het om sociale woningbouw gaat. Randgemeenten willen altijd wel de vrijstaande woningen bouwen. In de SRE-wijk Meerhoven (Eindhoven-Veldhoven) liggen de grote kavels bijvoorbeeld allemaal op Veldhovens gebied. Nu de druk van herindeling er in z.o.-Brabant af is, zie je de randgemeenten weer allemaal met de rug naar de stad. Wie dwingt dit af of wat vaak detailniveau lijkt maar wel uitermate belangrijk is voor de leefbaarheid van de stad?
Welke taken komen aan de orde in de samenwerking? Ik wil ervoor pleiten om de gemeenten hier niet te selectief in te laten winkelen. Vooral bijvoorbeeld jeugdvoorzieningen voor jongeren uit de stad kunnen goed in randgemeenten geboden worden om de sociaal-maatschappelijke stadsproblematiek eerlijker te kunnen delen. Wie gaat dit afdwingen c.q. opleggen?
Hoe zal de overgang verlopen van oud naar nieuw, van kaderwet naar WGR+? We kunnen immers geen oude schoenen weggooien voor en nieuwe zijn.
De middelen zullen ook onder de WGR+ steeds rechtstreeks naar de regio gaan. Die beslissing kan welk bepaalde gevolgen hebben. Neem als voorbeeld de Utrecht. De WGR+ krijgt een dicht openbaar vervoer netwerk, wat zeker kostendekkend zal zijn. De provincie krijgt de rest van de provincie met een dun openbaar vervoer netwerk, wat laag kostendekkend zal zijn. Er liggen aldus twee verschillende o.v. systemen in een relatief klein gebied, zonder dat er een afstemmingsregeling voor is. Graag de reactie van de minister in deze.
Hetzelfde geldt eigenlijk bij de afstemming m.b.t. de ruimtelijke ordening. Wat is de bevoegdheid van de provincie voor de toetsing van de ruimtelijke plannen? De wet spreekt over bovenregionale afstemming, maar betekent die zinsnede dat de regio een wijk kan bouwen die door de provincie niet gewenst is.
Beide voorbeelden leert dat de kwestie van de bevoegdheden tussen provincie en regio nog steeds heel fragiel is. Kan de minister dit preciseren, vooral in relatie tot het uitgangspunt van het in standhouden van de hoofdstructuur?
---- --
Partij van de Arbeid