Socialistische Partij
Bij de Wet Werk en Bijstand,
maidenspeech van SP-senator Anja Meulenbelt, 7 oktober 2003
Anja Meulenbelt Voorzitter,
Lang geleden, nog voor de Bijstandswet die in 1965 werd ingevoerd, was
ik zelf een alleenopvoedende moeder. Dat was de tijd van `eigen
schuld, dikke bult'. Ik stond in de wereld zonder diploma, zonder werk
en met een kind. Ik kwam praktisch nergens voor in aanmerking, geen
WW, geen alimentatie, geen ongehuwde moederzorg want ik was getrouwd
geweest. Ik kon een studiebeursje krijgen toen ik met een opleiding
begon, maar daar kon je geen kind van onderhouden. Ik deed dus wat wel
meer mensen deden: ik kluste er illegaal bij, altijd bang betrapt te
worden en mijn beurs ook nog kwijt te raken. Mijn meubilair kwam van
de straat, kleren waren tweedehands of zelfgemaakt, haren werden zelf
geknipt. Wat hielp is dat een rafelig uiterlijk in die hippietijd erg
in de mode was, en dat je met een matras op de vloer tegelijk je
linkse opvattingen kon demonstreren. Aan het feit dat ik hier sta kunt
u opmaken dat het nog min of meer goed met me is gekomen. Maar u kunt
zich misschien voorstellen dat deze periode van mijn leven weer bij me
op is gekomen nu we dit wetsvoorstel moeten behandelen, dat onder
andere gevolgen heeft voor een nieuwe generatie alleenopvoedende
ouders.
Voorzitter, dit is mijn maidenspeech, vandaar dat ik me enige
autobiografische opmerkingen veroorloof, ik beloof hierbij dat ik dat
niet elke keer zal doen. Maar wie eens aan de andere kant van de
maatschappij heeft gezeten, aan de kant die hun hand op moeten houden,
vergeet dat niet licht.
De omwenteling in 1965, toen de Algemene Bijstandswet werd ingevoerd
kwam voor mij net te laat, maar ik herinner me nog hoe belangrijk die
was: voortaan was steun geen gunst meer, maar was bijstand een recht.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer durfde mevrouw Klompé het nog te
hebben over solidariteit, een inmiddels verguisd woord met een
geitenwollensokkengeur dat geloof ik alleen nog in mijn partij en
enkele andere tegendraadse groeperingen in volle oprechtheid wordt
gebruikt. Ze zei:
"Als de overheid met gebruikmaking van de belastingmiddelen waarover
zij beschikt, middelen die zij dus ook van de leden der
staatsgemeenschap heeft, rechtsgenoten die zich zelf niet van het
nodige kunnen voorzien de helpende hand toesteekt dan is daarin toch
mede een stuk solidariteit te zien."
En ze zei later: "Ik wilde een wet maken waarop iedere burger een
beroep kon doen, met opgeheven hoofd, en waardoor hij niet in een
atmosfeer zou worden geplaatst die in strijd zou zijn met zijn
vrijheid en met de waardigheid van zijn menselijke persoon."
In de jaren tachtig kwam de bijstandswetgeving al onder druk te staan.
Onder de paarse kabinetten keerde het getij verder: de
uitkeringsfabrieken moesten worden omgebouwd tot reïntegratie
bedrijven. Klonk mooi, was door sommigen wellicht ook goed bedoeld -
maar zoals zo vaak pakte de werkelijkheid een stuk beroerder uit. Om
te voorkomen dat te veel mensen van een uitkering afhankelijk zouden
worden werden strengere eisen gesteld aan de uitkeringsgerechtigden -
eisen waaraan velen helaas in de praktijk moeilijk of niet konden
voldoen. Daar stond wel tegenover dat er meer geld uitgetrokken werd
voor reïntegratie, dat er meer banen geschapen werden voor de
kansarmen door loonkostensubsidies om werkgevers aan te moedigen
langdurig werklozen en arbeidsgehandicapten aan te nemen, en er kwamen
gesubsidieerde banen. Het was een wankel compromis, dat ons niet
werkelijk beviel. Maar het kon nog erger, weten we sinds het aantreden
van het tweede kabinet-Balkenende.
