Universiteit van Utrecht

Persbericht van de Universiteit Utrecht
Nederlands Genootschap Vrouwenstudies

7 oktober 2003

Structurele aanpak blijft gewenst
ASPASIA-programma succesvol op korte termijn

Het ASPASIA-programma is een groot succes. Dat blijkt uit een evaluatie uitgevoerd door het Nederlands Genootschap Vrouwenstudies. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) stimuleert met het ASPASIA-programma vrouwelijke universitair docenten (UD) om een onderzoeksvoorstel in te dienen. Hoewel het programma succesvol is, wordt tegelijkertijd geconstateerd dat het programma vooral een korte termijnoplossing biedt. De evaluatie is uitgevoerd op verzoek van het Landelijk Overleg Emancipatie Kwaliteit in het Wetenschappelijk Onderwijs (LOEKWO).

Kwaliteit
Het ASPASIA-programma is een groot succes gebleken. Voor de twee rondes van ASPASIA, in 2000 en 2002, werden in totaal 270 voorstellen ingediend. NWO was verbaasd over dit aantal en onder de indruk van de kwaliteit van de ingediende voorstellen. Om die reden werd besloten om niet de beoogde 15 voorstellen per ronde, maar in de eerste ronde 30 en in de tweede ronde 40 voorstellen te honoreren. Omdat er naast deze 70 gehonoreerde voorstellen, bijna evenveel voorstellen goed werd beoordeeld, stimuleerde NWO de universiteiten om deze zelf te honoreren en de kandidaten te bevorderen. De universiteiten hebben hier ruimhartig gehoor aan gegeven. Het uiteindelijke aantal vrouwen dat benoemd werd tot UHD als gevolg van het ASPASIA-programma is (voorlopig) 146.

Doorstroming
Door de honorering van het voorstel direct te koppelen aan een bevordering tot universitair hoofddocent (UHD), beoogde het programma tegelijkertijd een positief effect te hebben op de doorstroming van vrouwen aan de universiteit. Dat de noodzaak daartoe groot is hoeft nauwelijks betoog: Nederland staat met haar cijfers met betrekking tot het aantal vrouwen in de wetenschap onder aan de Europese ranglijst.
Het ASPASIA-programma heeft een duidelijk effect op het relatieve aandeel van vrouwen in de UHD populatie aan de Nederlandse universiteiten. Tussen 1999 en 2001 (na de eerste ronde) steeg het percentage vrouwelijke UHD's van 9,4% naar 11,8%. Wanneer de in de tweede ronde benoemde UHD's daarbij worden opgeteld, zou dit percentage kunnen stijgen naar 14,4%. Ook heeft het programma aantoonbaar de kansen op het doorstromen naar een hoogleraarpositie verhoogd. Binnen drie jaar zijn inmiddels al acht van de dertig vrouwen die in de eerste ronde een ASPASIA-toekenning kregen, bevorderd tot hoogleraar.

'Normale' route
Het succes van het ASPASIA-programma toont aan hoe effectief een dergelijke stimuleringsmaatregel is. Tegelijkertijd maakt dit succes echter duidelijk dat het vrouwen nog steeds niet in voldoende mate lukt om langs de 'normale' route een onderzoekssubsidie te krijgen, dan wel hogerop te komen. Toch kreeg een aantal kandidaten te maken met negatieve reacties op hun bevordering en zorgde de maatregel in sommige faculteiten voor discussie omdat vrouwen bevoordeeld zouden worden. Gezien het nog altijd zeer lage aantal vrouwelijke UHD's en het positieve effect van het ASPASIA-programma op het relatieve aandeel van vrouwen in de UHD-populatie, valt het toe te juichen dat het ministerie heeft besloten om het programma een vervolg te geven. Om zowel het aantal toekenningen van onderzoekssubsidies aan vrouwen, als de doorstroom van vrouwen blijvend te bevorderen is dit echter alleen zinvol wanneer tegelijkertijd werk wordt gemaakt van structureel beleid ten aanzien van vrouwen in de wetenschap.

Meer informatie
Het rapport Succes en dilemma's van een stimuleringsmaatregel. Evaluatie van het ASPASIA-programma kost EUR7,50 en kan besteld worden door het verschuldigde bedrag over te maken op postbanknummer 5386648, tnv. SNGV te Utrecht, ovv. 'evaluatie ASPASIA'. De samenvatting is bijgevoegd als bijlage.

Voor een recensie-exemplaar en voor meer informatie kunt u contact opnemen met: drs. Akke Visser, a.r.visser@fss.uu.nl , (030) 253 1857/1881, http://www.fss.uu.nl/ngv/.

Het Nederlands Genootschap Vrouwenstudies behartigt op nationaal en internationaal niveau de belangen van het vakgebied genderstudies en van vrouwen in de wetenschap, en is gehuisvest bij de Universiteit Utrecht.


Succes en dilemma's van een stimuleringsmaatregel
Evaluatie van het ASPASIA-programma

Drs. Akke Visser
Manon Dierdorp
Dr. Hetty van Emmerik

Nederlands Genootschap Vrouwenstudies
September 2003

Op verzoek van het LOEKWO

Samenvatting


In 2002 werd de tweede en tevens laatste ronde van het ASPASIA-programma afgerond. Het ASPASIA-programma richtte zich op vrouwelijke UD's. Zij konden op voordracht van hun universiteit een onderzoeksaanvraag indienen bij NWO voor de begeleiding van een vierjarig promotieonderzoek of een tweejarig postdocproject. De aanvragen werden door NWO volgens de gebruikelijke peer-review methode getoetst. Indien de aanvraag door NWO werd gehonoreerd, dan verplichtte de universiteit zich tot het onmiddellijk (persoonlijk) bevorderen van de UD in kwestie tot UHD. Het is de bedoeling dat deze bevordering na een positieve evaluatie na vijf jaar, door de universiteiten permanent wordt gemaakt. De onderzoeksprojecten werden in twee tranches toegekend, in 2000 in 2002.
De eerste ronde van het ASPASIA-programma is in opdracht van het Landelijk Overleg Emancipatie Kwaliteit in het Wetenschappelijk Onderwijs (LOEKWO) geëvalueerd (Bosch en Potting, 2001). Het doel en de vraagstelling van het voorliggende rapport betreffen, in navolging van die eerste evaluatie: de evaluatie van de implementatie van de twee rondes van het ASPASIA-programma voor wat betreft de meetbare en minder meetbare (neven-) effecten er van. Omdat beide rondes nu afgesloten zijn is daaraan tevens de vraag toegevoegd of het ASPASIA-programma haar doel bereikt heeft en wat de verwachte effecten van het programma zijn op de lange (-re) termijn.

Het ASPASIA-programma is een groot succes gebleken. Voor de twee rondes van ASPASIA werden in totaal 270 voorstellen ingediend. NWO was verbaasd over dit aantal en onder de indruk van de kwaliteit van de ingediende voorstellen. Om die reden werd al in de eerste ronde besloten om niet de beoogde 15 voorstellen per ronde, maar in de eerste ronde 30 en in de tweede ronde 40 voorstellen te honoreren. Omdat er naast deze 70 gehonoreerde voorstellen, een bijna evenredig aantal voorstellen als 'goed' werd beoordeeld, stimuleerde NWO de universiteiten om deze kandidaten zelf te benoemen tot UHD en hun voorstellen te honoreren. De meeste universiteiten hebben dit gedaan. Het uiteindelijke aantal vrouwen dat daarmee benoemd werd tot UHD als gevolg van het ASPASIA-programma is (voorlopig vastgesteld op) 146.
Het ASPASIA-programma heeft daarmee een duidelijk effect op het relatieve aandeel van vrouwen in de UHD populatie aan de Nederlandse universiteiten. Tussen 1999 en 2001 (na de eerste ronde) steeg het percentage vrouwelijke UHD's van 9,4% naar 11,8%. Wanneer de in de tweede ronde benoemde UHD's daarbij worden opgeteld, zou dit percentage kunnen stijgen naar 14,4%.

