Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AM1465 Zaaknr: 38890
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 17-10-2003
Datum publicatie: 17-10-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.890
17 oktober 2003
whk
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van
Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15
oktober 2002, nr. 00/02072, betreffende na te melden aan de maatschap
X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1995 tot en met 31
december 1998 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten
bedrage van f 28.618, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij
uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft deze uitspraak alsmede de naheffingsaanslag vernietigd.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteert een melkveehouderij, een varkenshouderij,
een akkerbouwbedrijf, alsmede een paardenopfokbedrijf. Voor dit
laatste bedrijf maakt zij gebruik van 10 ha grasland. In 1998 zijn
door belanghebbende ongeveer 80 paarden opgefokt in opdracht van
derden.
De activiteiten in het kader van het paardenopfokbedrijf bestaan uit
de opfok van veulens/jonge paarden van cliënten tot paarden met een
leeftijd van drie tot vier jaar. De jonge paarden lopen in de
zomermaanden in de wei (in groepsverband) en zijn in de wintermaanden
gehuisvest in groepsstallen. De opfokperiode is onder meer gericht op
het "sociaal maken" van de paarden, het leren stilstaan, het niet
protesteren tegen het bezadelen, de behandeling door hoefsmeden en
ontworming.
De Inspecteur heeft, zich op het standpunt stellend dat inzake
belanghebbendes activiteiten in het kader van het paardenopfokbedrijf,
de in artikel 27 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet)
vervatte landbouwregeling toepassing mist, de onderwerpelijke aanslag
opgelegd.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat activiteiten van
paardenopfokbedrijven binnen het bereik van de in de Wet opgenomen
landbouwregeling vallen en kunnen worden aangemerkt als door een
veehouder verrichte diensten welke naar hun aard bijdragen tot de
agrarische productie (artikel 27, lid 1, aanhef en letter b, van de
Wet). Daarbij heeft het Hof gelet op:
- hoofdstuk I van bijlage I bij het EG-Verdrag (waarnaar verwezen
wordt in artikel 32 van dat verdrag), waarin in dit verband wordt
gesproken over "levende dieren";
- artikel 25, lid 2, onder 4o, van de Zesde richtlijn in verbinding
met bijlage A, volgens welke richtlijn onder "agrarische
productiewerkzaamheden" mede moet worden beschouwd "het fokken en
houden van dieren samenhangend met de exploitatie van de bodem";
- de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni
1990, nr. 90/427/EEG, Pb EG 1990, nr. L 224, tot vaststelling van
zoötechnische en genealogische voorschriften voor het
intercommunautaire handelsverkeer in paardachtigen, waarin is vermeld
dat het fokken van paardachtigen, in het bijzonder van paarden, in de
regel onderdeel van de landbouwactiviteit vormt en dat, nu het voor
een deel van de landbouwbevolking een bron van inkomsten vormt, dit
fokken dient te worden gestimuleerd;
- het Besluit van 16 februari 1954, Stb. 54, zoals gewijzigd bij
Besluit van 28 april 1992, houdende instelling van een bedrijfschap
voor landbouw, volgens welk besluit de paardenhouderij een
landbouwactiviteit vormt; het op grond van dit Besluit ingestelde
landbouwschap heeft dan ook een Afdeling Paardenhouderij, welke
afdeling valt onder de Hoofdafdeling Veehouderij;
- Tabel I, post a4 onder a, waarin met betrekking tot "rundvee,
schapen, geiten, varkens en paarden" het verlaagde tarief wordt
toegekend;
- de maatschappelijke opvattingen, waarnaar paarden(op)fokbedrijven
eveneens worden beschouwd als landbouwbedrijven.
3.3. Dit oordeel is juist. Het daartegen gerichte middel faalt
mitsdien.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten
van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het
geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op EUR
644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan
als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der
Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot,
D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in
tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het
openbaar uitgesproken op 17 oktober 2003.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van
Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van
EUR 348.
Hoge Raad der Nederlanden