Het nieuwe kabinet maakt immers korte metten met dit op zich al
wankelmoedige compromis. Een deel van de ID-banen wordt geschrapt, de
rest staat op de tocht. In de budgetten voor reïntegratie wordt
gesneden. De loonkostensubsidies zijn gesneuveld. Tegelijk met het
wegnemen van mogelijke oplossingen wordt de uitkeringsgerechtigden een
strenger regime opgelegd: alleen degenen die totaal arbeidsongeschikt
zijn mogen nog in de WAO, de rest moet de arbeidsmarkt op. Ook de al
bestaande WAO'ers moeten opnieuw worden gekeurd. De WW wordt beperkt.
Er zal dus een doorstroming komen vanuit de WAO en de WW naar de
Bijstand, althans van degenen zonder een verdienende partner en zonder
spaargeld of een huis. Dat de nieuwe maatregelen gepaard gaan met
forse bezuinigingen is geen geheim: 680 miljoen minder voor terugkeer
naar werk, 250 miljoen minder voor bijstand, en 70 miljoen minder voor
bijzonder bijstand. (Cijfers afkomstig van de Sociale Alliantie)
Volgens ons is het doel van het beleid dan ook om zo min mogelijk
kwijt te zijn aan de mensen die niet werken. Dit zal het resultaat
zijn: niet meer mensen actief, maar meer mensen goedkoper inactief
(met dank aan Pieter Hilhorst).
Hans Treffers, president van de Centrale Raad van Beroep, vindt dat de
afbraak van de sociale zekerheid nu wel erg snel gaat. `De opvang van
de uitvallers uit het arbeidsproces dreigt te verschuiven. Uitkeringen
op een solidariteitsniveau, gekoppeld aan het oude inkomen, worden
steeds meer uitkeringen op armoedeniveau. Er wordt steeds meer
opgeveegd door de Bijstandswet, de wet die primair de armoede regelt'.
(Volkskrant 23 sept 03)
Laat ik twee punten noemen waar mijn partij geen moeite mee heeft. Wij
hebben geen moeite met enige mate van decentralisatie, en eigen
verantwoordelijkheid voor de gemeenten, vooropgesteld dat die
verantwoordelijkheid gepaard gaat met voldoende middelen, en de
decentralisatie niet leidt tot al te onrechtvaardige verschillen
tussen wat een uitkeringsgerechtigde in de ene of de andere gemeente
mag verwachten.
Wij hebben als socialistische partij ook geen moeite met de gedachte
dat werk voor inkomen zou moeten gaan, en dat mensen vooral gewezen
moeten worden op hun eigen verantwoordelijkheid. Integendeel: wij gaan
er van uit dat het zowel goed is voor de samenleving als voor de
individuele burger om een zinnige en passende taak te vervullen. Wij
zouden willen dat ook mensen met een lichamelijke beperking, of
ouderen die niet meer 100% fit zijn passend werk kunnen vinden. We
gaan er van uit dat mensen die niet totaal zijn versleten in principe
gelukkiger zijn wanneer ze via hun werk deel kunnen nemen aan het
maatschappelijk leven, en dat het leven wat dat betreft niet ophoudt
bij 65 jaar. We maken er wel de kanttekening bij dat er ook zinnige,
passende en nuttige taken zijn die geen of weinig geld opleveren. We
denken aan het verenigingswerk, vrijwilligerswerk, aan de mantelzorg
en aan de opvoeding van kinderen. Is er aan gedacht wat er zou gaan
gebeuren wanneer iedereen die nu van een uitkering afhankelijk is,
maar wel nuttige arbeid verricht in een betaalde baan terecht zou
komen? Wie heeft dan nog tijd voor mantelzorg? Het is gelukkig een
hypothetische vraag, want er zijn niet genoeg banen.
De wet ademt een sfeer uit alsof er massa's mensen genieten van een
uitkering omdat ze te lui of te bedonderd zijn om naar werk te zoeken,
of zich te sjiek of te goed vinden voor werk dat wordt aangeboden. In
deze wantrouwige en hardvochtige filosofie moet het vooral een
economische prikkel zijn die mensen uit hun passiviteit doet ontwaken.
Niet de economische prikkel van een betere beloning als
uitkeringsgerechtigden zelf werk vinden, maar een bestraffende
variant: Wie geen werk vindt gaat er straks op achteruit. Het kabinet
hamert graag op `eigen verantwoordelijkheid voor de burger'. Impliciet
wordt gesteld dat het aan de uitkeringsgerechtigden zelf ligt als zij
niet aan het werk zijn. Niet onmacht maar onwil zou het grootste
probleem zijn in de sociale zekerheid. Alleen als de
uitkeringsgerechtigden het voelen in hun portemonnee zouden ze bereid
zijn om hun best te doen. Dat lijkt ons een misvatting: een groot deel
van de uitkeringsgerechtigden voelt het al heel lang in hun
portemonnee. Minister de Geus heeft gezegd trots te zijn op het niveau
van de bijstand omdat het mensen uit de armoede houdt (Buitenhof 18
mei 03) Wij delen zijn trots niet. We zijn er op zich niet tegen dat
mensen in een uitkering rekenschap afleggen van hun pogingen om werk
te vinden. Maar het is zeker geen algemeen verschijnsel dat een
algemene sollicitatiedwang rechtvaardigt. Een recent rapport van het
Sociaal en Cultureel Planbureau, De uitkering van de baan, heeft
vastgesteld dat het verschil tussen uitkering en baan amper een rol
speelt bij de uitstroom naar werk. Voor verreweg de meeste mensen
blijkt er weinig mis met het arbeidsethos. Op onze vraag aan de
staatssecretaris hoe groot hij de categorie mensen schat die met enige
dwang weer aan het werk te krijgen zou zijn hebben we geen antwoord
gekregen. Die krijgen we wel van de Sociale Alliantie, en van het
Sociaal en Cultureel Planbureau, die er van uit gaan dat slechts
eenderde van de huidige uitkeringsgerechtigden reintegreerbaar is. De
gemeenten die al erg hun best hebben gedaan, en hun uitkeringbestand
al hebben ` afgeroomd' weten dat. Zo stelt de gemeente Ede dat van hun
zittende bestand aan uitkeringsgerechtigden 85% heel weinig of geen
kans maakt om nog aan het werk te komen.
De gemeenten
Het nieuwe beleid is gemaakt door de regering, maar het zijn de
gemeenten die de volledige verantwoordelijkheid zullen dragen van de
uitvoering, en op zullen draaien voor de kosten. Aan de ene kant wordt
dus de gehele verantwoordelijkheid doorgeschoven, aan de andere kant
worden de gemeenten aan handen en voeten gebonden bij het vinden van
oplossingen.De gemeenten zijn gebonden aan de intake die uitgevoerd
blijft worden door het CWI. Maar de staatssecretaris is niet van plan
een garantie te geven dat de omvang van het CWI wordt aangepast aan
het aantal aanvragers van een bijstandsuitkering. De gemeenten zijn
verplicht om dienstverlening te kopen bij de reïntegratie bedrijven.
Het uitbesteden van de reintegratie naar private bedrijven heeft
nadelen. Zo stelt de wethouder van Sociale Zaken in Den Haag, Pierre
Heijnen, dat private bedrijven zich zullen richten op winst en
rendement, en dat betekent dat ze zich zullen concentreren op diegenen
die het makkelijkst aan het werk te krijgen zijn. Terwijl een gemeente
ook uit kan gaan van een publiek gevoelde verantwoordelijkheid voor de
mensen die je niet naar de marktsector door kunt sturen (Staatscourant
10 sept. 2003).
Aan de ene kant moet de bureaucratie worden tegengegaan. Dat gebeurt
door het wegnemen van de rapportageplicht, de verantwoordingsplicht.
Aan de andere kant brengt het verbod op categoriale bijzonder bijstand
een enorme toename met zich mee van administratieve rompslomp. Waarom,
als de gemeenten voor 100% de verantwoordelijkheid moeten dragen,
mogen zij niet zelf beslissen over categoriale extra bijstand?
De staatssecretaris suggereert dat er overleg is geweest en sprake is
van enige overeenstemming met de gemeenten. Maar in de brief van de
VNG staat ondubbelzinnig dat er grote gemeentelijke bezwaren zijn
tegen de afschaffing van categoriaal armoedebeleid, de beperkte
invloed van de gemeenten op de toegang tot de bijstand en de
organisatie van de uitstroom, en de VNG ziet `een schier onmogelijke
opgave met name vanwege het financiële kader'. De voorgestelde
rijksvergoeding van 15 miljoen euro is duidelijk veel te laag. In het
recente rapport in opdracht Divosa wordt het tekort geschat op 75
miljoen euro, die de gemeenten zelf op moeten brengen. Ik citeer nog
eens de VNG: `de optelsom van bezuinigingen, de onvoldragen
financieringssystematiek en een volstrekt onvoldoende bedrag voor
implementatiekosten maken uitvoering per 1 januari a.s. onwerkbaar'
Ouderen
We kunnen ons voorstellen dat het zin heeft in de toekomst mensen aan
te moedigen om langer door te werken, en van mensen boven de 57,5 te
verwachten dat ze nog bereid zijn om te blijven werken. Wel moet
daarbij rekening worden gehouden met beroepen met een hoge
lichamelijke slijtage. In dergelijke beroepen zou al vroeg begonnen
moeten worden met bij- en omscholing, om het aanvaardbaar te maken dat
deze mensen in principe arbeidsplicht opgelegd krijgen. Wij vinden het
onrechtvaardig, en ondoelmatig, om op dit moment van alle 57,5plussers
te verwachten dat ze opnieuw gaan solliciteren. De slaagkans dat er
een flink percentage van hen weer aan het werk komt is minimaal, niet
in de laatste plaats omdat er geen sprake is van maatregelen om
werkgevers te bewegen oudere mensen opnieuw in dienst te nemen. De
groep waarom het gaat is overvallen, de mededeling dat ze zelf hadden
moeten sparen voor een vervroegd uittreden komt voor hen te laat. Nog
afgezien daarvan: als we tegelijkertijd willen dat jongeren een betere
kans krijgen om niet in de werkloosheid en de uitkeringen terecht te
komen is het nog onzinniger om de ouderen alsnog de arbeidsmarkt op te
jagen. Het gebod op sollicitatieplicht komt des te cynischer over nu
de ministeries zelf over gaan tot ontslag van oudere werknemers. Net
als bij de bijstandsouders vinden wij dat er sprake moet zijn van een
stimuleringsbeleid, een aanbod van bijscholing, stimulansen voor de
werkgevers om aangepast werk aan te bieden naast een gedeeltelijk
behoud van uitkering, en de erkenning dat veel ouderen maatschappelijk
nuttig werk verrichten zonder daar voor betaald te worden.
Chronisch zieken en gehandicapten
De staatssecretaris geeft aan dat de categoriale verstrekkingen aan
chronisch zieken en gehandicapten slechts 4% van het totaal aan
categoriale bijzonder bijstand bedroeg. Aangezien niemand hoeft te
twijfelen aan de noodzaak voor extra verstrekkingen, en het een extra
belasting is voor deze doelgroep om voor elke nood een aparte,
individuele aanvraag te doen, waarom geen uitzondering voor deze
groep?
Alleenstaande ouders
Een tijd lang is het opvoeden van kinderen gezien als een individuele
hobby. Wie kinderen wilde moest daar verder zelf maar voor opdraaien.
En zeker blijven kinderen in de eerste plaats een verantwoordelijkheid
van de ouders. Toch zien we nu, met de angst voor de vergrijzing, de
gedachte terugkeren dat kinderen op de wereld zetten ook een bijdrage
is aan de komende generaties en de zorg voor de oudere. Dat betekent
dat we er ons als samenleving medeverantwoordelijk voor moeten voelen
dat ouders in staat zijn om zorg en werk met elkaar te combineren, en
een levensstandaard kunnen handhaven waar de kinderen in kunnen
gedijen. Die combinatie van zorg en werk is nog steeds problematisch,
en wordt zelfs in een opzicht zwaarder: nu steeds meer vrouwen eerst
een opleiding afmaken en werken, en dus ouder kinderen krijgen, komt
de zorg voor de kinderen vaker samen te vallen met de zorg voor ouder
wordende familieleden. We zijn er gelukkig mee dat de
sollicitatieplicht voor bijstandsmoeders (en vaders) door het aannemen
van de amendementen Noorman-den Uyl/ Bakker, en Bruls aan voorwaarden
is gekoppeld, zoals de aanwezigheid van kinderopvang, en dat er
rekening gehouden wordt met de individuele invulling van de
zorgplicht.
