De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
VVA. 2003/2943
datum
21-10-2003
onderwerp
TSE bij schapen
TRC 2003/7872
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Naar verwachting zal in de komende maand het eerste schapenbedrijf
worden geconfronteerd met nieuwe EU-bestrijdingsmaatregelen tegen
scrapie. Ik informeer u derhalve in vervolg op de brief van 4 juli
2001 (Kamerstukken II, 2000-2001, 24668, nr. 63), over de recente
ontwikkelingen in de EU en in Nederland op het vlak van de monitoring,
preventie en bestrijding van overdraagbare spongiforme encephalopatiën
(TSE's) bij schapen en geiten.
datum
21-10-2003
kenmerk
VVA. 2003/2943
bijlage
Algemeen
Reeds lang is bekend dat bij schapen en geiten scrapie voorkomt, een
TSE die op zichzelf niet gevaarlijk wordt geacht voor de
volksgezondheid. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat ook de andere
TSE, te weten BSE zich in de praktijk een enkele keer bij schapen of
geiten zou kunnen voordoen. BSE zou in dat geval gemaskeerd worden
door scrapie omdat beide TSE's gepaard gaan met dezelfde
ziekteverschijnselen. Tot op heden is BSE bij schapen en geiten echter
nog nooit aangetoond, behalve in wetenschappelijke proeven. Sinds 1997
worden met experimentele technieken diverse scrapiegevallen uit
diverse lidstaten nader onderzocht om te bezien of zich onder deze
dieren gevallen van BSE bevinden. Dit onderzoek heeft nog geen
aanwijzingen opgeleverd voor BSE-besmettingen. Omdat de gebruikte
testtechniek langdurig - elk onderzoek duurt circa twee jaar - en
kostbaar is, is deze niet geschikt als routinetest.
Bij schapen is een erfelijk bepaalde ongevoeligheid bekend voor TSE's.
In het bestrijdingsbeleid wordt daarvan gebruik gemaakt.
Ontwikkelingen in de EU
a. Monitoring
In 2002 is de EU gestart met de monitoring van schapen en geiten
in het slachthuis en bij de destructor, op het vóórkomen van TSE.
Vooralsnog wordt aangenomen dat het bij een TSE-besmetting gaat om
scrapie en niet BSE. De doelstelling is om een beeld te krijgen
van de mate van voorkomen in de diverse lidstaten. Scrapie bleek
in 2002 in de EU vooral voor te komen in de schapenhouderij. Bij
de Nederlandse schapen lag de scrapiefrequentie onder het Europese
gemiddelde en bij geiten werd scrapie, net als in de meeste
lidstaten, in het geheel niet aangetoond.
Recentelijk heeft de Europese Commissie aangekondigd om vanaf het
komende najaar alle bevestigde scrapiegevallen eveneens te
onderwerpen aan een nieuwe, nog in ontwikkeling zijnde
diagnostische routinetest die mogelijkerwijs in staat is een
onderscheid te maken tussen scrapie en BSE.
b. Scrapiebestrijdingsmaatregelen
Vanaf 1 oktober 2003 is bestrijding van scrapie ingevolge
EU-regelgeving verplicht. De bestrijding bij schapen vindt plaats
op basis van het ruimen van besmette en risicodieren. De
risicodieren zijn de kuddegenoten met een erfelijke gevoeligheid
voor TSE's. Lidstaten dienen daarom de erfelijke aanleg van alle
schapen in een besmette kudde vast te stellen om vervolgens de
erfelijk gevoelige dieren te ruimen. De ongevoelige en ook de
halfgevoelige dieren worden ontzien. Op een besmette
geitenhouderij dienen alle geiten geruimd te worden omdat bij deze
diersoort geen erfelijke ongevoeligheid bekend is en
dientengevolge alle geiten als gevoelige dieren worden aangemerkt.
c. Fokkerij op ongevoeligheid
De EU wil TSE's tevens terugdringen door de erfelijke
ongevoeligheid in de schapenpopulaties te bevorderen. Uiterlijk 1
januari 2004 moeten alle lidstaten een begin maken met het fokken
op erfelijke ongevoeligheid bij hun inheemse rassen en de rassen
die commercieel belangrijk zijn. In de loop van 2005 wordt deze
foktechnische aanpak deels verplicht. De eerste resultaten worden
op EU-niveau geëvalueerd en zullen dienen als basis voor verdere
aanscherping van de bepalingen aangaande fokprogramma's. Ook
dienen de lidstaten vanaf 1 januari 2004 in staat te zijn om
schapenkuddes te erkennen die volledig of bijna volledig erfelijk
ongevoelig zijn.
