informatievoorziening aan de TK over nieuwe commissievoorstellen.
Kamerbrief over informatievoorziening aan de TK over nieuwe
commissievoorstellen.
Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG
Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
Datum
oktober 2003
Auteur
M.Th. Crucq
Kenmerk
DIE-603/03
Telefoon
070 348 48 76
Blad
1/12
Fax
070 348 40 86
Bijlage(n)
---
E-mail
die-in@minbuza.nl
Betreft
Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
C.c.
Zeer geachte Voorzitter,
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vier
fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep
Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
1. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees
Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van
de Regio's over immigratie, integratie en werkgelegenheid.
2. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees
Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de
Regio's "Naar een wereldwijd partnerschap in de
informatiemaatschappij: EU-standpunten voor de Wereldtop over de
informatiemaatschappij van de Verenigde Naties (WSIS)"
3. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en
de Raad betreffende de bevordering van de gelijkheid van mannen en
vrouwen in het kader van ontwikkelingssamenwerking
4. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en
van de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op
niet-contractuele verbintenissen (`ROME II')
De Staatssecretaris voor Europese Zaken
Atzo Nicolaï
Fiche 1: Mededeling immigratie, integratie en werkgelegenheid
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het
Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's
over immigratie, integratie en werkgelegenheid.
Datum Raadsdocument: 11 juni 2003
Nr Raadsdocument: 10293/03
Nr. Commissiedocument: COM(2003)336 def
Eerstverantwoordelijk ministerie: JUST in nauwe samenwerking met
SZW,
i.o.m. BZ,
EZ, FIN, OCW
Behandelingstraject in Brussel:
Strategisch Comité voor Grenzen, Immigratie en Asiel (SCIFA);
JBZ-Raad; Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en
Consumentenzaken (WSbVC); Employment Committee (EMCO)
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Conform de taak die de Europese Raad van Tampere (1999) aan de
Commissie heeft opgedragen, en conform het verzoek van de Raad
Justitie en Binnenlandse Zaken van oktober 2002, omvat deze mededeling
van de Commissie een beknopte toelichting van de reeds verrichte
werkzaamheden ter bevordering van de integratie voor onderdanen uit
derde landen in de EU. Bovendien worden hiertoe verdere suggesties
gedaan.
De mededeling speelt in op de conclusies van Tampere door de huidige
praktijk van en de ervaringen met immigratie- en integratiebeleid op
nationaal en EU-niveau aan een evaluatie te onderwerpen. De Commissie
constateert daarbij dat het Europese migratie- en integratiebeleid op
een aantal gebieden versterkt dient te worden. In dit kader gaat de
Commissie in op de economische en arbeidsmarktaspecten van immigratie
en op de vraag of immigratie een oplossing kan bieden voor
vergrijzingsproblemen. Hoewel de Commissie de mogelijke positieve
economische effecten van immigratie benadrukt -te weten het
instandhouden van het economische groeipotentieel, het oplossen van
arbeidsmarkttekorten en het opvangen van vergrijzingsproblemen-,
erkent zij dat immigratie de problemen niet volledig kan oplossen.
Niettemin zou immigratie kunnen helpen bestaande en toekomstige
behoeften van de EU-arbeidsmarkt op te vullen. Zo zouden migrerende
werknemers op korte termijn kunnen helpen om een tekort aan
arbeidskrachten in bepaalde sectoren mede op te vangen. Een (ruimer)
(arbeids-) migratiebeleid vraagt echter om een krachtig
integratiebeleid. De economische effecten van migratie zijn namelijk
deels afhankelijk van arbeidsmarktparticipatie van migranten, hun
opleiding, de omvang van hun gezin en de mate waarin zij bijdragen aan
of een belasting zijn voor de sociale zekerheidsystemen in het
bestemmingsland.
In de mededeling worden, naast arbeidsmigratie, de volgende
onderwerpen behandeld voor verdere samenwerking in Europees verband.
