Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AI0358 Zaaknr: R02/069HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 17-10-2003
Datum publicatie: 17-10-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
17 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. R02/069HR
JMH/HJH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
---
wonende te , Verenigde Staten van Amerika,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
---
voorheen wonende , Nederlandse Antillen, in hoger
beroep wonende in Nederland,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 9 mei 2000 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van
de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, hierna: het gerecht,
ingekomen verzoekschrift heeft eiser tot cassatie - verder te noemen:
- zich gewend tot dat gerecht en verzocht bij vonnis,
uitvoerbaar bij voorraad, verweerster in cassatie - verder te noemen:
- te veroordelen om aan te betalen een bedrag
van NAfl. 23.200,--, te vermeerderen met 15% aan kosten van
buitengerechtelijke juridische bijstand en vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 21 juli 1999 tot aan de dag der algehele
voldoening.
heeft de vordering bestreden en van haar kant een eis in
reconventie ingesteld die in cassatie niet meer van belang is.
Het gerecht heeft bij vonnis van 25 juni 2001 in conventie de
vordering toegewezen, zij het met toewijzing van de wettelijke rente
vanaf 1 augustus 1999.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het
gemeenschappelijk hof van justitie van de Nederlandse Antillen en
Aruba, hierna: het hof.
Bij vonnis van 4 juni 2002 heeft het hof het bestreden vonnis in
conventie vernietigd en, opnieuw rechtdoende,
veroordeeld om aan te betalen een bedrag van NAfl. 5.800,--,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 1999 tot
aan de dag der algehele voldoening, en de vordering van voor
het overige afgewezen.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft beroep in cassatie
ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
is in cassatie niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Tussen en het bedrijf Citco is op 20 december 1993
een huurovereenkomst gesloten ten behoeve van de door Citco als
zogenaamde expat aangetrokken werknemer . In deze overeenkomst
is de volgende clausule (verder: de diplomatenclausule) opgenomen:
"G. Although it is not to be expected lessee will have the right if,
in case of force majeur, he has to leave Curaçao with his family in
order to move to another county, in case of can cancel the contract
with a notice of three months."
(ii) Op 15 december 1998 is deze overeenkomst onder dezelfde
voorwaarden overgenomen door . De door overeengekomen
huurperiode zou in beginsel op 31 december 1999 eindigen.
(iii) Bij brief van 18 maart 1999 heeft de echtgenote van de
huurovereenkomst per 1 juni 1999 opgezegd.
3.2 heeft (in conventie) verzocht te veroordelen
tot terugbetaling (i) van de vooruitbetaalde huursom over de maanden
juli tot en met december 1999 en (ii) van het bedrag van de borgsom.
Het gerecht heeft deze vordering in hoofdzaak toegewezen. Het hof
heeft vordering (i) alsnog afgewezen. De overwegingen (7 tot en met
11) die het hof tot deze beslissing hebben geleid, kunnen als volgt
worden samengevat.
(a) Het hof acht van doorslaggevende betekenis de wijze waarop de huur
is opgezegd. Hoewel de huurder van de woning was, is de
opzeggingsbrief door zijn echtgenote geschreven. Uit de brief blijkt
niet dat de opzegging namens de huurder plaatsvond.
(b) Als reden voor de opzegging wordt vermeld: "I am buying a house
and will take possession of the house May 1st.". De opzeggingsbrief
bevat geen aanwijzing dat de aanleiding voor de verhuizing is gelegen
in de overplaatsing van naar de Verenigde Staten.
(c) De normale opzeggingstermijn ingevolge paragraaf B van de
huurovereenkomst bedraagt twee maanden. In geval van opzegging op
grond van de diplomatenclausule is de termijn drie maanden. In de
opzeggingsbrief heeft de echtgenote van kennelijk de normale
opzegtermijn van twee maanden voor ogen gehad. Ook in dit opzicht is
geen - ondubbelzinnig - beroep op de diplomatenclausule gedaan.
(d) Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden die
erop wijzen dat de voortijdige opzegging op grond van de
diplomatenclausule heeft plaatsgevonden.
(e) De slotsom is dat hier geen sprake is geweest van een
rechtsgeldige voortijdige beëindiging van de huur door de huurder
op de grond dat hij, zoals de clausule vereist, "has to leave
Curaçao with his family in order to move to another county".