De beoordeling of een bijstandsmoeder sollicitatieplichtig is komt nu
te liggen bij de gemeenten. Die worden nu geconfronteerd met twee
haaks op elkaar staande normen: aan de ene kant de vrijheid van de
ouders om zelf invulling te geven aan de zorgplicht, aan de andere
kant het primaat van de economische zelfstandigheid ook voor
alleenstaande moeders. Met een formulering waarbij geit en kool
gespaard worden wordt ruim baan gegeven aan de willekeur van de
betreffende ambtenaar welk principe in elk geval zwaarder moet wegen.
Door verschillende fracties is er al op gewezen dat de
sollicitatieplicht dan wel ontheffing af komt te hangen van de
politieke kleur van de gemeente. Wat denkt de staatssecretaris daar
aan te doen?
In de memorie van antwoord geeft de staatssecretaris aan te weten dat
een zeer groot deel van de alleenstaande ouders zeer gemotiveerd is om
(op termijn) betaalde arbeid te gaan verrichten. In dat kader blijft
het onbegrijpelijk waarom er toch sprake zou moeten zijn van een
sollicitatieplicht, in plaats van een stimulerend aanbod zoals
bijscholingsmogelijkheden, gebaseerd op vrijwilligheid.
Emancipatiebeleid
In het buitenland heeft Nederland nog steeds een goede naam als
`geëmancipeerd' land. Soms schaam ik me er voor om toe te moeten geven
dat dat tegenvalt. In 2000 was 38% van de vrouwen tussen 15 en 65
economisch zelfstandig, dan wil zeggen met een inkomen boven de
ondergrens van 70% van het nettominimumloon. Dat is een lager
percentage dan de vrouwen die werken, 70%, deels door deeltijdarbeid,
deels door banen met lage lonen, deels door loopbaanonderbreking door
de zorg voor kinderen. Het gemiddelde inkomen van vrouwen is 47% van
het gemiddelde inkomen van mannen. Kijken we naar financiële
onafhankelijkheid, dat wil zeggen dat uitkeringen gebaseerd op
voorafgaande arbeid mee worden gerekend, dan komen we op 42% van de
vrouwen tussen de 25 en 65 die financieel onafhankelijk zijn. Mannen
zijn nog steeds twee keer zo vaak financieel onafhankelijk, maar er is
een lichte maar gestadige groei te zien voor vrouwen. (Gegevens uit de
Emancipatiemonitor 2002, uitgave SCP) De nieuwe maatregelen gaan daar
geen verbetering in brengen.
In de beleidsmaatregelen waar deze wet onder valt wordt met geen woord
gerept over emancipatie. Toch zal het duidelijk zijn: in de WAO zit
een hoog percentage vrouwen. Die zullen nu via herkeuring opnieuw
arbeidsplichtig worden, of bij de strengere toelating niet worden
opgenomen. De deelname aan de WW wordt aangescherpt. Veel van de
vrouwen, voor wie op het ogenblik geen werk te vinden is, zouden dan
voor bijstand in aanmerking komen, ware het niet dat vrouwen vaker een
verdienende partner hebben dan mannen. Die vrouwen komen dan ondanks
hun arbeidsverleden, en hun betaalde premies nergens voor in
aanmerking. Zij krijgen niets, en worden opnieuw afhankelijk van de
partner. Van een anderhalfverdieners of twee verdienersmodel zullen
dus veel gezinnen teruggeschoven worden in het traditionele
eenverdienersmodel. Dat zal in de huidige tijd waarin veel gezinnen
het met een salaris nauwelijks redden voor veel nieuwe problemen gaan
zorgen. En het emancipatiebeleid wordt weer een slag teruggedraaid.
We vragen ons af waarom het emancipatiebeleid niet is meegenomen in de
nieuwe beleidsmaatregelen en de formulering van de WWB.
Grote steden
In het ontbijtnieuws van 22 september liet minister de Geus weten dat
zijn gezin er na januari zo'n 10 a 20 euro per maand op dacht
achteruit te gaan. Wij verwachten niet dat hij daar wakker van zal
liggen.
