CJE/03/93
23 oktober 2003
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg in de zaak T65/98
Van den Bergh Foods Ltd / Commissie van de Europese Gemeenschappen
Het Gerecht bevestigt de beschikking van de Commissie tegen Van den
Bergh Foods
De "gratis" verstrekking van vrieskisten door Van den Bergh Foods aan
detailhandelaren van consumptie-ijs, op voorwaarde dat zij deze
uitsluitend gebruiken voor de opslag van haar consumptie-ijs, is in
strijd met het Europese mededingingsrecht.
Van den Bergh Foods, voorheen HB Ice Cream Ltd (hierna: "HB"), een 100
% dochtermaatschappij van de Unilevergroep, is de voornaamste
producent van consumptie-ijs in Ierland. HB verstrekt detailhandelaren
van consumptie-ijs "gratis" vrieskisten voor impulsijs, mits zij deze
uitsluitend gebruiken om HB-ijs op te slaan (exclusiviteitsbeding). HB
blijft eigenaar van deze vrieskisten en zorgt voor het onderhoud
ervan. Deze overeenkomst kan door elk van de partijen worden opgezegd
met een opzegtermijn van twee maanden. In 1989 hebben tal van
detailhandelaren die over door HB verstrekte vrieskisten beschikten er
ook producten in opgeslagen van Mars, een Amerikaanse onderneming, die
heeft gepoogd tot de Ierse markt door te dringen. Daarop heeft HB de
naleving van het exclusiviteitsbeding geëist.
Parallel aan een, nog steeds aanhangige, procedure bij de Ierse
rechterlijke instanties, heeft Mars in september 1991 bij de Europese
Commissie een klacht tegen HB ingediend. Deze klacht had betrekking op
de verstrekking door HB aan een groot aantal detailhandelaren van
vrieskisten die uitsluitend voor HB-producten mochten worden gebruikt.
In een beschikking van maart 1998 heeft de Commissie geoordeeld dat de
distributieovereenkomsten van HB die het exclusiviteitsbeding
bevatten, niet stroken met het communautaire mededingingsrecht. Zij
stelt vast dat HB een machtspositie heeft op de relevante markt (die
van afzonderlijk verpakte porties impulsijs in Ierland), wat blijkt
uit de omvang van de numerieke (79 %) en gewogen (94 %) verdeling van
HB-producten en uit de grote bekendheid van het merk. De positie van
HB wordt bovendien versterkt door de macht van Unilever op de andere
markten van consumptie-ijs in Ierland en op de internationale markten.
De Commissie merkt op dat de HB-overeenkomsten samen tot gevolg hebben
dat het vermogen van de detailhandelaren om producten van concurrenten
van HB te verkopen, wordt beperkt. Zij stelt vast dat de beperkende
gevolgen voortvloeien uit het plaatsgebrek waarmee de verkooppunten
onvermijdelijk kampen. Volgens de Commissie zijn op ongeveer 40 % van
alle verkooppunten in Ierland, de (een of meer) enige vrieskisten
verstrekt door HB, en bezitten slechts 17 % van de detailhandelaren
vrieskisten waarop geen exclusiviteitsbeding rust. Bijgevolg is het
voor andere aanbieders moeilijk om tot de markt door te dringen zonder
eerst aanzienlijke belemmeringen te overwinnen, zoals de noodzaak, de
detailhandelaar ervan te overtuigen een vrieskist te vervangen of een
bijkomende vrieskist te plaatsen. Bij deze beschikking heeft de
Commissie ook geweigerd HB een individuele ontheffing te verlenen en
heeft zij vastgesteld dat HB misbruik heeft gemaakt van haar
machtspositie op de markt.
HB heeft het Gerecht van eerste aanleg van de EG verzocht om
nietigverklaring van deze beschikking.
Het Gerecht heeft dit beroep verworpen.
Het Gerecht is om te beginnen van mening dat, door rekening te houden
met de bijzondere marktomstandigheden, de populariteit van het
consumptie-ijs van HB, de macht van HB op de markt en de
specificiteiten van de producten, het pakket overeenkomsten tot gevolg
heeft de mededinging op de markt te beperken.