3.3 Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat
ook naar Antilliaans procesrecht de appelrechter de grenzen van de
rechtsstrijd in acht moet nemen en dat de rechter niet in strijd mag
handelen met het beginsel dat partijen over de wezenlijke elementen
die ten grondslag liggen aan de rechterlijke beslissing voldoende
moeten zijn gehoord en niet mogen worden verrast met een beslissing,
van de rechter waarmee zij, gelet op het verloop van het processuele
debat, geen rekening behoefden te houden.
3.4 Het middel richt allereerst een aantal klachten tegen de hiervoor
in 3.2 onder (a) en (e) omschreven oordelen van het hof. Deze klachten
houden in dat tussen partijen niet in geschil was dat de echtgenote
van namens deze en met diens machtiging de huur heeft
opgezegd, zodat het hof buiten de rechtsstrijd van partijen is
getreden door te oordelen dat deze opzegging niet rechtsgeldig is
geschied. Deze klachten kunnen bij gebrek aan feitelijke grondslag
niet tot cassatie leiden. De bestreden oordelen van het hof moeten
immers aldus worden verstaan dat het hof bij de beantwoording van de
vraag of een beroep is gedaan op de diplomatenclausule betekenis heeft
gehecht aan het feit dat niet - onder verwijzing naar zijn
omstandigheden - de brief heeft geschreven, doch dat zijn echtgenote
dit heeft gedaan en dat uit de brief zelf niet blijkt dat de opzegging
namens plaatsvond in verband met het feit dat deze met zijn
gezin naar een ander land moest verhuizen. Het hof heeft zich dus niet
begeven in een onderzoek naar de vraag of de echtgenote van
bevoegd was tot opzegging.
3.5 De klacht van het middel die is gericht tegen het hiervoor in 3.2
onder (b) weergegeven oordeel gaat niet op. Anders dan de klacht
veronderstelt, heeft het hof zich niet uitgelaten over de vraag of de
opzeggingsbrief een beroep op de diplomatenclausule omvatte, maar
heeft het hof beoordeeld of de daarin voor de opzegging van de huur
genoemde reden, namelijk de voorgenomen verhuizing van de echtgenote
van , zodanig verband hield met de overplaatsing van
naar de Verenigde Staten dat zij een beroep op deze clausule zou
kunnen rechtvaardigen.
3.6 De klacht van het middel die is gericht tegen het oordeel van het
hof dat is vermeld in 3.2 onder (c), mist belang, omdat deze
overweging door het hof kennelijk ten overvloede is gegeven.
3.7 De tegen het in 3.2 onder (d) weergegeven oordeel van het hof
gerichte klacht mist feitelijke grondslag. Het hof heeft niet getoetst
of een beroep op de diplomatenclausule heeft gedaan, maar of
de feiten en omstandigheden waarop een beroep is gedaan, de opzegging
op grond van de diplomatenclausule zouden kunnen steunen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter
en de raadsheren, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van
Buchem-Spapens en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door
de raadsheer F.B. Bakels op 17 oktober 2003.
*** Conclusie ***
Parket R02/069HR
Mr. Keus
Zitting 13 juni 2003
Conclusie inzake (Antillenzaak)
(hierna: )
tegen
(hierna: )
1. Feiten en procesverloop
1.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of de beëindiging van de
huurovereenkomst die met was aangegaan, door de
van die overeenkomst deel uitmakende diplomatenclausule wordt
beheerst.
1.2 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan(1).
(a) Tussen en het bedrijf Citco is op 20 december 1993
een huurovereenkomst(2) gesloten ten behoeve van de door Citco als
zogenaamde expat aangetrokken werknemer . In deze overeenkomst
is de volgende clausule (hierna: de diplomatenclausule) opgenomen:
"G. Although it is not to be expected lessee will have the right if,
in case of force majeur, he has to leave Curaçao with his family in
order to move to another count(r)y, in case of can cancel the contract
with a notice of three months."
(b) Op 15 december 1998 is deze overeenkomst onder dezelfde
voorwaarden overgenomen door . De door overeengekomen
huurperiode zou in beginsel op 31 december 1999 eindigen(3).
(c) Bij brief van 18 maart 1999 heeft , de echtgenote
van , de huurovereenkomst per 1 juni 1999 opgezegd(4).
