Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 's-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
10 september 2003 SV/V&V/03/71995
nr. 2020316900
Onderwerp Datum
Kamervragen van de leden Stuurman en 21 oktober 2003
Douma
./. Hierbij zend ik u de antwoorden van de vragen van de leden Stuurman en Douma (beiden
PvdA) over het arrest van de Hoge Raad inzake premies.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(M. Rutte)
Vragen van de leden Stuurman en Douma (beiden PvdA) aan de minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid over het arrest van de Hoge Raad inzake premies.
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad betreffende detachering en het niet
betalen van sociale premies?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u de mening toegedaan dat de uitspraak grote gevolgen kan hebben voor inning en
betaling van sociale premies in Nederland?
Antwoord 2
Verordening (EEG) nr. 1408/71 m.b.t. de sociale zekerheidspositie van migrerende
werknemers kent een aantal zgn. aanwijsregels aan de hand waarvan kan worden vastgesteld
aan welke socialezekerheidswetgeving van een lidstaat van de EU een migrerende
werknemer is onderworpen. Uitgangspunt hierbij is dat een werknemer is onderworpen aan
de wetgeving van de lidstaat waar hij werkt, ook wanneer hij in een andere lidstaat woont,
of wanneer zijn werkgever in een andere lidstaat is gevestigd. In de Verordening worden
hier een aantal uitzonderingen op gemaakt. Een uitzondering betreft de situatie waarin een
werknemer voor een periode korter dan een jaar door zijn werkgever wordt gedetacheerd
naar een andere lidstaat. In art. 14, lid 1, sub a van de Verordening wordt bepaald dat
wanneer aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, deze persoon onderworpen blijft aan de
socialezekerheidswetgeving van het uitzendende land. Als bewijs hiervan verstrekt de
daartoe aangewezen instantie in het uitzendende land een detacheringsverklaring.
De procedure voor de Hoge Raad betreft een werknemer die in Nederland woont en door
zijn Nederlandse werkgever wordt gedetacheerd naar Duitsland. In Nederland wordt een
detacheringsverklaring afgegeven op grond waarvan hij onderworpen blijft aan de
Nederlandse sv-wetgeving. Dit betekent dat hij in Nederland verzekerd blijft voor de
werknemersverzekeringen en de volksverzekeringen. Ongeveer een maand nadat hij zijn
werkzaamheden in Duitsland is begonnen, verhuist hij naar Duitsland. De HR is van oordeel
dat na verhuizing uit Nederland er geen sprake meer kan zijn van detachering. Na
verhuizing van belanghebbende naar Duitsland is er op grond van het nationale Nederlandse
recht naar het oordeel van de Hoge Raad geen verzekeringsplicht voor de
volksverzekeringen meer. Er is daarmee geen wetsconflict meer met de wetgeving van een
andere lidstaat, waardoor de Verordening niet meer van toepassing is.
Naar de mening van de Nederlandse regering is deze benadering niet in overeenstemming
met de relevante Europese regelgeving. In art. 14 lid 1 sub a van de Verordening worden
een aantal voorwaarden gesteld voor toepassing van de bepaling. Hierbij wordt niet de
voorwaarde gesteld dat degene op wie deze bepaling van toepassing is, in het uitzendende
land moet wonen. Achterliggende doelstelling van de detacheringsbepaling is dat
voorkomen wordt dat iemand gedurende korte tijd onderworpen wordt aan de wetgeving
van een andere lidstaat, met alle administratieve rompslomp vandien. De uitspraak van de
HR kan tot gevolg hebben dat een dergelijke situatie toch ontstaat. Ook is geen onderzoek
verricht naar de verzekeringspositie van betrokkene voor de werknemersverzekeringen.
---
Belangrijk uitgangspunt van de Verordening is dat iemand op enig moment maar aan één
wetgeving tegelijk onderworpen kan zijn. Voor Nederland betekent dit dat wanneer een
werknemer is onderworpen aan de Nederlandse wetgeving, dit betrekking heeft op zowel de
werknemersverzekeringen als de volksverzekeringen.
Daarnaast wordt voorbij gegaan aan de in 1998 in de sociale verzekeringswetten opgenomen
Wet Verduidelijking Verzekeringsplicht en Premieplicht, op grond waarvan iemand als
verzekerde wordt aangemerkt wanneer de verzekering op grond van de betreffende wet
voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een
volkenrechtelijke organisatie. Dit betekent dat degene die onder toepassing van art. 14 lid 1
sub a onderworpen is aan de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving, in Nederland
verzekerd is, ook wanneer hij niet in Nederland woont.
Ik ben op grond van het bovenstaande van oordeel dat aan de uitspraak van de HR in de
uitvoering geen gevolgen dienen te worden verbonden in andere gevallen dan betrokkene
zelf.
Vraag 3
Welke stappen gaat u nemen met inachtneming van het werklandbeginsel als de uitspraak
inderdaad grote gevolgen heeft?
Antwoord
Gelet op het antwoord bij vraag 2 behoeft deze vraag geen verdere beantwoording.