Toespraak minister Van Ardenne (Ontwikkelingssamenwerking) voor Wereldvoedseldag 2003, Utrecht, Jaarbeurs, 16 oktober 2003
Ieder zijn aandeel in de strijd tegen honger-
Dames en heren,
Terwijl wij hier vandaag onze buik vol hebben van de honger, sterven er elders duizenden mensen omdat zij geen voedsel hebben. Zij hebben niets aan onze betrokkenheid, hier vandaag. Reden te meer om op manifestaties als deze echt een stap verder te komen in ons denken en in ons gedrag. Dat zijn we aan elkaar verplicht.
Misschien las u het gisteren, net boven Fokke en Sukke, achterop NRC Handelsblad: kamelenkaas Camelbert - uit Mauritanië mag Europa niet in. Om gek van te worden: is er een goed product uit een arm land en dan leggen we een importverbod op. De redenen: eerst was het omdat de EU kamelenmelk niet als melk erkent; nu is het omdat kamelenkaas met mond- en klauwzeer besmet zou kunnen zijn. Verstandig voorzichtig of oneerlijke handelspolitiek? U mag het zeggen.
Ik wil vandaag op drie punten een beroep op u doen:
-help de Doha Ronde weer vlot te trekken;
-steun het verzet tegen gebonden voedselhulp;
-kies voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, consumeren en beleggen.
Ik werk vanuit een houding van partnerschap: samen optrekken om gedeelde belangen te bereiken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Zoals de VN milleniumdoelstelling om in 2015 de honger in de wereld te halveren. Daar moet je elkaar op aanspreken. Dat doe ik dus ook vandaag. U mag van mij even zo goed een inzet verwachten tegen honger en tekort. Laat ik daar dan mee beginnen, voordat ik verder in ga op mijn beroep op u.
Ik zet mij in voor een wereld zonder honger. In zo'n wereld is er genoeg voedsel voor iedereen en wordt dit op een duurzame manier verbouwd. Een kwestie van goed rentmeesterschap. Met vrijhandel wordt dit gestimuleerd. Want dan gaan boeren dat doen waar ze goed in zijn, op basis van comparatieve kostenvoordelen, die worden bepaald door zaken als klimaat en bodemgesteldheid.
Toch zit de wereld zo niet in elkaar. Er wordt meer dan genoeg voedsel verbouwd. Maar desondanks leidt één op de drie in Sub-Sahara Afrika honger. Klaarblijkelijk schort er iets aan de mate waarin iedereen toegang tot voedsel heeft. Er is voldoende eten, maar niet iedereen kan het betalen. Honger is dus vooral een gebrek aan koopkracht. Een kwestie van armoede dus. De honger de wereld uithelpen, betekent voor mij alle hens aan dek voor meer kwaliteit en effectiviteit in
ontwikkelingssamenwerking, zodat al die mensen die honger hebben meer kunnen gaan verdienen. Dat is een strijd die we samen moeten aangaan.
Ik beschouw een boer als een ondernemer. Ik weet van vroeger thuis dat dit ook in Nederland lange tijd niet de gangbare zienswijze was. Boer was je gewoon, omdat je vader en moeder dat ook waren. Maar op een gegeven moment zie je dat onze boeren de bakens zijn gaan verzetten. Omdat ander werk of anders gaan werken beter loont. In Afrika heb je tienduizenden boeren, die al generaties lang leven van de grond onder hun voeten. Zij zijn specialist in overlevingsstrategie, en hebben daar
ontwikkelingssamenwerking niet voor nodig. Tenzij ze verder willen komen. Ondernemer willen worden. Omdat klimaatverandering hen daartoe dwingt. Of omdat zij andere kansen zien voor een betere toekomst. Dan is het belangrijk dat er goede economische prikkels komen om inkomsten te generen. Hiervoor is een goede infrastructuur nodig, waaronder een goede watervoorziening en financiële diensten om meer risico te kunnen nemen en technologie en kennis om te innoveren. Dit vereist instituties zoals
kamers van koophandel en een overheid die ondernemerschap aanmoedigt in plaats van frustreert. Maar mensen gaan er pas echt in geloven als er een markt is. Als de uiteindelijke markt in Europa of Amerika ligt, kan de overheid door het oprichten van veilingen en het afschaffen van exportlicenties ervoor zorgen dat boeren een betere prijs krijgen van de exporteur in eigen land. Maar die exporteur moet dus óók geprikkeld worden. Daar moeten we in de WTO voor zorgen.