(d) Op 4 september 1999 vond een gezamenlijke opname van de woning
plaats. Naar aanleiding daarvan is een opnamelijst opgemaakt, houdende
een opsomming van de niet meer aanwezige objecten voor zover die tot
de gehuurde inboedel behoorden.
1.3 Tegen deze achtergrond heeft bij verzoekschrift van 8 mei
2000 (ontvangen op 9 mei 2000) verzocht te veroordelen
tot betaling van NAfl. 23.200,-, te vermeerderen met 15% aan kosten
van buitengerechtelijke juridische bijstand ter verkrijging van
betaling in der minne, en voorts te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf 21 juli 1999 tot aan de dag der algehele voldoening. De
door gevorderde hoofdsom omvat een bedrag van NAfl. 17.400,-
ter zake van de over de maanden juli tot en met december 1999
vooruitbetaalde huur en een bedrag van NAfl. 5.800,- ter zake van de
borgsom.
1.4 heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft een
vordering in reconventie ingesteld. De reconventionele vordering is in
cassatie niet meer van belang(5).
1.5 Bij vonnis van 25 juni 2001 heeft het GEA de conventionele
vordering van toegewezen, met dien verstande dat het de
wettelijke rente over NAfl. 23.200,- heeft toegewezen vanaf 1 augustus
1999. Het GEA heeft geoordeeld dat aannemelijk heeft gemaakt
dat hij pas in maart 1999 definitief bericht kreeg van zijn
overplaatsing naar New York en dat hem daarom in beginsel een beroep
op de diplomatenclausule toekomt (rov. 7). In rov. 8 heeft het GEA
geoordeeld dat aan een beroep op de diplomatenclausule niet in de weg
staat dat bij het aangaan van de huurovereenkomst in december
1998 door huwelijksproblemen al enige maanden niet in de gehuurde
woning verbleef (en daarin uiteindelijk ook niet is teruggekeerd) en
dat de echtgenote van in maart 1999 voor zichzelf een woning
op Curaçao kocht en de gehuurde woning op dat moment wilde verlaten.
1.6 Tegen dit vonnis heeft onder aanvoering van twee
grieven hoger beroep bij het Hof ingesteld. heeft gemotiveerd
verweer gevoerd.
1.7 Bij vonnis van 4 juni 2002 heeft het Hof het bestreden vonnis,
voor zover in conventie gewezen, vernietigd en heeft het
veroordeeld tot betaling aan van een bedrag van NAfl. 5.800,-,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 1999 tot
de dag der algehele voldoening.
1.8 Tegen dit vonnis heeft tijdig(6) beroep in cassatie
ingesteld. heeft geen verweer gevoerd(7). heeft
ervan afgezien het cassatieberoep schriftelijk toe te lichten(8).
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het middel is gericht tegen de rov. 7-11, gelezen in samenhang met
de eindbeslissing in het dictum. klaagt dat het Hof daarin
buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen is getreden en een
ontoelaatbare verrassingsbeslissing heeft gegeven, door een uitleg aan
de opzeggingsbrief te geven "die niet langer tot het debat van
partijen behoorde" en door te toetsen of bij die opzegging, dan wel
eerst nadien, een beroep op de diplomatenclausule is gedaan
(cassatierekest, p. 2, eerste volle alinea). Op p. 5/6 van het
cassatierekest klaagt meer specifiek:
(i) dat het Hof (in rov. 7) ten onrechte heeft getoetst of opzegging
namens plaatsvond;
(ii) dat het Hof (in rov. 11) ten onrechte is getreden in een
beoordeling van de vraag of sprake was van een rechtsgeldige
voortijdige beëindiging van de huur door de huurder ;
(iii) dat het Hof ten onrechte heeft beoordeeld of de opzegging naar
aanleiding van de overplaatsing van naar New York is geschied
(rov. 8);
(iv) dat het Hof ten onrechte heeft beoordeeld of de opzeggingstermijn
van de diplomatenclausule in acht is genomen (rov. 9);
(v) dat het Hof (in rov. 10) ten onrechte heeft geoordeeld dat ook
overigens niet is gebleken dat de voortijdige opzegging op grond van
de diplomatenclausule heeft plaatsgevonden;
(vi) dat het Hof (in rov. 11) ten onrechte tot de slotsom is gekomen
dat er geen sprake is geweest van een rechtsgeldige voortijdige
beëindiging van de huur door de huurder op de grond dat hij -
zoals de diplomatenclausule vereist - "has to leave Curaçao with his
family in order to move to another count(r)y".
