LJN-nummer: AM2410 Zaaknr: 03/830 BESLU
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 25-09-2003
Datum publicatie: 21-10-2003
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak BESLU 03/830 NIFT
Uitspraak
in het geding tussen
(x), wonende te (y), eiser,
en
het Hoofd Financiën van de gemeente (y), verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Aan de echtgenote van eiser zijn aanslagen riool- en reinigingsrecht over de periode 26 juli 2000 tot en met 31 december 2001 opgelegd. Deze aanslagen zijn door het energiebedrijf via de energierekening maandelijks automatisch afgeschreven.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en verzocht om restitutie van de betaalde bedragen.
Bij besluit van 14 januari 2002 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 19 januari 2003 beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij brief van 3 februari 2003 heeft de griffier van het voornoemde gerechtshof het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank te Rotterdam en haar verzocht de behandeling daarvan over te nemen.
Verweerder heeft bij brief van 21 februari 2003 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2003. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door (z).
2. Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De gemeente (y) hanteert de volgende beleidsregels inzake gemeentelijke belastingen:
1. Onroerende-zaakbelastingen
Indien er sprake is van een huishouding (economische eenheid) zal het college van burgemeester en wethouders een van de leden aanwijzen als belastingplichtige inzake de gebruikersbelasting onroerende-zaakbelastingen. Voor deze aanwijzing zal gebruik worden gemaakt van de navolgende criteria:
(...)
3. Aangemerkt als hoofdbewoner wordt:
a. in geval van een gezin (man, vrouw met of zonder kinderen) de man b. (...)
5. Indien de leden van het huishouden kenbaar maken dat een ander als hoofdbewoner moet worden aangemerkt kan het college van burgemeester en wethouders die persoon als belastingplichtige aanwijzen.
In de periode 17 november 1998 tot 30 december 2001 waren eiser en zijn echtgenote bewoners van het pand (a) te (y).
Heffing en inning van het riool- en reinigingsrecht door de gemeente vond eerst plaats via het energiebedrijf Energie Delfland, daarna via Eneco. Deze aanslagen worden via de energierekening door het energiebedrijf maandelijks automatisch afgeschreven.
Tot en met 25 juli 2000 was de leveringsovereenkomst met betrekking tot energie voor de (a) op naam gesteld van eiser. Via zijn energierekening werd bij eiser de riool- en reinigingsheffing geïnd.
Bij brief van 25 juli 2000 is door eiser de leveringsovereenkomst met Energie Delfland met onmiddellijke ingang beëindigd en is per die datum de aansluiting overgegaan op zijn echtgenote.
In de periode 26 juli 2000 tot en met 31 december 2001 zijn de aanslagen riool- en reinigingsheffing aan eisers echtgenote opgelegd en bij haar door het energiebedrijf via de energierekening geïncasseerd.
Eiser heeft tegen deze gemeentelijk aanslagen bij zijn echtgenote bezwaar gemaakt en gesteld dat ingevolge de beleidsregels van de gemeente eiser aangemerkt dient te worden als hoofdbewoner en dat derhalve niet zijn echtgenote maar hij voor de riool- en reinigingsheffing aangeslagen dient te worden. Eiser verzoekt dan ook om restitutie van het door zijn echtgenote betaalde bedrag.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard onder de overweging dat op verzoek van eiser zijn echtgenote in zijn plaats aangemerkt zou worden als hoofdbewoner en dat deze wijziging niet in strijd is met de beleidsregels. Voorst stelt verweerder dat restitutie niet aan de orde is nu het irrelevant is of eiser dan wel zijn echtgenote de heffing voldoet.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat het enkele feit dat de leveringsovereenkomst met het energiebedrijf is overgezet op de naam van zijn echtgenote, geen verzoek inhoudt tot wijziging van het hoofdbewonerschap. Nu eiser dus geen verzoek tot wijziging van het hoofdbewonerschap heeft ingediend is eiser op grond van de gemeentelijke beleidsregels nog steeds hoofdbewoner en behoort hij aangeslagen te worden voor de riool-en reinigingsheffing. Eiser handhaaft in beroep het verzoek om restitutie en heeft ter zitting de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder de door hem geleden schade dient te vergoeden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst zal de rechtbank bezien of zij bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen. Het onderwerp van het geschil is een gemeentelijke belasting, namelijk de heffing van riool- en reinigingsrecht.
Blijkens artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep bij de rechtbank worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen. Op grond van dit artikel is de rechtbank derhalve onbevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Door eiser is in de eerste instantie beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het gerechtshof heeft met toepassing van artikel 6:15 van de Awb de stukken naar de rechtbank gestuurd. Artikel 6:15 van de Awb stelt dat indien het beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegde administratieve rechter het zo spoedig mogelijk wordt doorgezonden aan het bevoegde orgaan. Nu het gerechtshof toepassing heeft gegeven aan dit artikel heeft zij zich kennelijk onbevoegd geacht.
Nu beide administratieve rechters zich onbevoegd achten moet vastgesteld worden dat er sprake is van een negatief competentieconflict. Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechterlijke organisatie is de Hoge Raad bevoegd om over dit jurisdictiegeschil te oordelen, aangezien geen andere administratieve rechter daartoe bevoegd is. De rechtbank zal - zodra deze uitspraak onherroepelijk is - daarom de gedingstukken alsmede deze uitspraak in handen stellen van de Hoge Raad.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat haars inziens het gerechtshof te 's-Gravenhage bevoegd zou zijn geweest kennis te nemen van dit geschil. Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan tegen een uitspraak van de inspecteur beroep worden ingesteld bij het gerechtshof. Artikel 231, tweede lid aanhef en onder b van de Gemeentewet, stelt dat de bevoegdheden en verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de
Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen gelden:
b. de inspecteur: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen.
Op grond van deze twee artikelen, in onderling samenhang bezien, kan tegen een uitspraak van de gemeenteambtenaar op een bezwaarschrift beroep worden ingesteld bij het gerechtshof. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij reeds op grond van artikel 8:6 lid 1 van de Awb onbevoegd is kennis te nemen van het geschil, omdat tegen het besluit beroep kan worden ingesteld bij een andere administratieve rechter.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. H. Buist als griffier, uitgesproken in het openbaar op
25 september 2003.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.