Openingstoespraak congresdag "Global Health Research: De Nederlandse Bijdrage", Amsterdam, Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT), 1 oktober 2003. Uitgesproken namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking door mevrouw Valerie Sluijter, directeur Sociale en Institutionele Ontwikkeling, ministerie van Buitenlandse Zaken.
Geachte dames en heren,
Namens de minister open ik graag deze studiedag. Wij hebben veel respect voor uw betrokkenheid, die goed tot uitdrukking komt in de indrukwekkende lijst van onderzoeken op het gebied van tropische geneeskunde, die de afgelopen 80 jaar Eijkman Medailles hebben gewonnen. Dat jubileum is een felicitatie waard.
Armoede is mede oorzaak voor slechte gezondheid en omgekeerd. Er is een wederzijdse relatie dat hoef ik in dit gezelschap niet uit te leggen. Maar het is misschien wel goed om het nog eens te benadrukken. Het gaat ons uiteindelijk om duurzame armoedestrijding.
Dat is voor ons de centrale inzet vanuit ontwikkelingssamenwerking en mijn insteek in de discussie vandaag is dus: maximale effectiviteit en kwaliteit in gezondheidsonderzoek als onderdeel van armoedebestrijding.
U heeft de minister uitgenodigd voor een bijdrage als een volgende stap in een dialoog. In maart daagde zij u uit om te komen met uw visie op onderzoeksbeleid voor ontwikkelingssamenwerking. Het spijt haar dat zij er vandaag niet persoonlijk bij kan zijn. Maar wees er zeker van dat ik namens haar spreek.
In augustus stelde u per brief voor om te komen tot ik citeer- "een gezamenlijke infrastructuur voor duurzame samenwerking tussen instellingen voor onderzoek en onderwijs in ontwikkelingslanden en Nederland". U stelt vragen over de huidige internationale samenwerkingsverbanden die Nederland is aangegaan, Hierdoor zou Nederlandse capaciteit onderbenut raken en verloren dreigen te gaan.
Ik wil het eerst eens worden over de doelstelling het 'wat' en 'waartoe'- voor een beleid op het gebied van medisch onderzoek, voordat we over de 'hoe'-vraag, over de instrumenten voor zo'n beleid hebben. Bovendien moeten we kijken naar wat er al gebeurt, zodat we consistent maar ook complementair kunnen werken.
Over een paar dagen presenteert minister Van Ardenne de nieuwe beleidsaccenten voor Ontwikkelingssamenwerking in de komende jaren. Omdat dit nog voornemens zijn, die eerst door Kabinet en Kamer moeten worden goedgekeurd, kan ik daar nu niet al te uitgebreid op ingaan. Maar het zal u niet verbazen dat Ontwikkelingssamenwerking zich verder concentreert op bestrijding van HIV/aids en verbeteren van reproductieve gezondheid. Dit zijn cruciale onderdelen van de strijd tegen armoede. Op deze
terreinen moet onze inzet beter, effectiever en agressiever. Het gaat ons bij aidsbestrijding om meer politieke betrokkenheid, om betere benutting van bestaande middelen voor preventie en behandeling. Maar ook op het aanpakken van de maatschappelijke gevolgen van aids, zoals het wegvallen van cruciale capaciteit in de landbouw, het onderwijs en de gezondheidszorg. En ook de aids-wezen verdienen meer aandacht. De inspanningen op het vlak van reproductieve gezondheidszorg moeten in samenhang
hiermee worden versterkt. Daarbij is een goede basis gezondheidszorg natuurlijk van wezenlijk belang. Medisch onderzoek is onmisbaar op deze beide terreinen. Onze discussie vandaag zal hopelijk helpen om scherper te krijgen welke deze bijdrage is, en als gezegd, hoe wij daarin kunnen samenwerken.
Het is - daar wil ik toch nog heel even op in gaan het is echt niet zo dat wij voorheen geen beleidsvisie op deze onderwerpen hadden, zoals in de vooraankondiging van dit congres werd gesuggereerd. Natuurlijk werd het onderzoek tot nu toe niet willekeurig gefinancierd; daar lagen richtlijnen aan ten grondslag. We hebben bijvoorbeeld gelet op relevantie voor de armoedeproblematiek, op het inschakelen van wetenschappers uit OS-landen, op een focus op capaciteitsopbouw, op bruikbaarheid en op de
beoogde meerwaarde door internationale samenwerking.
Meer dan 22,7 miljoen euro wordt dit jaar uitgegeven voor ondersteuning aan gezondheidsonderzoek vanuit deze optiek via gezamenlijke initiatieven als IAVI, multilaterale organisaties als de WHO en door bilaterale en particuliere samenwerking, ook met Nederlandse instituties als het KIT, de gastheer van dit congres.
Hoewel zoals gezegd het beleid nog niet vastligt, verras ik u niet met de vooraankondiging dat er bezuinigd moet worden. Het is niet anders, maar het OS budget is nou eenmaal gekoppeld aan de groei van onze economie. Ja, de minister vind ook dat we door moeten gaan om te komen met een onderzoeksbeleid op het terrein van gezondheid; nee, er ligt dus geen ruim gevulde geldbuidel klaar. Maar u zult het met me eens zijn dat beleid, en dat geldt voor de hele Ontwikkelingssamenwerking, zeker niet
alleen een kwestie van geld is.
Binnen de partnerschappen die wij aangaan om de VN Millennium Doelen voor armoedebestrijding te bereiken, is de rol van Ontwikkelingssamenwerking niet enkel die van geldverstrekker, maar veel meer een kaderstellende: denk aan het TRIPS akkoord in de aanloop naar Cancún waarvoor wij ons sterk hebben gemaakt. Denk ook aan onze dialoog met overheden in ontwikkelingslanden, waarin wij hard inzetten op toegang tot gezondheidszorg voor de armsten. Verder kunnen wij onze fondsen als hefboom gebruiken
voor bijdragen van andere grote publieke en private geldschieters. En er voor zorgen dat internationale fondsen beter gaan functioneren en de beste onderzoeksaanvragen steunen. Daar zetten wij ons voor in.
Ik wil afronden. De Minister heeft u eerder al uitgedaagd om te komen met aanzetten tot een beleid voor medisch onderzoek. Wat ons betreft moeten we daar nu concreet werk van maken. Hiervoor biedt deze bijeenkomst een prima platform. Ik geef u de volgende overigens niet noodzakelijkerwijs nieuwe- zaken ter overweging:
1.Welke resultaten moeten we kunnen verwachten van een onderzoek dat moet bijdragen aan duurzame armoedebestrijding?
2.Wat voor soort onderzoek zou dat zijn, gegeven het feit dat de inzet van Ontwikkelingssamenwerking op aids en reproductieve gezondheidszorg wordt geconcentreerd? Natuurlijk bestaat er een vanzelfsprekende grote voorkeur voor toegepast, direct bruikbaar onderzoek, maar met name op een aantal gebieden kunnen we daarnaast niet om de meer fundamentelere onderzoeken heen. Denk aan ontwikkeling van een vaccin tegen HIV. Zeker omdat het ontwikkelen van dit soort medicijnen voor de armste bevolkingen
vaak commercieel minder interessant zijn.
3.Wat voor partnerschappen zijn hier en in ontwikkelingslanden nodig om deze verschillende soorten onderzoek georganiseerd en gefinancierd te krijgen op een manier die uiteindelijke toepasbaarheid van de uitkomsten voor ontwikkelingslanden vergroot? Zoals gesteld denken wij dan aan partnerschappen met bedrijfsleven en aan samenwerking met andere donoren, op basis van complementariteit. Ik begrijp goed dat u vanuit uw positie dan zult gaan samenwerken binnen internationale coalities van
opdrachtgevers en onderzoekers, zoals de NVTG schrijft. Die betrokkenheid acht ik van belang, want wij hebben een hoge hoed op van de kwaliteit van onze Nederlandse kenniscentra. Maar U zult begrijpen dat die betrokkenheid niet ons motief kan zijn voor financiële bijdragen aan die netwerken. Armoedebestrijding is het doel, de partnerschappen zijn slechts een middel hiertoe.
4.In welke mate moeten we prioriteit geven aan capaciteitsopbouw voor onderzoek in OS-landen? Deze vraag moet breder bekeken worden, want het gaat zo heb ik begrepen niet alleen om onderzoekscapaciteit, maar heel wezenlijk is ook de capaciteit van beleidsmakers om onderzoek te formuleren en om onderzoeksresultaten te vertalen in beleid.
5.Ook de vraag over bruikbaarheid moet natuurlijk aan bod komen. Misschien moeten we op dat punt eens nieuwe wegen inslaan. Hoe kan om maar een voorbeeld te noemen om AIO-onderzoek beter op beleidsbehoeften worden afgestemd?
6.En kunnen we niet eens kijken naar de rolverdeling bij het doen van aanbevelingen uit onderzoek? Conclusies van onderzoeken zijn aan onderzoekers, maar voor de vertaling daarvan in beleidsaanbevelingen is een goed samenwerking nodig tussen onderzoekers en ambtenaren. Anders blijven we steken in de kritiek op de geringe bruikbaarheid, welhaast een standaardreactie van beleidsmensen op onderzoek.
Het woord is aan u. En daarna zetten we het gesprek voort.
Ik dank u wel.
---
Ministerie van Buitenlandse Zaken