2.2 De rechtsoverwegingen waartegen het middel klachten richt, luiden
als volgt.
"7. Van doorslaggevende betekenis acht het Hof echter de wijze waarop
de huur is opgezegd. Hoewel de huurder van de woning was, is -
zoals ook aanvoert - de opzeggingsbrief van 18 maart
1999 (inleidend verzoekschrift prod. III) door zijn echtgenote -
- geschreven. Uit die brief blijkt op geen enkele wijze
dat de opzegging namens huurder plaatsvond.
8. Als reden voor de opzegging vermeldt in haar brief
voorts slechts: "I am buying a house and will take possession of the
house May 1st."
Hoewel het niet uitgesloten is dat de aanleiding voor haar verhuizing
gelegen is in de overplaatsing van naar de Verenigde Staten,
bevat de opzeggingsbrief dienaangaande geen enkele aanwijzing.
9. Daarbij komt dat de normale opzeggingstermijn ingevolge paragraaf B
van de huurovereenkomst twee maanden bedraagt, en in geval van
opzegging op grond van de diplomatenclausule drie maanden. Waar
per brief van 18 maart 1999 opzegde tegen 1 juni 1999,
heeft zij kennelijk de normale opzegtermijn van twee maanden voor ogen
gehad. Weliswaar wordt door - door betwist -
gesuggereerd dat ook op een eerdere datum opzegging heeft
plaatsgevonden, doch heeft dat in het geheel niet nader
onderbouwd, zodat hieraan zal worden voorbijgegaan. Ook in dit opzicht
is derhalve geen - ondubbelzinnig - beroep op de diplomatenclausule
gedaan.
10. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die
erop wijzen dat de voortijdige opzegging op grond van de
diplomatenclausule heeft plaatsgevonden.
11. Al het vorenstaande leidt dan ook tot de slotsom dat hier geen
sprake is geweest van een rechtsgeldige voortijd(ig)e beëindiging van
de huur door huurder op de grond dat hij - zoals de
diplomatenclausule vereist - "has to leave Curaçao with his family in
order to move to another county". Er bestaat dan ook geen grond voor
terugbetaling door van NAf.. 17.400,- aan
vooruitontvangen huur, en het bestreden vonnis zal derhalve in zoverre
worden vernietigd."
2.3 Naar mijn mening kiest het middel terecht als uitgangspunt dat
naar Antilliaans procesrecht de appelrechter, als grieven zijn
aangevoerd, weliswaar niet is gehouden zich tot een onderzoek van die
grieven te beperken(9), maar de grenzen van de rechtsstrijd van
partijen in acht moet nemen(10). Voorts kiest het middel terecht als
uitgangspunt dat ook naar Antilliaans recht de rechter niet mag
handelen in strijd met het fundamentele beginsel van procesrecht dat
partijen over de wezenlijke elementen die ten grondslag liggen aan de
rechterlijke beslissing, voldoende moeten zijn gehoord en niet mogen
worden verrast met een beslissing van de rechter waarmee zij, gelet op
het verloop van het processuele debat, geen rekening behoefden te
houden(11).
Of het Hof de aldus aan de beoordeling in hoger beroep gestelde
grenzen in acht heeft genomen, is mede afhankelijk van de wijze waarop
het aangevochten vonnis moet worden uitgelegd. In dat verband stel ik
voorop dat, naar mij voorkomt, (de rov. 7 en 11 van) het aangevochten
vonnis niet aldus moet(en) worden opgevat dat de opzegging van 18
maart 1999 rechtsgevolg mist, omdat zij van een ander dan de huurder
is uitgegaan. Blijkens rov. 4 is volgens het Hof niet aan de orde of
de huurovereenkomst is opgezegd, maar of bevoegdelijk (dat wil
zeggen: onder omstandigheden die hem daartoe het recht gaven) een
beroep op de diplomatenclausule heeft gedaan. Bij de beantwoording van
die laatste vraag heeft het Hof, kennelijk van een opzegging van de
huurovereenkomst uitgaande, niet de in de rov. 5 en 6 bedoelde
omstandigheden ten tijde van (en kort na) het sluiten van de
huurovereenkomst, maar de wijze waarop (en de omstandigheden
waaronder) de huur is opgezegd, van doorslaggevende betekenis geacht
(rov. 7; zie ook rov. 10). Weliswaar heeft het Hof in dat verband mede
gereleveerd dat de opzeggingsbrief is geschreven door de echtgenote
van , die daarbij niet uitdrukkelijk namens handelde
(rov. 8), maar kennelijk (en mede gelet op de onderlinge samenhang van
de rov. 7-11) slechts om te benadrukken dat in de opzeggingsbrief een
verwijzing naar persoonlijk betreffende omstandigheden (waarop
het volgens de diplomatenclausule aankomt) ontbrak.