Ten eerste is het algemene uitgangspunt van een Europees
integratiebeleid dat integratie een lange termijn proces is.
Integratie dient op elk niveau van contact tussen de samenleving en de
nieuwkomer plaats te vinden.
Ten tweede onderstreept de Commissie een holistische benadering van
het integratietraject, die verband houdt met religieuze/culturele
diversiteit, arbeidsmarktparticipatie, burgerschap.
Ten derde, worden in de mededeling ook voorstellen gedaan voor te
ontwikkelen standaarden op het gebied van huisvesting, opleiding,
diversiteit, alsmede voorstellen m.b.t. antidiscriminatie wetgeving en
voorstellen m.b.t. de politieke rechten van langdurig verblijvende
derdelanders.
De mededeling geeft aan dat een nauwere samenwerking op het brede
terrein van de integratie (in samenhang met de arbeidsmigratie
problematiek) een duidelijk toekomstgericht streven vormt. Zowel de
lidstaten als ook het maatschappelijk middenveld worden tot
informatie-uitwisseling en samenwerking opgeroepen, om zodoende de
integratie van migranten binnen de Unie te kunnen bevorderen. Met name
de aanpak ter bevordering van de integratie van immigranten vergt nog
nader uit te stippelen beleidslijnen en -prioriteiten, waaronder
maatregelen op EU-niveau. Het Europees Vluchtelingenfonds en de nieuwe
Commissie budgetlijn ter bevordering van de integratie van migranten
moeten daarnaast zorgen voor een versterking van de beleidscoördinatie
op dit terrein.
Rechtsbasis van het voorstel:
Art. 63 van het Verdrag van Amsterdam alsmede de politieke
overeenstemming die is bereikt met de conclusies van Tampere op 15-16
oktober 1999. Daarnaast kwam deze mededeling tot stand op speciaal
verzoek van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van oktober 2002.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Het Europees Parlement is om advies gevraagd over deze mededeling.
Behandeling zal plaatsvinden in de Commissie vrijheden en rechten van
de burger, justitie en binnenlandse zaken.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Het betreft een mededeling; de toets van subsidiariteit en
proportionaliteit is vooralsnog niet te maken. De reikwijdte van het
streven naar een versterking van de beleidscoördinatie op de terreinen
van de immigratie, integratie en werkgelegenheid is nog niet te
voorzien. Wel kan worden gesteld dat de suggesties die de Commissie in
deze mededeling doet passen binnen het kader zoals dat tijdens de
Europese Raad van Tampere is opgesteld.
Consequenties voor de EU-begroting:
De Commissie heeft begin 2003 een programma gelanceerd voor
pilotprojecten inzake de integratie van migranten. (Aanvragen gaan per
(minimaal) drie lidstaten gezamenlijk). Dit programma heeft een
begroting van MEUR 12 over een periode van 3 jaar.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Hoewel de mededeling geen juridisch bindend karakter heeft is zij wel
van belang voor Nederland vanwege de toenemende invloed van de EU op
het nationale (arbeids)migratiebeleid, en de samenwerking op het
gebied van integratie.
De brede benadering van integratie in de mededeling is positief te
noemen omdat er diverse aspecten van immigratie, integratie en
werkgelegenheid in onderlinge samenhang worden bestudeerd. Op vrijwel
alle aspecten van het integratiebeleid bestaan er tussen de
EU-lidstaten grote verschillen. De uitgangspunten verschillen, de
conceptie van integratie verschilt, de mate waarin de overheden willen
optreden lopen uiteen, de definitie van de doelgroepen zijn niet
uniform, de mate van verplichtingen varieert, en de ingezette middelen
zijn onvergelijkbaar. Ondanks deze verschillen kennen alle
EU-lidstaten problemen met de integratie van immigranten uit
niet-westerse landen. Sociale achterstandsposities en spanningen
tussen de immigranten en de autochtone bevolking komen in alle
EU-lidstaten voor. Stagnerende integratie van niet-westerse
immigranten kan negatieve effecten hebben op de economische dynamiek,
de sociale samenhang en de stabiliteit in de lidstaten. Ofschoon er
vele verschillen zijn in de lidstaten zorgt de duidelijk parallel
lopende integratieproblematiek ervoor dat Nederland op macro-niveau
ruimte ziet voor een intensievere coördinatie van het beleid van de
verschillende lidstaten.