De vrouwen die hun voorstel gehonoreerd zagen in een van de twee rondes van ASPASIA, zijn vrijwel allemaal positief over het programma. Een groot aantal respondenten geeft aan dat ASPASIA eerst en vooral een stimulans is geweest voor de ontwikkeling van het eigen onderzoek. De toekenning wordt ervaren als een erkenning voor hun wetenschappelijk werk en inzet. De erkenning die een honorering heeft opgeleverd, wordt vooral toegeschreven aan de manier waarop NWO de voorstellen beoordeelt, namelijk door middel van peer-review.
De UHD-benoeming die de honorering van hun voorstel met zich meebracht heeft een aantal positieve neveneffecten. ASPASIA heeft de aandacht gevestigd op het grote aantal ambitieuze en talentvolle vrouwen aan de Nederlandse universiteiten. Daarnaast heeft het programma aantoonbaar de kansen op het doorstromen naar een hoogleraarspositie verhoogd. Binnen drie jaar zijn zeker vijf van de dertig vrouwen die in de eerste ronde een ASPASIA-toekenning kregen, bevorderd tot hoogleraar.

Zowel in de eerste ronde als in de tweede ronde is er vanuit centraal niveau van de universiteiten enthousiast gereageerd op het programma. Dit heeft zich aan de meeste universiteiten vertaald in de inzet van centrale gelden voor de ondersteuning aan faculteiten met betrekking tot de financiering van extra toekenningen en van de additionele kosten van de UHD-benoemingen.
Het verloop van de procedure is in de tweede ronde enigszins beter dan in de eerste ronde. Dit heeft vooral te maken met de opgedane ervaring met informatievoorziening en een betere tijdsplanning. Het laatste gaf de kandidaten niet alleen voldoende tijd om een onderzoeksvoorstel te schrijven, maar zorgde er tevens voor dat een aantal universiteiten en faculteiten meer werk maakten van het informeren en het ondersteunen van de potentiële kandidaten. Echter, de constatering in de evaluatie van de eerste ronde dat de faculteiten niet allemaal hun volle medewerking verleenden aan de uitvoering van het programma, kan ook in deze tweede ronde vastgesteld worden. Dit heeft er toe geleid dat veel faculteiten extra selectiecriteria hebben gehanteerd. Hierdoor hebben niet alle potentiële kandidaten dezelfde kans gehad om mee te doen aan ASPASIA.
Een aantal respondenten heeft voorts kritiek geleverd op de inhoudelijke beoordeling van hun voorstel in de faculteit en/of de universiteit. Meerdere malen is er door hen op gewezen dat deze te wensen overliet, omdat de deskundigheid in de faculteit en/of in de universiteit ontbrak. Verder blijkt dat er voor een klein aantal vrouwen die in de eerste ronde UHD werden, onduidelijkheid bestaat over de voortzetting van hun bevordering na afloop van de afgesproken periode van vijf jaar. Dit zorgt niet alleen voor onzekerheid, maar is ook niet in lijn met de opzet van het programma door NWO.

Het succes van het ASPASIA-programma toont aan hoe effectief een dergelijke stimuleringsmaatregel is. Tegelijkertijd maakt dit succes echter duidelijk dat het vrouwen nog steeds niet in voldoende mate lukt om langs de 'normale' route een onderzoekssubsidie te krijgen, dan wel hogerop te komen.
Het is moeilijk om te voorspellen wat de impact van het ASPASIA-programma is op de lange termijn. Omdat het hier om een programma speciaal voor vrouwen gaat, is er in de reguliere doorstroommogelijkheden nauwelijks iets veranderd. Daarnaast heeft het ASPASIA-programma ook veel discussie en 'gemor' opgeleverd. De kans bestaat dat het programma ook negatieve gevolgen kan hebben bijvoorbeeld in de zin van tegenwerking van vrouwen omdat 'zij ASPASIA hebben'. Daarnaast moet er rekening mee worden gehouden dat het langdurig handhaven van een stimuleringsmaatregel voor vrouwen de weerstand tegen een dergelijke maatregel aanzienlijk kan vergroten.
Gezien het nog altijd zeer lage aantal vrouwelijke UHD's en het positieve effect van het ASPASIA-programma op het relatieve aandeel van vrouwen in de UHD-populatie, verdient het serieuse overweging om het ASPASIA-programma, wellicht over enige jaren, een vervolg te geven. Om zowel het aantal toekenningen van onderzoekssubsidies aan vrouwen, als de doorstroom van vrouwen blijvend te bevorderen is dit echter alleen zinvol wanneer tegelijkertijd werk wordt gemaakt van verbeteringen in de 'business as usual'.