Persbericht Universiteit van Amsterdam
Dinsdag 28 oktober 2003
Trends in drugsgebruik in Amsterdam tussen 1987 en 2001
Drugsgebruik in Amsterdam stijgt licht in periode 1987-2001
Een kleine maar groeiende minderheid van de Amsterdammers gebruikt illegale drugs. Het recent gebruik van cannabis steeg van 5,6% (1987) naar 7,8% (2001). Ook onder jongeren steeg het cannabisgebruik, een trend die ook in andere grote Europese steden te zien is. De gemiddelde leeftijd waarop mensen beginnen met cannabisgebruik is in deze periode echter nauwelijks veranderd en ligt nog altijd rond de 20 jaar. Het recent gebruik van ecstasy steeg van 0,1% (1990) tot 1,1%. Het recent heroinegebruik is laag en bleef stabiel op 0,1%. Het drugsgebruik van de meeste Amsterdammers blijkt van korte duur te zijn. Dit concluderen wetenschappers van het Centrum voor Drugsonderzoek (CEDRO) van de Universiteit van Amsterdam. Het CEDRO onderzocht 21.000 Amsterdammers tussen 1987 en 2001.
Cannabis
Het percentage Amsterdammers van 12 jaar en ouder dat recent (in de maand voorafgaande aan het interview) cannabis heeft gebruikt is gestegen van 5,6 procent in 1987 naar 7,8 procent in 2001. Dit komt neer op naar schatting 34.000 recente gebruikers in 1987 en 50.000 in 2001. Het recent cannabisgebruik in Amsterdam ligt het hoogst in de leeftijdsgroep 20-24 jarigen en in deze groep is ook de sterkste toename te zien (van 13,5% in 1987 tot 21,0% in 2001). Onder de 16-19 jarigen is het laatste maand cannabisgebruik gestegen van 11,6 procent tot 14,3 procent. De Amsterdamse cijfers liggen hoger dan elders in Nederland. Zo gebruikte in 2001 in Amsterdam 38,1 procent van de bevolking van 12 jaar en ouder ooit cannabis, tegen 17,0 procent voor heel Nederland. Voor de toename is geen eenduidige verklaring, maar deze hangt samen met veranderende leefstijlen.
Ecstasy
Ook het gebruik van ecstasy stijgt, maar blijft relatief laag. Het percentage Amsterdammers dat recent ecstasy heeft gebruikt steeg van 0,1% in 1990 naar 1,1 % in 2001. Wederom komt gebruik in Amsterdam het meest voor onder de groep 20-24 jarigen. Onder hen is recent gebruik gestegen van 0,7% (1990) naar 3,5 % (2001). Voor de 16 tot 19-jarigen nam het recent ecstasygebruik toe van 0,4% tot 2,1 %. De gemiddelde leeftijd waarop Amsterdammers voor het eerst ecstasy gebruikten is gedaald van 27 (1990) tot 26 jaar (2001), maar ligt nog steeds hoger dan wat over het algemeen verwacht wordt. Het stijgend gebruik tijdens de onderzoeksperiode valt mede te verklaren doordat ecstasy in het begin van de onderzoeksperiode nog nauwelijks voorkwam. Er zijn geen gegevens waaruit blijkt dat ecstasy een andere drug vervangt, eerder komt polidruggebruik vaker voor. Het gebruiksniveau stabiliseert zich tot het niveau van cocainegebruik. Het lijkt erop dat drugs zoals cocaine, amfetamine en ecstasy gebruikt worden in een functie van stedelijk uitgaansgedrag.
Heroïne
Heroïnegebruik komt nauwelijks voor onder de bevolking van Amsterdam van 12 jaar en ouder: 0,1 procent van de Amsterdamse bevolking gebruikte de maand voorafgaand het interview heroïne en dit percentage is stabiel gebleven. Recent heroïnegebruik komt voornamelijk voor in de oudere leeftijdsklassen. Landelijk is dit gebruikspatroon niet veel anders.
Het onderzoek
Deze conclusie zijn afkomstig uit het zojuist gepubliceerde onderzoek Licit and illicit drug use in Amsterdam, 1987 to 2001. Development of drug use in Amsterdam, as measured in five population surveys between 1987 and 2001 van Manja Abraham, Hendrien Kaal en Peter Cohen (CEDRO, UvA). In totaal hebben ruim 21.000 in Amsterdam wonende personen van 12 jaar en ouder, tussen 1987 en 2001 vragen beantwoord over hun gebruik van legale en illegale drugs. Hierbij is gekeken naar het gebruik van alcohol, tabak, rustgevende middelen en slaapmiddelen, cannabis, cocaïne, amfetamine, ecstasy, hallucinogenen -waaronder LSD-, psychotrope paddestoelen, opiaten -waaronder heroïne-, vluchtige stoffen (zoals lijm en tri), drugs uit de smartshop, en prestatieverhogende stoffen (zoals anabole steroïden). De bevolkingsonderzoeken zijn gefinancierd door het Ministerie van Volksgezond, Welzijn en Sport, behalve het onderzoek in 1987 dat betaald is door de gemeente Amsterdam.
Universiteit van Amsterdam