Met mijn beleid probeer ik die economische prikkels te versterken door te werken aan verbetering van het ondernemingsklimaat, verhoging van de productiviteit en eerlijker handel. Een sterkere landbouwsector leidt in de traditie van veel ontwikkelingslanden vooral tot afromen van de winsten in die sector door de overheid. Terwijl het om boeren, verwerkers en handelaren gaat. Daarom is landbouw niet mijn prioriteit, maar ondernemerschap en zelf in staat zijn om inkomen te genereren.
Economische ontwikkeling, meer koopkracht, minder armoede, minder honger. Dit bereik je alleen als een samenleving zich duurzaam ontwikkelt. Vandaar dat ik vijf thema's centraal stel in de beleidsvoornemens die ik twee weken terug naar het Parlement heb gestuurd: milieu, water, onderwijs, reproductieve gezondheid en HIV/aids. Als we ons niet met man en macht inzetten tegen aids dan lukt het de boer niet eens om ondernemer te worden. In Zuidelijk Afrika, waar in sommige landen meer dan een kwart
van de bevolking geïnfecteerd is, dreigt hongersnood. Omdat mensen niet meer kunnen werken en dus geen geld hebben om eten te kopen.. Ze zijn zelf ziek of moeten voor anderen zorgen. Hier krijgt het voedselvraagstuk hele nieuwe dimensies. Hier zijn vangnetten nodig, maar ook toegang tot voedsel dat betaalbaar is.
Dat brengt mij op wat ik hoop van u te kunnen verwachten.
Eerste oproep: help de Doha Ronde weer vlot te trekken-
Bijna triomfantelijk keerden sommige Westerse NGO's terug van de mislukte top in Cancún. Blij dat er geen handelsakkoord is bereikt, omdat dit in hun ogen toch alleen de rijke landen ten goede zou komen. Ik kan daar niet in meegaan. Winst in Cancún is het zelfbewustzijn van arme landen zoals Tjaad, Mali, Burkina Faso en Benin, die met hun katoenlobby duidelijk hebben gemaakt dat zij ertoe doen. Maar als het hen was gelukt om de katoensubsidies van de VS, de EU en China aan banden te leggen, dan
hadden ze met hun katoen meer kunnen verdienen op de wereldmarkt. En vergeet ook niet dat met katoen de kunstmest wordt gefinancierd, die noodzakelijk is voor de voedselproductie en voor het voorkomen van bodemdegradatie. Helaas is dat niet gelukt en heeft het multilaterale handelsstelsel een flinke knauw heeft gekregen.
Ik ben er van overtuigd dat een geslaagde Doha Ronde ook in het belang van de armste landen is. Alleen zullen we ze wel moeten helpen om te profiteren van de kansen die hen worden geboden en ervoor zorgen dat degenen in die landen die door liberalisatie hun beschermde posities kwijtraken ook worden geholpen. Daarom steun ik een initiatief van de Wereldbank om speciale aanpassingsprogramma's op te zetten om de negatieve effecten van liberalisatie op te vangen.
Ontwikkelingslanden zijn niet gebaat bij eindeloze bescherming van hun eigen markt of bij het eindeloos voortbestaan van preferenties. Dit leidt niet tot integratie in de wereldeconomiem maar tot minder efficiency, verkeerde investeringen en minder innovatie. Arme landen zijn gebaat bij lagere tarieven en afbouw van exportsubsidies, want deze leiden tot overproductie en dumping, waarmee die economische prikkels waarover ik eerder sprak worden weggenomen. Daarom ben ik heel blij met recente
initiatieven in de EU om subsidies los te koppelen van productie. Hoe losser hoe beter.
Nog te weinig mensen realiseren zich dat zij nu te veel betalen voor hun mandje boodschappen door alle protectionisme. Dit loopt op tot 45 miljard euro per jaar binnen de EU. Tel daar nog 50 miljard euro aan belastinggeld voor het EU landbouwbeleid bij op en je begrijpt niet goed meer waar wij nu mee bezig zijn.