De "gratis" verstrekking van een vrieskist, de populariteit van het
consumptie-ijs van HB, het ruime assortiment van haar producten en de
voordelen die verbonden zijn met de verkoop ervan, zijn belangrijke
overwegingen voor de detailhandelaren wanneer zij de mogelijkheid
onderzoeken om een bijkomende vrieskist te plaatsen om een tweede
assortiment producten te verkopen of de mogelijkheid om hun
overeenkomst met HB op te zeggen. In werkelijkheid kiezen de
detailhandelaren er slechts zelden voor om de HB-vrieskisten te
vervangen, met name wegens de positie en de populariteit van HB op de
Ierse markt.
Het exclusiviteitsbeding heeft tot gevolg dat de detailhandelaren
anders handelen jegens andere merken en vervalst aldus de mededinging
op de markt. De detailhandelaren zijn bereid consumptie-ijs van
meerdere producenten in voorraad te nemen, mits zij het in één
vrieskist kunnen opslaan. Nadat HB bijvoorbeeld de detailhandelaren om
naleving van het exclusiviteitsbeding had verzocht, is de numerieke
verdeling van het consumptie-ijs van Mars teruggevallen van 42 % tot
minder dan 20 %. De Commissie heeft dus terecht geoordeeld dat het
exclusiviteitsbeding de commerciële vrijheid van de detailhandelaren
om de in hun verkooppunten te verkopen producten te kiezen, beperkt.
Het Gerecht is van oordeel dat de mogelijkheid de overeenkomst op te
zeggen, geenszins belet dat de overeenkomsten daadwerkelijk worden
toegepast, zolang geen gebruik is gemaakt van de opzegmogelijkheid.
Aangezien deze overeenkomsten gemiddeld na acht jaar worden opgezegd,
overtuigt het argument dat de detailhandelaren de overeenkomst steeds
kunnen opzeggen, niet.
Het Gerecht is ook van oordeel dat de verstrekking van vrieskisten aan
detailhandelaren en de onderhoudskosten van de vrieskisten, een
financiële belemmering vormen voor de toegang van nieuwe leveranciers
tot de markt en voor de groei van reeds aanwezige leveranciers. Omdat
detailhandelaren niet geneigd zijn vrieskisten te plaatsen die niet
gratis zijn, moet de leverancier een vrieskistenbestand aankopen, wat
een grote investering vormt. Dit zou een leverancier ervan kunnen
weerhouden, de markt te betreden.
Aangaande de mogelijkheid dat de Commissie een individuele beschikking
tot ontheffing geeft, is het Gerecht van oordeel dat het
exclusiviteitsbeding geen aanmerkelijke objectieve voordelen met zich
brengt die de op het vlak van de mededinging optredende nadelen
compenseren. Het exclusiviteitsbeding draagt dus niet bij tot de
verbetering van de productie of de verdeling van het betrokken product
en voldoet niet aan de eerste voorwaarde voor de verlening van een
individuele ontheffing.
Het Gerecht merkt op dat HB een machtspositie op de markt bekleedt en
dat HB en dat HB de definitie daarvan niet betwist. Ofschoon de
verstrekking van exclusiviteitsvrieskisten een veel voorkomend gebruik
is op de relevante markt, kan deze praktijk de mededinging beperken
wanneer zij wordt aangewend door ondernemingen die een machtspositie
bekleden. Het exclusiviteitsbeding verhindert de detailhandelaren
immers andere merken consumptie-ijs te verkopen en belet concurrenten
de toegang tot de markt. Doordat zij dus detailhandelaren via dit
middel ertoe heeft aangezet zich uitsluitend bij haar te bevoorraden,
heeft HB misbruik gemaakt van haar machtspositie op de markt.
De beschikking van de Commissie ontneemt HB bovendien niet haar
eigendomsrecht op haar vrieskistenbestand en belet haar niet haar
activa te exploiteren door ze tegen commerciële voorwaarden te
verhuren. HB wordt enkel verboden exclusiviteitsvrieskisten te
verstrekken zolang zij een machtspositie inneemt op de markt.
Rappel: Tegen de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg kan
uiterlijk binnen twee maanden vanaf de betekening ervan hogere
voorziening worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de EG.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Gerecht van eerste
aanleg niet bindt
De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te
vinden op de internetpagina van het Hof
http://www.curia.int/
vanaf ongeveer 12.00 uur CET.
Voor nadere informatie wende men zich tot Mevr. Gitte Stadler
Tel: (00352) 4303 3127 Fax: (00352) 4303 3656
European Commission