Aan de Voorzittervan de TweedeKamerderStaten-Generaal
Binnenhof4
Den Haag
- Directie Noord-Afrika en Midden-Oosten
Afdeling Golfstaten
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
- 13 oktober 2003
Behandeld
- A.P. Wegerif
Kenmerk
- DAM-444/03
Telefoon
- 070 348 5838
Blad
- 1/4
Fax
- 070 348 6639
- - ap.wegerif@minbuza.nl
Betreft
- Iran-
---
Graag - bied ik u hierbij- zoals gevraagd (verzoek van - 19 september 2003 met kenmerk - 03-BuZa-53) mijn reactie aan op het verslag van het werkbezoek van de delegatie van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken aan Iran van 23-31 mei 2003.
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van bovengenoemd verslag. De inhoud van de gesprekken zoals weergegeven in het verslag toont naar mijn mening aan dat Iran niet als monoliet gezien moet worden, maar als een rijkgeschakeerde gemeenschap, waarmee op vele niveaus gesprekken gevoerd kunnen worden. Dat daarbij ook duidelijke verschillen van inzicht aan de orde kunnen komen en een tamelijk directe gedachtewisseling mogelijk is, is ook de ervaring die de laatste jaren is opgedaan in
bilaterale overheidscontacten en EU-contacten met Iran. Ik zal hieronder ingaan op afzonderlijke in het verslag behandelde onderwerpen.
Mensenrechten-
Zoals bekend is de mensenrechtensituatie in Iran ook één van de vier zorgpunten in de relatie tussen de EU en Iran. Verschillende Iraanse gesprekspartners hebben de problemen op het gebied van de mensenrechten weliswaar niet ontkend, maar wel gerelativeerd door de situatie in Iran te vergelijken met de situatie aan gene zijde van de Perzische Golf en door verbetering van de situatie in Iran voor te stellen als een kwestie van tijd. Deze argumenten overtuigen mij niet. Juist de laatste jaren
valt in Iran, anders dan bij de zuiderburen, eerder een verslechtering dan een verbetering van de mensenrechtensituatie te constateren. Overigens meen ik dat elk land ernaar moet streven de mensenrechtensituatie thuis te verbeteren ongeacht de situatie elders.
Wat betreft de vrijheid van meningsuiting valt in Iran weliswaar een gevarieerde pers op, maar er worden ook regelmatig publicaties verboden, kranten gesloten en journalisten gearresteerd. Doodstrafvonnissen zijn zeker niet beperkt tot drugsdelicten en terrorisme, maar kunnen bijvoorbeeld ook tegen dissidenten worden uitgesproken zoals in het geval van Prof. Aghajari.
De vrijheid van godsdienst en onderwijsvrijheid voor Bahai's is bepaald niet verzekerd. Deze groep is blootgesteld aan vèrgaande beperkingen en intimidatie.
Dat Iran niets in de weg legt voor welk mensenrechtenbezoek dan ook en dit zelfs stimuleert, is bezijden de waarheid. Iran heeft jarenlang de Speciale Vertegenwoordiger van de Mensenrechtencommissie voor Iran, de heer Copithorne, de toegang geweigerd. Recent nog is de mensenrechtendialoog tussen de EU en Iran uitgesteld, omdat Iran deelnemers van Amnesty International en Human Rights Watch geen visa verleende. Het valt te hopen dat het bezoek van de Speciale Rapporteur van de
Mensenrechtencommissie voor de vrijheid van meningsuiting, dat in juli door Iran plotseling werd uitgesteld, dit najaar alsnog doorgang kan vinden. Daar staat tegenover dat een bezoek van de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie begin dit jaar wel doorgang vond en dat de mensenrechtendialoog van Iran met de EU getuigt van een welkome opener opstelling tegenover de mensenrechtenproblematiek.
Een positievere noot, zeker in vergelijking met sommige Arabische landen, vormt de positie van vrouwen in Iran. Ook al verhindert de Raad van Hoeders regelmatig de aanvaarding van specifieke wetgeving ter verdere verbetering van de positie van vrouwen, het is bemoedigend dat vrouwen toch mogelijkheden zien hun positie via algemene wetgeving te verbeteren en dat zij ruim 60 % van de deelnemers aan universitair onderwijs uitmaken.
Positief beschouw ik ook de open houding bij de Iraanse autoriteiten ten aanzien van problemen op het gebied van drugs en milieu, waarvan het delegatieverslag getuigt. Zo erkent Iran dat het een groot binnenlands drugsprobleem heeft en heeft het toenemend aandacht voor de vraagzijde van het probleem. De groeiende aandacht voor de benadering van drugsgebruik als een gezondheidsprobleem en de verstrekking van medische zorg aan verslaafden spreekt mij aan.