Maar laten we ook beseffen dat boeren in Nederland er door vrijhandel op achteruit zullen gaan. Dat is gemakkelijker te accepteren als het voordeel toekomt aan de armste boeren. Laten we daarom bij liberalisering beginnen met die producten die van goort belang zijn voor de arme landen. Daarvoor moeten we goed weten waar voor hun de markten liggen. En de fundamenten van de WTO versterken, in plaats van verzwakken. Ik roep u daarom op om Nederlandse burgers te mobiliseren om deze
ontwikkelingsronde uit het slop te trekken.
Tweede oproep: lobby tegen gebonden voedselhulp-
Dumping van de ergste soort is het geven van gebonden voedselhulp: overschotten uit rijke landen worden massaal verscheept naar gebieden waar hongersnood heerst. Meer dan 60% van alle voedselhulp is zo gebonden aan de productie van het donorland.
In eerste opzicht klinkt het logisch om wat wij overhebben naar gebieden van nood te brengen. Maar helaas wordt hierbij zelden op de daadwerkelijke voedselbehoefte gelet. Wanneer de wereldmarktprijzen laag zijn, is er het grootste overschot en wordt de meeste voedselhulp verscheept. Maar juist dan zijn ook in de ontwikkelingslanden de voorraden het hoogst. Met name de gebonden voedselhulp wordt vaak op de lokale markt verkocht. Hierdoor ontstaat enorme marktverstoring en lopen boeren in de
regio hun inkomsten mis. Zij staken de productie. Voedselhulp kan zo leiden tot vergroting van het voedseltekort in plaats van een oplossing bieden.
Dit is geen theorie, maar de cynische praktijk. In Ethiopië maken regering en donoren zich op dit moment grote zorgen omdat de oogst dit jaar goed lijkt te zijn. Dat is toch juist fijn, zou ieder weldenkend mens denken. Niet als er ook nog tonnen voedselhulp in de pijplijn zitten. Worden deze gelijktijdige op de markt gebracht, dan zakken de prijzen door de bodem. En kun je er zeker van zijn dat er in het volgende seizoen geen boer meer is die voedsel verbouwt.
Nederland brengt de kwestie van gebonden voedselhulp op binnen de EU, het WFP en vorige maand nog in Cancún. Met wisselend succes. In Ethiopië exploreren we met de overheid of er mogelijkheden zijn om vangnetten bij hongersnood in te stellen die op geld en niet op voedsel zijn gebaseerd. De hongersnood kan dan via de lokale markt worden opgevangen. Die kan naar verluid zelfs 6 miljoen mensen van voedsel voorzien.
Verreweg de meeste gebonden voedselhulp komt uit de Verenigde Staten. Ik zou u op willen roepen via netwerken zoals Agriterra deze problematiek ook bij NGO's in de Verenigde Staten aan de orde te stellen.
Derde oproep: meer maatschappelijk verantwoord ondernemen en consumeren-
De campagnes voor eerlijke handel zijn heel belangrijk om consumenten bewust te maken. Mensen moeten meer hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Bedrijven doen dit steeds meer; kijk naar Neuteboom en Drie Mollen sinds 1818 die eergisteren bekend maakten dat ze samen Max Havelaar aan de man gaan brengen. Kijk naar Heineken, de eerste multinational in Afrika met een aidsbeleid voor werknemers en hun families.
Het is goed dat organisaties als FairFood jongeren proberen aan te spreken. Maar zorg daarbij dat je boodschap helder is. Mensen moeten meer bewust in hun winkelwagentje gaan kijken en zich gaan realiseren dat ze te veel betalen, zonder dat daar eerlijke handel tegenover staat. Dat los je niet op door de producten uit ontwikkelingslanden links te laten liggen. Want honger stop je niet door met export te stoppen. Zelfvoorziening is geen oplossing voor ontwikkelingslanden. In de jaren zestig is
door de zelfvoorzieningspolitiek van India 20 miljoen mensen van honger omgekomen. Afrika importeert nu 10% van de hoeveelheid voedsel die het nodig heeft. Een zelfvoorzieningspolitiek zal zorgen voor hogere prijzen voor de boeren in Afrika, maar er zullen meer mensen dood gaan van de honger, omdat ze die hogere prijzen helemaal niet kunnen betalen.
Boeren in Afrika moeten vooral hun productiviteit verhogen, niet hun prijzen. Voedsel moet je kunnen kopen. Daar is koopkracht voor nodig. En die ontstaat alleen door economische prikkels. Door markten. Door handel dus. Ik heb wel trek in een stuk Camelbert.
Ik dank u wel.
---
Ministerie van Buitenlandse Zaken