Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AM1466 Zaaknr: 408
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 17-10-2003
Datum publicatie: 17-10-2003
Soort zaak: bestuursrecht - sociale zekerheid
Soort procedure: cassatie
Nr. 408
17 oktober 2003
IR
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak
van de Centrale Raad van Beroep van 14 maart 2002, nrs. 99/5686 ALGEM
en 99/5687 ALGEM, betreffende na te melden besluiten van het bestuur
van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel
en Vrije Beroepen (hierna: het bestuur) ingevolge de sociale
werknemersverzekeringswetten.
1. Besluiten, bezwaren en geding voor de Rechtbank
Bij besluit van 9 december 1993 (besluit I) heeft het bestuur
belanghebbende een correctienota opgelegd over het jaar 1992 alsmede
een aanvullende voorschotnota over het jaar 1993.
De wijzigingen die ten gevolge van een administratieve fout aan de
zijde van de bedrijfsvereniging op de hiervóór genoemde correctienota
over 1992 waren aangebracht, zijn bij correctienota's van 14 en 18
februari 1997 weer teruggeboekt. Deze zijn op 21 maart 1997 aan de
curator van belanghebbende betekend (besluit II).
Het Bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna:
het Lisv), dat op 1 maart 1997 in de plaats is getreden van het
bestuur, heeft bij beslissingen van 29 mei 1998 de tegen voormelde
besluiten I en II gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen die beslissingen heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de Rechtbank).
De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
2. Geding voor de Centrale Raad
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep
ingesteld bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De
uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in
cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest
gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen heeft als rechtsopvolger van het Lisv een
verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.C.J.
Smallenbroek, advocaat te Leiderdorp.
4. Beoordeling van het middel
Ingevolge artikel 18c, lid 1, van de Coördinatiewet Sociale
Verzekering (hierna: de Wet) kan beroep in cassatie worden ingesteld
tegen uitspraken van de Centrale Raad ter zake van schending of
verkeerde toepassing van de artikelen 1, vierde tot en met achtste
lid, 4 tot en met 8 en de op die artikelen berustende bepalingen.
Voorzover het middel zich keert tegen het oordeel van de Centrale Raad
volgens hetwelk belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel moet
worden verworpen, faalt het. Dat oordeel is immers niet gegrond op één
van vorenbedoelde bepalingen.
Ook voor het overige faalt het middel. Het oordeel van de Centrale
Raad dat een systeem van forfaitaire onkostenvergoeding weliswaar
meebrengt dat een verstrekte vergoeding niet altijd gelijk is aan de
daadwerkelijk gemaakte kosten, maar dat ook in dat geval, wil de
vergoeding niet tot het loon behoren, voor de werkgever de
verplichting blijft bestaan om aannemelijk te maken dat er kosten zijn
gemaakt en dat de vergoeding ter dekking van reële kosten heeft
gestrekt, geeft, in aanmerking genomen dat in het onderhavige geval
kennelijk het afgesproken forfait slechts gold voor het bepalen van de
hoogte van de vergoeding per concrete uitgavepost, geen blijk van een
onjuiste opvatting van het bepaalde in artikel 6, lid 1, aanhef en
letter j, van de Wet (tekst 1993).
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der
Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot,
D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid
van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar
uitgesproken op 17 oktober 2003.
Hoge Raad der Nederlanden