De conclusie van de Europese Commissie dat immigratie positieve
economische effecten kan hebben en dat de EU open moet staan voor
arbeidsmigratie wordt door Nederland alleen ondersteund voor zover het
de (tijdelijke) arbeidsmigratie betreft van met name
hooggekwalificeerde kenniswerkers.
Algemeen uitgangspunt van het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid is een
restrictief en selectief beleid te voeren, waarbij de behoefte van de
Nederlandse arbeidsmarkt centraal staat. Het Nederlandse
overheidsbeleid is er op gericht om de economische kracht en de
concurrentiepositie van Nederland duurzaam te herstellen. Dit zal met
name dienen te gebeuren door de werkgelegenheid en de
arbeidsparticipatie van het aanwezige en nog onbenutte
arbeidspotentieel te bevorderen. De stelregel van Nederland is dat
arbeidsmigratie geen oplossing biedt voor vergrijzing. Gelet op het
gemiddelde socio-economische profiel van de momenteel in Nederland
verblijvende migranten, kan worden gesteld, dat de doorsnee
arbeidsparticipatie van de in Nederland woonachtige migranten laag is;
het beroep op de sociale voorzieningen door migranten hoog is; en het
gezamenlijke voordeel van migratie voor de reeds aanwezige bevolking
als gering kan worden bestempeld. Het lage kwalificatieniveau van de
arbeidsmigranten is hier duidelijk debet aan. Nederland volgt ter
bestrijding van de vergrijzing reeds de Europese aanpak (terugdringen
staatsschuld (rente vrijval), verhogen arbeidsparticipatie en
hervorming pensioenstelsel); de bestaande EU
Werkgelegenheids-richtsnoeren dekken voor het merendeel de economische
arbeidsmarktgerelateerde aspecten van immigratie.
De uitzondering op deze stelregel is evenwel de migratie van de met
name hooggekwalificeerde kenniswerkers. Het is in het Nederlandse
beleid gewenst om hoog gekwalificeerde migranten (tijdelijk) toe te
laten zodat specifieke (tijdelijke) tekorten op de arbeidsmarkt kunnen
worden opgevangen en de kenniseconomie (mondiale concurrentiepositie
van Nederland) gestimuleerd blijft. Daarnaast is Nederland bereid hoog
gekwalificeerde dienstverleners tijdelijk toe te laten in het kader
van de GATS (General Agreement on Trade in Services).
Op het punt van de mogelijkheden voor een stijging van de
arbeidsproductiviteit is de mededeling te weinig ambitieus (huidige
cijfer van 0,5 tot 1,5% per jaar is uitgangspunt). Verhoging van de
arbeidsproductiviteit is een belangrijk middel voor vergroting van de
economische groei en vermindering van de financiële gevolgen van de
vergrijzing. De ontwikkeling van de kenniseconomie (mede door migratie
van hooggekwalificeerde kenniswerkers) kan daar een belangrijke
bijdrage aan leveren.
Na de mislukte WTO top te Cancun (september 2003) zal afgewacht moeten
worden wat de repercussies zijn op tempo en inhoud van de verdere
onderhandelingen inzake tijdelijk verblijf van natuurlijke personen
uit derde landen.
Fiche 2: Mededeling Wereldtop VN informatiemaatschappij
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het
Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Naar een
wereldwijd partnerschap in de informatiemaatschappij: EU-standpunten
voor de Wereldtop over de informatiemaatschappij van de Verenigde
Naties (WSIS)"
Datum Raadsdocument: 22 mei 2003
Nr Raadsdocument: 9516/03
Nr Commissiedocument: COM(2003)271 def.
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ (coördinatie) en EZ
(inhoudelijk), i.o.m. OCW, BZK, JUST
Behandelingstraject in Brussel:
Er heeft een bijeenkomst van de Europese Commissie, bij DG
Development, in Brussel plaatsgevonden. Deze bijeenkomst was
voornamelijk informatief van karakter. Het daadwerkelijke
voorbereidingstraject vindt echter hoofdzakelijk in Genève plaats via
vertegenwoordigers van de verschillende Permanente
Vertegenwoordigingen van de EU-lidstaten aldaar. Tijdens de
voorbereidende vergaderingen voor de Wereldtop, de zgn. Prepcom's en
intersessionele bijeenkomsten, spreekt de EU via het vigerende
Voorzitterschap.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De mededeling betreft de inbreng van de EU in de World Summit on the
Information Society (WSIS), die in december 2003 in Genève en in 2005
in Tunis wordt gehouden.
Het doel van de top is in de visie van de Commissie het samenbrengen
van nationale overheden, VN-agentschappen, de private sector, het
maatschappelijk middenveld en NGO's, in een poging de ontwikkeling van
de informatiemaatschappij te coördineren. De geanticipeerde uitkomst
van de top is het ontwikkelen en onderhouden van een duidelijke
verklaring van politieke wil en een concreet actieplan gericht op het
verminderen van de dichotomie ten gevolge van de ontwikkeling van
ICT-toepassingen en applicaties enerzijds en de daadwerkelijke toegang
van eenieder tot die voorzieningen anderzijds, de zgn. `digital
divide' op mondiaal niveau.
Het voorbereidingstraject van de top bestaat uit prepcom's, regionale
conferenties en thematische bijeenkomsten. Het is een behoorlijk
ingewikkeld proces vanwege de brede waaier van onderwerpen die gedekt
wordt door het begrip `informatiemaatschappij' maar ook door de
uiteenlopende belangen van regeringen, particuliere sector, civiele
samenleving en internationale organisaties die bij dit proces
betrokken zijn.
De speerpunten van de EU (commissie en lidstaten) betreffen:
- consensus bereiken over een gemeenschappelijke visie op de
informatiemaatschappij;
- formuleren van kernbeginselen zoals vrijheid van
meningsvorming en meningsuiting;
- recht op toegang tot informatie;
- recht op onderwijs;
- bevorderen en behoud van culturele verscheidenheid, die
gewaarborgd dienen te zijn in een allesomvattende informatie-
maatschappij.
Sleutelfactor voor de EU is de betrokkenheid van het maatschappelijk
middenveld en het bedrijfsleven in dit proces. De EU is voor de
ontwikkeling van regionale en nationale e- strategieën zoals de EU
deze zelf ook heeft.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling)
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
(mededeling)
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. (mededeling)
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t (mededeling)
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. (mededeling)
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Voor wat betreft de inbreng is de Nederlandse opstelling in het
algemeen volgend van aard. Dat neemt niet weg dat Nederland wel belang
hecht aan onderwerpen als mensenrechten, media en veiligheid, en
internet governance. Nederland erkent het belang van het onderwerp van
de top maar heeft, behoudens bij het onderwerp mensenrechten, twijfels
over de meerwaarde van een dergelijke top omdat er reeds een aantal
initiatieven op dit terrein is zoals de UN ICT Task Force en DOT Force
van de G8. Behalve de wenselijkheid is ook de haalbaarheid van deze
top een punt van aandacht vanwege het grote gebrek aan financiële
middelen voor het organiseren van de top. De inzet van Nederland is in
het algemeen low-profile. Nederland is bij de resolutie die door de
57e zitting van de AVVN over de WSIS is aangenomen geen mede-indiener
geweest omdat er enkele oproepen in de resolutie stonden (deelname op
het hoogste niveau, financiële bijdragen voor de organisatie van de
top) waaraan Nederland geen gehoor zal geven.
Nederland is niet gelukkig met de gang van zaken rondom de
voorbereiding van deze Wereldtop tot nu toe, met name de
intransparante procesvoering en de geringe bereidheid van landen om
daadwerkelijk knopen door te hakken op gevoelige dossiers.
Op de belangrijkste geschilpunten, te weten: internet governance,
financiering van de acties voortvloeiend uit het actieplan,
mensenrechten, media, veiligheid en privacy en de ethische dimensies
van de informatiemaatschappij, is zo'n twee maanden voor de Top nog
weinig tot geen voortgang geboekt.
Mensenrechten: voor Nederland is `bescherming van mensenrechten in de
informatiesamenleving' een belangrijk speerpunt. Nederland hanteert
als uitgangspunt dat mensenrechten -in het bijzonder de vrijheid van
meningsuiting en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer- in
het `digitale tijdperk' in gelijke mate moeten worden beschermd als in
het `papieren tijdperk'. Nederland hecht er belang aan dat dit
uitgangspunt tijdens de WSIS wordt uitgedragen. Aldus wordt
aangesloten bij de Politieke Verklaring van het Comité van Ministers
van de Raad van Europa voor de WSIS (CM(2003) 87, 24 juni 2003),
waarin dit uitgangspunt is verwoord.
Media: tussen delegaties is enkel overeenstemming bereikt over de
belangrijke rol van de traditionele media. Onderwerpen als
onafhankelijkheid en pluriformiteit van de media, toegang tot
informatie voor de media en ethische professionele standaarden voor
journalisten blijken delicaat. Dat er tot op heden geen
overeenstemming bereikt kan worden over een tekst die vrijheid van
meningsuiting en toegang tot meer dan `publieke' informatie
onderschrijft is te wijten aan China, Cuba, de Russische Federatie en
ook Mexico. In lijn met het EU-standpunt zal Nederland deze punten
naar voren blijven brengen.
Fiche 3: Verordening bevordering gelijkheid mannen/vrouwen in kader OS
Titel:
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in
het kader van ontwikkelingssamenwerking
Datum Raadsdocument: 31 juli 2003
Nr Raadsdocument: 11923/03
Nr Commissiedocument: COM(2003)465 def.
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ i.o.m. SZW, FIN
Behandelingstraject in Brussel:
Werkgroep Ontwikkelingssamenwerking; Raad Algemene Zaken en Externe
betrekkingen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Een onevenredig aantal armen in de wereld is vrouw. Zonder de
bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de versterking
van de rol van de vrouw in ontwikkelingslanden is effectieve
armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling niet mogelijk.
Sinds de verklaring en het actieprogramma van de 4e
Wereldvrouwenconferentie in Peking (1995) is wereldwijd vooruitgang
geboekt bij de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in
ontwikkelingslanden. Voor de EU geldt dat een omvattend beleidskader
binnen de EU-ontwikkelingssamenwerking tot stand is gekomen, gericht
op een horizontale-integratiestrategie EU. Er rest echter veel werk
wat betreft de beoogde resultaten in de praktijk om er voor te zorgen
dat de levensomstandigheden van vrouwen in ontwikkelingslanden op
termijn verbeteren.
In 1998 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan Verordening (EG) nr.
2836/98 over de integratie van de genderproblematiek in de
ontwikkelingssamenwerking. Deze verordening was ingegeven door de
verplichtingen in het kader van het actieprogramma van Peking. De
verordening verstrijkt op 31 december 2003.
De nu voorgestelde verordening is derhalve niet geheel nieuw, maar
betreft de verlenging van de huidige, zij het dat de verlenging
mogelijkheden biedt tot amendering van de tekst.
Doel van de verordening is de implementatie van maatregelen ter
bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in het kader van
beleid, strategieën en acties van de Gemeenschap op het gebied van
ontwikkelingssamenwerking.
De Gemeenschap verstrekt daartoe financiële bijstand en relevante
knowhow om de gelijkheid van mannen en vrouwen in het kader van beleid
en acties van de Gemeenschap op het gebied van
ontwikkelingssamenwerking in ontwikkelingslanden te bevorderen.
De steun van de Gemeenschap moet het beleid en de capaciteiten van
ontwikkelingslanden, alsmede de in het kader van andere
samenwerkingsinstrumenten verleende bijstand aanvullen en versterken.
Partners die voor financiële bijstand in aanmerking komen,
vertegenwoordigen een breed spectrum. Het betreft zowel overheden
(centraal als decentraal), verschillende typen NGO's,
belangenorganisaties, regionale organisaties, onderzoeksinstellingen
en internationale organisaties.
Rechtsbasis van het voorstel: art. 179 EG-verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Raad: gekwalificeerde meerderheid; EP: co-decisie (cfm art 251
EG-verdrag)
Instelling nieuw Comitologie-comité: ja, beheerprocedure cfm art. 4
Besluit 1999/468/EG
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit Overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en
proportionaliteit kan de doelstelling van het overwogen optreden,
namelijk de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in het
kader van de ontwikkelingssamenwerking, niet voldoende door de
lidstaten worden verwezenlijkt. Derhalve kan deze doelstelling vanwege
de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de
Gemeenschap worden verwezenlijkt.
Proportionaliteit: Deze verordening beperkt zich tot het minimum dat
nodig is om dit doel te verwezenlijken en gaat derhalve niet verder
dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken
Consequenties voor de EU-begroting:
Het financiële kader voor de uitvoering van deze verordening in de
periode 2004 tot en met 2006 wordt vastgesteld op MEUR 9.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op
die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Unie,
maar uiterlijk op 31 december 2003 wanneer de huidige verordening (EG)
2836/98 verstrijkt.
Gezien de voorziene behandeling van de verordening, oktober 2003, is
dit een haalbare termijn.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland hecht groot belang aan een leidende rol voor de EU voor wat
betreft de doelstelling `mainstreaming of gender equality'. De
beleidsmatige inzet van de verordening sluit zeer goed aan bij die van
het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
Nederland verwelkomt dan ook de totstandkoming van een nieuwe
verordening die de bedoeling heeft de gelijkheid van mannen en vrouwen
in ontwikkelingslanden te bevorderen. Tevens steunt Nederland de
terbeschikkingstelling van een specifieke budgetlijn ten behoeve van
de implementatie in de praktijk van de doelstellingen. Uit de
evaluatie van de huidige verordening op dit terrein van maart 2003
blijkt dat op het punt van het beleid weliswaar voortgang is geboekt,
maar dat `mainstreaming of gender equality' in de praktijk verbetering
behoeft. Het zou zinvol zijn als in dit verband gegevens verstrekt
kunnen worden over de mate van betrokkenheid aan de top en over de
beschikbare instrumenten (in het Nederlandse kabinetsstandpunt `gender
mainstreaming' genoemd als voorwaarden voor het slagen van beleid
terzake).
Voor een succesvol EU-ontwikkelingsbeleid op dit terrein is het tevens
van doorslaggevend belang dat de Commissie haar eigen deskundigheid op
het punt van `gender equality' en `empowerment' vergroot, zowel op
centraal niveau als bij de delegaties in het veld.
M.b.t. de financiële consequenties van de voorgestelde verordening
geldt dat het zinvol zou zijn als de Commissie kan aangeven hoe de
uitputting van de begrotingslijn de komende jaren verbeterd kan
worden. Het antwoord is voor Nederland van belang voor het bepalen van
de gewenste hoogte van de budgetlijn voor de periode 2004-2006.