Massavernietigingswapens-
De ontwikkelingen rond het Iraanse nucleaire programma, een oud punt van zorg voor de EU, zijn sinds het bezoek van de Kamerdelegatie in een stroomversnelling geraakt. Dit onderwerp is recent ook in RAZEB-verband aan de orde geweest. Daarover is met de Kamer van gedachten gewisseld. Het doet in het licht van het rapport van DG IAEA, ElBaradei, van 26 augustus en de resolutie van de IAEA-Bestuursraad van 12 september j.l. vreemd aan dat gesprekspartners van de delegatie zich beriepen op de zeer
transparante werkwijze van het nucleaire programma. Het is dringend geboden dat Iran werkelijk blijk geeft van transparantie en vóór eind oktober het vertrouwen van de wereldgemeenschap in het vreedzame, d.w.z. civiele karakter van zijn programma herstelt. De Raadsconclusies van de EU van 29 september j.l. bevatten een krachtige oproep aan Iran om volledig met het IAEA samen te werken en als eerste en essentiële stap onverwijld het Additioneel Protocol bij het Non-proliferatieverdrag te
tekenen, te ratificeren en uit te voeren. Zelf heb ik bilateraal met mijn Iraanse ambtgenoot en marge van de Algemene vergadering van de VN eind september j.l. ook uitvoerig de kwestie van het Iraanse nucleaire programma besproken en de hoop uitgesproken dat het lopende geschil via een efficiënt multilateraal proces kan worden opgelost.
Midden-Oosten vredesproces / terrorisme-
Wat betreft de andere zorgpunten van de EU met betrekking tot Iran, terrorisme en het Midden-Oosten vredesproces, biedt het delegatieverslag geen nieuwe gezichtspunten. De schuld voor het Israëlisch-Palestijnse conflict wordt van Iraanse zijde volledig bij Israël gelegd en gesprekken over terrorisme worden al gauw toegespitst op de Europese behandeling van de Mujaheddin-e Khalq Organisation (MKO). Daar ligt het probleem echter niet, want de EU pakt de MKO aan en de bedreiging die van de MKO
uitgaat, staat bovendien in geen verhouding tot de bedreiging die van Hamas en Islamitische Jihad uitgaat, organisaties die Iran als "bevrijdingsbewegingen" steunt. Wat Hezbollah betreft valt op dat volgens het verslag de ene gesprekspartner deze organisatie als 'feitelijk geheel autonoom' kwalificeert, terwijl de andere 'garandeert dat zodra Israël zich uit het in Zuid-Libanon bezette gebied heeft teruggetrokken de inactiviteit van Hezbollah definitief zal zijn'. Deze ambivalentie t.a.v.
Iraanse invloed op Hezbollah komt mij bekend voor, maar neemt uiteraard de zorg niet weg.
Afghanistan / Irak-
Een positiever oordeel heb ik over de Iraanse opstelling met betrekking tot de crises in Afghanistan en Irak. Hier is ook in hoge mate overeenstemming van belangen tussen Iran en het Westen. In beide gevallen betreft het herstel van stabiliteit na een internationale ingreep tegen regimes die zich niets aan de internationale rechtsorde gelegen lieten liggen. Iran heeft als geen ander land de schadelijke gevolgen van beide regimes ervaren. De Iraanse regering stelt zich in de nieuwe context in
het algemeen constructief en waar nodig terughoudend op. Of de andere machtscentra in Iran zich aan deze opstelling van de regering veel gelegen laten liggen, is minder zeker.
Van deze gelegenheid maak ik graag gebruik om te verwijzen naar de eerste conclusie over Iran van de RAZEB van 29 september j.l., die zonder meer de door Nederland consistent gevolgde lijn weerspiegelt:
"De Raad bekeek opnieuw de relaties met Iran tegen de achtergrond van onderhandelingen over handel en samenwerking samen met de vier zorgpunten en in het licht van recente ontwikkelingen. Terwijl hij nadruk legde op zijn wens de politieke en economische relaties met Iran te behouden, sprak de Raad zijn zorg uit over het gebrek aan ontwikkeling op de vier gebieden in kwestie nl. mensenrechten, non-proliferatie, strijd tegen terrorisme en het Midden-Oosten vredesproces. Versterkte dialoog en
samenwerking en vooruitgang op die vier zorgpunten zijn van elkaar afhankelijke, essentiële en elkaar versterkende elementen van de relaties tussen de EU en Iran. Intensievere economische relaties kunnen alleen totstandkomen als vooruitgang wordt geboekt op de vier punten van zorg."
Kortom, geen "business as usual" met Iran.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Mr. J.G. de Hoop Scheffer
---
Ministerie van Buitenlandse Zaken