De aanpak in Nederland
Nederland is in 1996 als eerste EU-lidstaat begonnen met een
foktechnische bestrijding van scrapie bij schapen. In de afgelopen
jaren is in Nederland over de doelstellingen en de uitvoering van de
fokkerij op TSE-ongevoeligheid veel gecommuniceerd met alle
commerciële en hobbymatige fokkerijorganisaties.
Op EU-niveau is Nederland pleitbezorger geweest van een foktechnische
aanpak. Nederland was en is namelijk van mening dat de foktechnische
weg de enige optie is voor het geval BSE zou worden aangetoond bij
schapen of geiten. Immers, in dat geval zouden BSE-prionen
uitgescheiden kunnen worden in het milieu en daar nog meerdere jaren
een infectierisico vormen voor alle niet-ongevoelige dieren. Andere
overwegingen waren dat de fokkerij op ongevoeligheid al snel ertoe kan
leiden dat veel minder gezonde dieren geruimd hoeven te worden wanneer
een scrapiebesmetting wordt vastgesteld en dat, mede daardoor ook nog
een aanzienlijke kostenreductie wordt bereikt.
Zoals u in 2001 is bericht, ligt het in de bedoeling om op 1 juli 2004
in Nederland te starten met een verplichte inzet van ongevoelige
rammen in alle schapenkuddes. Onlangs hebben LTO en het Productschap
voor Vee en Vlees nogmaals aangegeven er belang aan te hechten om deze
verplichting daadwerkelijk op die datum van kracht te laten worden.
Het georganiseerde bedrijfsleven is in beginsel bereid om daaraan
middels publiekrechtelijke regelgeving zelf invulling te geven.
Ik acht het een positief signaal dat het bedrijfsleven op dit punt
haar eigen verantwoordelijkheid voor de dierziektepreventie oppakt. De
verplichte inzet van ongevoelige rammen zal ertoe leiden dat met
ingang van 2005 een aanzienlijke kostenreductie is bereikt bij de
bestrijding van TSE's bij schapen en dat naar verwachting enkele
duizenden in beginsel gezonde dieren minder geruimd hoeven te worden.
Extra aandacht is daarbij uitgegaan naar het belang van onze inheemse
bedreigde schapenrassen. Naar het zich laat aanzien zijn binnen deze
rassen slechts weinig ongevoelige dieren voorhanden. Mede gelet op de
kleine aantallen dieren is het risico van inteelt groot wanneer wordt
vastgehouden aan 1 juli 2004 als ingangsdatum. Bovendien is er geen
mogelijkheid om, ter versnelling van de erfelijke selectie of ter
vermijding van inteelt, te putten uit raspopulaties in andere landen.
In overleg met de betrokken rasverenigingen zal bekeken worden in
hoeverre een uitstel van de ingangsdatum noodzakelijk en
gerechtvaardigd is. Door op deze wijze het risico van een
scrapie-uitbraak zo snel mogelijk te minimaliseren en tevens het
risico van inteelt te vermijden beantwoordt Nederland tevens aan de
verplichting tot waarborging van de biodiversiteit op grond van
FAO-verdragen.
Op 1 oktober jl. zijn ingevolge de EU-regelgeving ook in Nederland de
eerdergenoemde bestrijdingsmaatregelen van kracht voor besmette
kuddes. In ons land gaat het jaarlijks om 40 à 80 schapenkuddes en
naar verwachting geen of hooguit een enkele geitenkudde. Getracht is
om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de EU-bepalingen aangaande de
bestrijding.
Om redenen zoals boven vermeld behoeven onze bedreigde inheemse
schapen- en geitenrassen ook in dit kader extra aandacht. Gelet op de
doorgaans kleine aantallen dieren binnen deze rassen en het doorgaans
geringe vóórkomen van erfelijke ongevoeligheid, kunnen de
bestrijdingsmaatregelen het voortbestaan van deze rassen in gevaar
brengen. Daarom zal in het eventuele geval dat scrapie in deze kuddes
wordt vastgesteld, binnen de kaders van de EU-regelgeving maximaal
gebruik worden gemaakt van ontheffingsmogelijkheden. Het gaat daarbij
om het uitstellen van ruimingen en ontheffingen voor de voorgeschreven
beperkingen voor de aan- en afvoer van dieren. Voor dieren van niet
inheemse bedreigde rassen zal Nederland in beginsel alleen uitstel
verlenen wanneer een andere FAO-lidstaat een verzoek doet om samen te
werken bij de instandhouding van een in dat land bedreigd inheems ras.
Dankzij het feit echter dat Nederland al vroeg begonnen is met de
fokkerij op ongevoeligheid, zal reeds in de komende jaren het risico
van TSE in dit soort kuddes geleidelijk teruglopen.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
---
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit