Ministerie van Defensie


---

Kamervragen en antwoorden
---

Antwoorden op vragen over de Prinsjesdagbrief

17-10-2003

Antwoorden op vragen over de Prinsjesdagbrief van Defensie aangepaste antwoorden op vragen 73 en 117

Hierbij bieden wij u aangepaste antwoorden aan op de schriftelijke vragen 73 en 117 van de vaste commissie voor Defensie naar aanleiding van de brief Op weg naar een nieuw evenwicht: de krijgsmacht in de komende jaren van 16 september jl. (29 200 X, nr. 4).

Deze antwoorden zijn aangepast omdat de antwoorden die u eerder ontving na grondige herlezing onjuist bleken te zijn.

DE MINISTER VAN DEFENSIE

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

73. Aan welke vredesafdwingende operaties hebben onze landstrijdkrachten sinds 1990 meegedaan? Kan de regering dit nader specificeren voor de Korps commandotroepen, (pantser)infanterie, artillerie en cavalerie?

Sinds begin jaren negentig hebben vooral crisisbeheersingsoperaties in binnenstatelijke conflicten steeds vaker een mandaat meegekregen op basis van hoofdstuk VII van het VN Handvest, omdat dit een robuuster optreden toestaat en niet afhankelijk is van de instemming van de strijdende partijen. Reden hiervoor is de gebleken behoefte aan escalatiedominantie. Het strikte onderscheid dat begin jaren negentig nog kon worden gemaakt tussen vredesafdwinging en vredeshandhaving is hierdoor enigszins vervaagd. Het nieuwe ambitieniveau gaat daarom uit van een onderscheid tussen operaties hoger en lager in het geweldsspectrum. Zie ook de Prinsjesdagbrief (blz. 23).

De Koninklijke landmacht heeft sinds 1990 niet meegedaan aan vredesafdwingende operaties zoals bedoeld in het oude ambitieniveau voor de krijgsmacht. Wel heeft zij meermalen deelgenomen aan operaties met een mandaat onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest waarbij sprake was van de afdwinging, zonodig met militair geweld, van een vredesregeling of een bestand. Voorbeelden hiervan zijn de bijdragen aan de door de Navo geleide operaties Ifor en Sfor in Bosnië-Herzegowina en Kfor in Kosovo. Aan Ifor en Sfor hebben gemechaniseerde infanterie-eenheden deelgenomen, aangevuld met commando's en cavalerie. Aan Kfor heeft een afdeling veldartillerie deelgenomen als vuursteunelement van een Duitse brigade.

117. Hoe oordeelt de NAVO over de verkenningstaak van de Orions anders dan voor onderzeebootbestrijding?

De Navo constateert in de meest recente Defence Requirements Review (DRR) dat veertien van de 94 benodigde maritieme patrouillevliegtuigen kunnen worden ingezet in een Aerospace Ground Surveillance and Reconnaissance (AGSR)-rol. Onder deze veertien vliegtuigen bevinden zich ook de drie Nederlandse maritieme patrouillevliegtuigen die eind 1998 voor grondwaarnemingstaken zijn aangepast.

De DRR geeft tevens aan dat maritieme patrouillevliegtuigen minder geschikt zijn als AGSR-platform en dat de Navo de AGSR-capaciteit om die reden, op termijn, wil beleggen met onbemande vliegtuigen. Maritieme patrouillevliegtuigen zijn minder geschikt omdat zij niet hoog genoeg vliegen om ongezien en op een veilige afstand van vijandige eenheden te kunnen opereren en omdat hun overlevingskansen in een operatie met een grote dreiging onvoldoende zijn.

Gezien hun mindere geschiktheid voor AGSR-taken wordt de bondgenootschappelijke behoefte aan maritieme patrouillevliegtuigen dan ook alleen bepaald door de gewenste ondersteuning van maritieme eenheden op de gebieden onderzeebootbestrijding en oppervlakteoorlogvoering.