2.4 De eerste klacht, hiervóór in 2.1 onder (i) weergegeven, is
gericht tegen rov. 7. Nu in zijn pleitnotities in de eerste
aanleg heeft gesteld dat zijn echtgenote, daartoe door hem gemachtigd,
de huur heeft opgezegd(12) en deze stelling niet heeft
betwist en geen grief heeft gericht tegen de vaststelling door het GEA
dat namens haar echtgenoot de huur heeft opgezegd, had
volgens het middel ook het Hof daarvan moeten uitgaan.
2.5 Naar mijn mening mist de klacht feitelijke grondslag. Het Hof
heeft zich niet begeven in een beoordeling of de echtgenote van
bevoegd was de huurovereenkomst namens op te
zeggen(13), maar of de opzeggingsbrief aanwijzingen bevatte dat de
opzegging steunde op feiten en omstandigheden die een beroep op de
diplomatenclausule konden rechtvaardigen. Waar het volgens de bedoelde
clausule in de eerste plaats aankomt op feiten en omstandigheden die
(de expat) persoonlijk betreffen, heeft het Hof, niet
onbegrijpelijk, mede van betekenis geacht dat niet maar zijn
echtgenote de opzeggingsbrief schreef en dat uit de brief niet blijkt
dat de opzegging namens plaatsvond. Wordt het aangevochten
oordeel aldus opgevat, dan heeft het Hof daarmee de grenzen van de
rechtsstrijd van partijen (welke rechtsstrijd zich in appel, ook
volgens p. 4 van het cassatierekest, op aard en strekking van de
diplomatenclausule toespitste) niet overschreden en heeft het partijen
daarmee evenmin ontoelaatbaar verrast.
2.6 Aan de tweede klacht, hiervóór in 2.1 onder (ii) weergegeven,
heeft ten grondslag gelegd dat, waar het debat in hoger beroep
zich concentreerde op de stelling van dat het beroep van
op de diplomatenclausule niet opgaat, het Hof niet alsnog
mocht treden in een toetsing van de opzeggingsbrief door tot het
oordeel te komen dat "hier geen sprake is geweest van een
rechtsgeldige voortijd(ig)e beëindiging van de huur door de huurder
(...)" (rov. 11).
2.7 Ook de tweede klacht mist naar mijn mening feitelijke grondslag.
Het Hof heeft zich (met inachtneming van de grenzen van de
rechtsstrijd van partijen) wel degelijk beperkt tot de vraag of het
beroep op de diplomatenclausule opgaat. In dit verband wijs ik erop
dat, anders dan het onvolledige citaat van rov. 11 doet vermoeden, het
Hof daarin niet heeft gesproken van het ontbreken van "een
rechtsgeldige voortijd(ig)e beëindiging van de huur door de huurder
" zonder méér, maar van "een rechtsgeldige voortijd(ig)e
beëindiging van de huur door de huurder op de grond dat hij -
zoals de diplomatenclausule vereist -"has to leave Curaçao with his
family in order to move to another county" (onderstreping toegevoegd;
LK).
2.8 De derde klacht, hiervoor weergegeven in 2.1 onder (iii), is
gericht tegen rov. 8, waarin het Hof heeft geoordeeld dat de
opzeggingsbrief geen enkele aanwijzing bevat dat de opzegging is
geschied naar aanleiding van de overplaatsing van naar de
Verenigde Staten. voert daartegen aan, dat tussen partijen in
confesso zou zijn dat tussentijds met een beroep op de
diplomatenclausule is opgezegd.
2.9 Ook de derde klacht mist doel. Anders dan kennelijk
veronderstelt, heeft het Hof zich in rov. 8 niet uitgelaten over de
vraag of de opzeggingsbrief van 28 maart 1999 een beroep op de
diplomatenclausule omvatte, maar of de daarin voor de opzegging van de
huur genoemde reden, te weten de voorgenomen verhuizing van de
echtgenote van , zodanig met de overplaatsing van naar
de Verenigde Staten verband hield, dat zij een beroep op de
diplomatenclausule kon schragen. Ook in rov. 8 heeft het Hof de
grenzen van de rechtsstrijd van partijen in acht genomen en partijen
niet ontoelaatbaar met zijn oordeel verrast.
2.10 De vierde klacht van , hiervóór in 2.1 onder (iv)
weergegeven, betreft rov. 9, waarin het Hof betekenis heeft toegekend
aan de termijn met inachtneming waarvan de echtgenote van de
huur heeft opgezegd. Uit het feit dat die termijn de (volgens het
Hof:) "normale" opzeggingstermijn van twee maanden in plaats van de
door de diplomatenclausule voorgeschreven opzeggingstermijn van drie
maanden is, heeft het Hof afgeleid dat "(o)ok in dit opzicht (...)
derhalve geen - ondubbelzinnig - beroep op de diplomatenclausule is
gedaan". Het onderdeel voert ook hiertegen aan dat de vraag of bij de
opzegging een beroep op de diplomatenclausule is gedaan, niet langer
onderdeel van de rechtsstrijd van partijen vormde.
2.11 De aangevochten overweging sluit geenszins uit dat (de echtgenote
van) ook naar het oordeel van het Hof bij de opzegging van de
huur een beroep op de diplomatenclausule heeft (of althans geacht moet
worden te hebben) gedaan. Wat het Hof in rov. 9 heeft
tegengeworpen, is dat dit beroep, (óók) gelet op de termijn waartegen
de huur werd opgezegd, niet ondubbelzinnig was, in die zin dat
kennelijk ook in de visie van de echtgenote van niet
onmiskenbaar was dat aan de voor het welslagen daarvan geldende eisen
was voldaan. Aldus beschouwd mist, naar ik meen, ook de vierde klacht
feitelijke grondslag.
Aan kan intussen worden toegegeven dat de argumentatie die het
Hof heeft ontleend aan de termijn waartegen de huur werd opgezegd,
weinig dwingend is. Aan een keuze voor de ene dan wel de andere
opzegtermijn kan naar mijn mening slechts dan betekenis worden
toegekend, indien de huurovereenkomst zowel door een "normale"
opzegging als door een opzegging op grond van de diplomatenclausule
tussentijds kon worden beëindigd. Dat ook paragraaf B van de
huurovereenkomst(14) (naast de diplomatenclausule) een mogelijkheid
van tussentijdse beëindiging bood, is door het Hof niet vastgesteld en
ligt, gelet op de bepalingen van de huurovereenkomst, niet voor de
hand. Paragraaf B lijkt slechts betrekking te hebben op opzegging ter
voorkoming van stilzwijgende verlenging van de huur met een nieuwe
periode van één jaar.
Overigens moet erop worden gewezen dat de aangevochten overweging,
mede blijkens haar aanhef ("Daarbij komt dat (...)"), een overweging
ten overvloede is en dat de andere gronden die het Hof, in het
bijzonder in de rov. 8 en 10, voor zijn oordeel heeft aangevoerd, dat
oordeel zelfstandig kunnen dragen.
2.12 De vijfde klacht van , hiervóór in 2.1 onder (v)
weergegeven, is gericht tegen rov. 10, waarin het Hof heeft geoordeeld
dat overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die erop
wijzen dat de voortijdige opzegging op grond van de diplomatenclausule
heeft plaatsgevonden. Ook de vijfde klacht is hierop gestoeld dat het
Hof naar het oordeel van bij de gegeven stand van het
processuele debat niet meer mocht beoordelen of bij de opzegging een
beroep op de diplomatenclausule was gedaan.
2.13 Alhoewel de door het Hof gebruikte bewoordingen inderdaad tot
misverstand aanleiding kunnen geven, meen ik, mede gelet op het
verband tussen rov. 10 en rov. 11, dat het Hof kennelijk (ook) in rov.