Fiche 4: Verordening niet-contractuele verbintenissen (`Rome II')
Titel:
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en van de
Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele
verbintenissen (`ROME II')
Datum Raadsdocument: 25 juli 2003
Nr Raadsdocument: 11812/03
Nr Commissiedocument: COM(2003)427 def
Eerstverantwoordelijk ministerie: JUST i.o.m. BZ, EZ
Behandelingstraject in Brussel:
Comité Burgerlijk Recht, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De ontwerpverordening bevat een regeling voor het toepasselijk recht
op verbintenissen uit niet-contractuele verbintenissen ("Rome II",
onrechtmatige daad). De regeling hangt samen met het groenboek over de
omzetting van het Verdrag van 1980 inzake het recht dat van toepassing
is op verbintenissen uit overeenkomst ("EVO"), alsmede de
modernisering ervan ("Rome I"). Antwoorden op dit groenboek zijn in
september 2003 aan de ministerraad gestuurd ter aanbieding aan de
Tweede Kamer. De belangrijkste punten in de ontwerpverordening zijn:
- de ontwerpverordening bevat zowel bepalingen met betrekking
tot de onrechtmatige daad als andere niet-contractuele verbintenissen;
- de ontwerpverordening is ook van toepassing bij een inbreuk
op intellectuele eigendomsrechten;
- in de ontwerpverordening is steeds de plaats waar de schade
is geleden uitgangspunt, zonder een uitzondering voor onvoorzienbare
schadelijke inwerking in een bepaald land;
- een beperkte rechtskeuze voor partijen is toegestaan;
- voor andere niet-contractuele verbintenissen dan
onrechtmatige daad kent de ontwerpverordening specifieke regelingen
met een algemene uitzondering voor het geval de zaak nauwer verbonden
is met een ander recht dan het door de verordening aangewezen recht;
- de directe actie, dat wil zeggen een rechtstreekse
vordering van de schadelijdende persoon tegen de verzekeraar van de
dader, is in de ontwerpverordening opgenomen;
- bij milieuschade laat de ontwerpverordening de keuze aan de
schade lijdende persoon voor het recht van de plaats waar de schade is
geleden en het recht van de plaats waar het schadebrengende feit zich
heeft voorgedaan;
- het door de ontwerpverordening aangewezen recht bepaalt
mede de bewijslast;
- een openbare orde exceptie (dat wil zeggen, een bepaling
die een rechter de mogelijkheid biedt om bepalingen uit het
toepasselijke buitenlandse recht buiten beschouwing te laten omdat
deze indruisen tegen de maatschappelijke orde van het land van de
rechter) is opgenomen;
- de ontwerpverordening laat bestaande verdragen waarbij
lidstaten partij zijn in stand; wijziging van die verdragen na
totstandkoming van een definitieve verordening lijkt echter
uitgesloten.
Met bovenstaande regeling wijkt de ontwerpverordening op een aantal
belangrijke punten af van de in 2001 in Nederland in werking getreden
Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (WCOD, Stb. 2001, 190).
- de WCOD is alleen van toepassing op onrechtmatige daad;
- in de WCOD is de plaats waar de onrechtmatige daad zich
voordoet in beginsel bepalend voor het toepasselijk recht; alleen als
de schade zich voordoet in een andere staat is de plaats waar de
schade zich voordoet bepalend, tenzij de dader de schadelijke
inwerking van de daad redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;
- bij milieuschade laat de WCOD niet de keuze aan de schade
lijdende persoon voor het recht van de plaats waar de onrechtmatige
daad zich heeft voorgedaan of het recht van de plaats waar de schade
is geleden; in andere gevallen bestaat wel de mogelijkheid een
rechtskeuze te doen die iets ruimer lijkt dan voorzien in de
ontwerpverordening;
- de WCOD strekt zich niet uit tot de bewijslast;
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 61, onder c, jo artikel 65,
onder b, EG-verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Raad: gekwalificeerde meerderheid; EP: co-decisie
Instelling nieuw Comitologie-comité: geen
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Nederland heeft zoals gezegd in 2001 een eigen wet
conflictenrecht onrechtmatige daad tot stand gebracht. Daarmee is de
noodzaak voor een regeling op Europees niveau voor Nederland niet
gegeven. Voor eenmaking van de conflictenregels binnen de EU is
ingrijpen op Europees niveau wel nodig, behalve op de terreinen waar
de Haagse Conferentie al (wereldwijde) regelingen tot stand heeft
gebracht of nog wil brengen. Voor zover dit laatste het geval is, is
de subsidiariteit twijfelachtig. In verband met de AERTA-doctrine is
dit een lastig punt. Deze doctrine houdt in dat op terreinen waar de
Gemeenschap regelingen tot stand heeft gebracht de Gemeenschap in het
algemeen bij uitsluiting bevoegd is.