Wij maken ons wel zorgen over de effecten van deze wet, naast de
andere bezuinigingsmaatregelen die getroffen worden, voor de categorie
mensen die het met de huidige bijstand nog net redt om het hoofd boven
water te houden, zonder diep in de schulden te komen. Ik heb op
Prinsjesdag met mijn fractiegenoten de hele middag aan de telefoon
gezeten, om de reacties van mensen op de troonrede te horen. Ik heb
veel verhalen gehoord van mensen die, in onze ogen, terecht bang zijn
voor verder afglijden naar de armoede. Daar waren weinig
beroepsklagers onder, en ook weinig mensen die al door het vangnet
waren gevallen. Het waren vooral mensen, veel vrouwen, die zich
afvroegen waar ze het geld vandaan moesten halen voor de tandarts, nu
die uit het ziekenfonds gaat, zeker als ze ook geen huursubsidie meer
zouden krijgen. Er bestaat grote onzekerheid of de zaken waar nu op
gekort gaat worden terug te halen zijn in een individuele vraag om
bijzonder bijstand. En de lijst van mogelijke kleine rampen die samen
een grote ramp veroorzaken is nog lang niet compleet: verhoogde
contributies voor de sportclubs en jeugdverenigingen voor de kinderen,
de kringloop winkel in de buurt die moet sluiten omdat ze draaien op
gesubsidieerde banen. Op dit moment heeft in Amsterdam een op de tien
mensen een forse huurachterstand. Daar kan nog wat aan gedaan worden
met de schuldhulpverlening. Maar ook daarop wordt bezuinigd. Het is
dus te voorspellen dat er een toename gaan komen van daklozen. Maar
ook de daklozenzorg krijgt minder geld. En dat juist nu we ons
ernstige zorgen maken over de achterstandwijken in de grote steden en
het daarmee samenhangend integratieprobleem. Ik heb van het kabinet
geen enkel geluid gehoord dat er oog is voor de zich opstapelende
problemen, en ook geen antwoord op de vraag of de verwachte
bezuinigingen op korte termijn niet veel grotere problemen, met hoge
kosten gaan veroorzaken op de lange termijn, met name voor de
gemeenten waar alles nu op wordt afgewenteld.
Het kabinet erkent dat de huidige economische conjuncturele situatie
een extra groei van het bijstandsvolume en een geringere vraag naar
arbeid met zich meebrengt. De slogan blijft dat zoveel mogelijk
vermeden dient te worden dat mensen langdurig van de bijstand
afhankelijk blijven. Daar zijn we het van harte mee eens, we zien
alleen niet dat de huidige wet, onder de huidige omstandigheden daar
veel aan bij zal dragen. Wat we wel zien is een significant percentage
burgers, mensen die het nu al moeilijk hebben die het nog moeilijker
gaan krijgen. We zien ook dat de gemeenten tegenover de burgers komen
te staan die niet begrijpen waarom de bezuinigingen en de nieuwe
maatregelen met name hen0 moeten treffen. Niet alleen om de te lage
implementatiebijdrage, maar ook om de onmogelijke opdracht om de in
principe uitkeringsgerechtigde burgers nog fatsoenlijk te bedienen met
een te laag budget zijn de gemeenten in de komende tijd niet te
benijden wanneer deze wet wordt aangenomen. Het kabinet gaat er van
uit dat de WWB een wet is die langer van kracht zal zijn dan de
periode van de huidige economische neergang. We zijn het er uiteraard
mee eens dat de wet die vandaag behandeld gaat worden langer mee moet,
en ook uitvoerbaar moet zijn in tijden van hoogconjunctuur. Maar dat
is het probleem niet. Met de wet zou te werken zijn als er voldoende
middelen tegenover stonden voor een solide reïntegratie beleid dat te
voeren is wanneer er voldoende werk is. Maar er wordt gekort op het
reïntegratie beleid, en er is te weinig werk. Om dan te denken dat we
met de wet het aantal bijstandsgerechtigden kunnen verminderen lijkt
ons wishful thinking. De economische filosofie achter dit wetsvoorstel
lijkt het meest op het principe van een econoom (waar me helaas de
naam van is ontschoten): als we spek hadden zouden we eieren met spek
kunnen bakken - als we eieren hadden. De wet Water en Brood, zoals die
inmiddels binnen de SP heet, vinden wij onder de huidige slechte
economische omstandigheden dus ondoelmatig, onrechtvaardig en
onuitvoerbaar. Daarom stelt mijn fractie voor deze krakkemikkige wet
niet aan te nemen, en pleiten we voor uitstel van de voorliggende wet
totdat er een ontwerp aan ons wordt voorgelegd waarin de principes van
doelmatigheid, rechtvaardigheid en uitvoerbaarheid beter zijn
uitgewerkt.