10 niet heeft beoogd zich uit te laten of bij de opzegging een beroep
op de diplomatenclausule is gedaan, maar of die opzegging op de
diplomatenclausule kon steunen. Ook de vijfde klacht mist daarom
feitelijke grondslag.
2.14 De zesde klacht van , hiervóór in 2.1 onder (vi)
weergegeven, is gericht tegen de slotsom waartoe het Hof in rov. 11 is
gekomen. De zesde klacht, die op geen andere gronden steunt dan de
voorgaande klachten, behoeft geen afzonderlijke bespreking en kan
evenmin als die voorgaande klachten tot cassatie leiden.
3. Conclusie
Deze strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Zie rov. 2 van het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie
van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: het Hof) in samenhang
met de rov. 1-4 van het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de
Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: GEA).
2 Prod. 1 bij het inleidend verzoekschrift.
3 Zie rov. 2 onder b, tweede volzin, van het vonnis van het Hof. Zie
voorts de oorspronkelijke huurovereenkomst onder B: "The lease will be
for a period of 1 year starting at January 1st 1994 and ending at
December 31st 1994. After the lease has expired, parties may agree to
renewal of the contract. If parties should not come to an agreement,
the agreement will automatically be renewed under the same conditions,
although both parties will have the right to terminate the lease, with
two months notice. (...)"
4 De feitelijke vaststellingen van het GEA en het Hof lopen op dit
punt uiteen. Het GEA heeft vastgesteld: "3. Op 18 maart 1999 zegde de
echtgenote van namens deze aan de huur met een
beroep op de diplomatenclausule op met ingang van 1 juni 1999." Het
Hof heeft vastgesteld: "2.c. Per brief van 18 maart 1999 zegde de
echtgenote van aan de huur op met ingang van 1
juni 1999." De brief van 18 maart 1999 (prod. III bij het inleidend
verzoekschrift) bevat geen (expliciete) verwijzing naar enige bepaling
van de huurovereenkomst.
5 De reconventionele vordering speelde al in hoger beroep geen rol
meer; zie rov. 1 van het vonnis van het Hof.
6 Het Hof heeft op 4 juni 2002 vonnis gewezen. Ingevolge art. 4
Cassatieregeling Nederlandse Antillen en Aruba is de termijn voor het
beroep in cassatie drie maanden. Het cassatieverzoekschrift is op 3
september 2002 door de Hoge Raad ontvangen.
7 In het griffiedossier van de Hoge Raad bevindt zich een brief van 1
oktober 2002 van mr. M.W.A. van der Gulik, advocaat van
in de feitelijke instanties, houdende de mededeling namens
dat zij niet in de cassatieprocedure zal verschijnen.
8 Zie faxbericht van 15 oktober 2002 van mr. Alt in het griffiedossier
van de Hoge Raad.
9 HR 30 december 1977, NJ 1979, 116, m.nt. W.M.K..
10 HR 29 maart 2002, JOL 2002, 187.
11 HR 21 december 2001, RvdW 2002, 5.
12 De betreffende zinsnede is te vinden in het derde tekstblok op p. 1
van de pleitnotities van mr. A.C. Small: " heeft -
middels volmacht van - met inachtneming van de termijn die
voor de diplomatenclausule geldt en op grond van die
diplomatenclausule de huurovereenkomst opgezegd."
13 Aan kan worden toegegeven dat , na in de
eerste instantie een rechtsgeldige opzegging door of namens te
hebben betwist (zie in het bijzonder conclusie van antwoord, p. 2,
tweede volledige alinea), in hoger beroep kennelijk van een opzegging
namens is uitgegaan. De memorie van grieven biedt geen
aanwijzingen dat zich niet kan verenigen met de
vaststelling van het GEA in rov. 3 dat de echtgenote van
namens deze de huur heeft opgezegd. Voorts heeft bij
memorie van grieven onder 12.1 doen stellen: "(...) Deze gevallen
hebben zich in casu niet voorgedaan: geïntimeerde ( ; LK) heeft
doen opzeggen op grond van het feit dat zijn echtgenote lokaal een
nieuwe woning heeft gekocht."
14 Zie voetnoot 3.
Hoge Raad der Nederlanden