Proportionaliteit: positief. Met inachtneming van het voorgaande is de
keuze voor een verordening gerechtvaardigd. Alleen een verordening
zorgt voor werkelijke harmonisering van het conflictenrecht. Een
richtlijn zou de lidstaten alsnog (teveel) ruimte laten om op punten
onderling afwijkende regelingen te treffen. Uit artikel 65, onder b,
EG-verdrag volgt dat eenmaking van het conflictenrecht als één van de
middelen wordt gezien om te komen tot een daadwerkelijke interne
markt.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Van de verordening zijn geen financiële consequenties te verwachten.
Uitsluitend wanneer in de toekomst mocht blijken dat de Nederlandse
rechter door de verordening vaker dan nu verplicht wordt tot het
toepassen van vreemd recht kan dit leiden tot een verzwaring van zijn
taak. Die verzwaring zal extra kosten met zich meebrengen. Deze extra
kosten zullen worden opgevangen binnen de uitgavenkaders van de
beleidsverantwoordelijk ministeries. Uit de tekst van de
ontwerpverordening zoals die nu luidt, valt vooralsnog niet af te
leiden dat de rechterlijke taak verzwaard wordt;
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Nog onduidelijk.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De in de ontwerpverordening genoemde datum van inwerkingtreding van 1
januari 2005 is onhaalbaar. De onderhandelingen over het ontwerp
moeten nog beginnen. Het betreft een onderwerp waar zeker de nodige
discussie over zal plaatsvinden in Brussel. Onwaarschijnlijk is dat
voor de zomer van 2004 een definitieve verordening tot stand komt. Dit
betekent dat in het beste geval slechts zes maanden
implementatietermijn resteren en in het waarschijnlijke geval nog
minder dan dat. Dit is niet wenselijk.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland heeft twee onderscheiden belangen:
- het belang dat de ontwerpverordening zoveel mogelijk
aansluit op de WCOD. Dit is wenselijk omdat de WCOD van heel recente
datum is (2001) en bij de totstandkoming van de WCOD de
Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht en vervolgens de
wetgever alle alternatieven uitvoerig hebben gewogen en de regeling
van de WCOD de meeste wenselijke vonden en nog steeds vinden. Er is
geen reden dit afgewogen standpunt nu al te verlaten in de Europese
context. De vraag of inbreuken op intellectuele eigendomsrechten
vanwege hun specifieke karakter van de ontwerpverordening moeten
worden uitgesloten, verdient nadere bestudering.
- het belang dat de ontwerpverordening geen belemmering vormt
voor de verdragen en huidige en toekomstige werkzaamheden van de
Haagse Conferentie (HC). De HC is een internationaal instituut voor
internationaal privaatrecht (ipr) met wereldwijd veel aanzien. Het
instituut is in Den Haag gevestigd en wordt deels gefinancierd door
het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Europese regelgeving op het
terrein van het internationaal privaatrecht dreigt de HC aan de
zijlijn te plaatsen door te bepalen dat de lidstaten niet bevoegd zijn
bestaande wereldwijde ipr-verdragen op een bepaald terrein na
totstandkoming van een verordening op ditzelfde of zelfs een
aanverwant terrein te wijzigen. Nederland heeft groot belang bij het
bevorderen van een wereldwijd ipr via de HC en dus bij het in stand
laten van een zekere mate van vrijheid voor de lidstaten om te
participeren in wijzigingen van bestaande HC-verdragen.
Ministerie van Buitenlandse Zaken