Ministerie van Justitie


http://www.justitie.nl

MIN JUST: Speech minister Donner NVVR

TOESPRAAK MINISTER VAN JUSTITIE TGV 80 JAAR NVVR OP 6 OKTOBER

2003 (AMERSFOORT)

RECHTSPLEGING EN RECHTSBEDRIJF

Dames en Heren
'God houdt steeds meer van rechters' - en de Minister ook; haast ik mij daaraan toe te voegen. De eerste stelling ontleen ik aan Jan Leijten's theologisch-juridisch tractaat 'God houdt niet van rechters', waarin hij concludeert: 'Misschien houdt God de laatste tijd toch weer een beetje van rechters. Eindelijk staan ze onder vuur.' Mijn toevoeging be-rust op waardering voor de wijze waarop de rechter het onder vuur staan tot dusver ver-draagt. Want dat ze onder vuur staan, kan men zeggen, als men de koppen leest waar-mee de meer dan gebruikelijk aandacht voor het functioneren van de rechter wordt ver-kocht. 'Rechtspraak: blanke bastions' (29/1); 'Rechter laat winkeldief buit houden' (7/3); 'Trage rechtspraak brengt bedrijven in problemen' (10/3); 'Rechters drinken te vaak koffie' (16/5); 'Hoe rechters blindvaren op de getuige-deskundige' (24/5); 'Zaken duren onnodig lang' (21/6); 'Rechter straft vaak harder dan nodig' (28/7).
De hele tragiek van de rechter onder vuur, ligt eigenlijk besloten in de woorden die Le-ijten gebruikt; 'Eindelijk staan ze onder vuur'. Verstandige mensen gaan liggen als ze onder vuur komen. Zo niet de rechter, hij blijft staan. Hij heeft immers een onafhanke-lijk oordeel en laat zich niet beïnvloeden. In de tijd van Montesquieu deden soldaten dat ook, maar die hebben inmiddels leren omgaan met modern geschut. Hebben rechters dat ook als het gaat om het geschut van de moderne democratie: de media? Die vraag knaagt, dat blijkt uit het thema van uw jubileumsymposium.
Uw vereniging bestaat dit jaar tachtig jaren. De leeftijd van de zeer sterken. Nog twintig jaren en kunt het predikaat koninklijk krijgen - hoewel dat zal wel niet stroken met de onafhankelijkheid. Mag ik u feliciteren met het bereiken van de leeftijd; u sterkte wensen voor de jaren die komen, en het land gelukwensen met het functioneren van de rechter in de afgelopen tachtig jaren. Sinds 1923 is er veel veranderd. Zij het ook weer niet zo-veel; er was in dat jaar een kabinetscrisis; Colijn trad voor het eerst op als minister; de begrotingsdiscussie ging over bezuinigingen en het korten op de ambtenarensalarissen mocht korten - een ruzie die door Marchant tot voor de rechter werd uitgevochten en verloren (dat hun salaris niet werd gekort had daar uiteraard niets mee te maken). Maar 1923 was ook een andere wereld, die we ons nauwelijks meer voor kunnen stellen. Ne-derland liep op dat moment zelfs nog 19 minuten en enkele seconden uit de pas met de rest van de wereld. Die was al overgestapt op 'Greenwich mean time' en de indeling in tijdzones; Nederland nog niet. Het publiek debat dat jaar ging over de vraag of de zo-mertijd, die tijdelijk was ingevoerd tijdens de eerste wereldoorlog, weer afgeschaft moest worden.
Ook de rechtswereld en de rechtspleging waren in 1923 anders. Het nieuwe strafproces-recht was net ingevoerd; het is nu al weer bijna verouderd. Het aantal gerechten was toen groter, maar de rechtspraktijk veel beperkter en het aantal rechters aanzienlijk ge-ringer. De rechtspleging is in de afgelopen tachtig jaren, tegen de achtergrond van maat-schappelijke ontwikkelingen, ingrijpend veranderd. De rechtsorde is geëxpandeerd. De wet is instrument geworden van sturing, maatwerk en belangenafweging. Het recht is in dat proces gefragmenteerd en gedetailleerd. En naast het nationale recht is er een nog sneller groeiende Europese en internationale rechtssfeer. Recht is geen rustig bezit meer en autoriteit geen vanzelfsprekend uitgangspunt, en de rechtspleging is mede rechtsbe-drijf geworden.
Die ontwikkelingen hebben de positie en het functioneren van de rechter veranderd; recht is nog notabel, maar de rechter is geen notabele meer. De mystiek van het ambt is verdwenen; de camera komt de rechtszaal binnen of de rechtszaal verhuist naar de stu-dio. De rechter is gefamiliariseerd, ieder kent wel een rechter; met als gevolg dat ieder-een over zijn schouder meekijkt. Het is als met een goochelaar die zijn trucs verklapt. Ieder denkt dat rechtspreken eenvoudig is, dat men het begrijpt en dat men het ook wel kan. Dan ligt kritiek niet ver meer.

Vandaar: De magistratuur onder vuur. Dat de rechterlijke macht thans feitelijk onder vuur ligt is heel zorgwekkend; bij de gijzeling in Arnhem, bij de bedreiging in het Am-sterdams parket. Maar is de kritiek op de rechter ook zorgwekkend; of is het een zegen zoals Leijten meent? Kritiek op de rechter is niet nieuw. De huidige kritiek is zelfs matig en mild gelet op eerdere golven van kritiek. Zij lijkt ook sterk op eerdere kritiek; verwij-ten over gebrek aan contact met de samenleving, rechters die niet hard werken, ivoren torens, conservatieve bolwerken en verdediging van de status quo. Wellicht vallen die verwijten de huidige generatie rechters wat rauw op de maag na decennia bewierookt en geroemd te zijn geweest als waarborg van vrijheid en tegenwicht tegen de overheid; maar echt de geluiden zijn al ouder. Kritiek op de rechter is ook zo makkelijk en goed-koop. Er is altijd wel een partij te vinden die zijn zaak nog eens wil bepleiten, die zijn gram wil luchten of zijn ervaring in de rechtszaal kwijt wil. Er zullen dus ook altijd wel ijverige journalisten en media te vinden zijn, die kritiek zien als nieuws, die iedere ande-re mening zien als wijsheid en parels van diepzinnig inzicht, en die ieder afwijkend poli-tiek geluid zien als een potentiële kabinetscrisis. En er zijn ook altijd wel enquêtes onder de magistratuur te organiseren, die dit soort geluiden versterken.
Is het dan gewoon en moeten we het maar over laten waaien? Nee; kritiek moet steeds bezien worden als mogelijk teken aan de wand. Bij alle ogenschijnlijke overeenkomsten is er thans bovendien een ondertoon die we niet mogen negeren. Steeds vaker en luider is er kritiek op de wijze waarop de rechter in een individueel geval beslist; dat hij te laag straft, dat hij personen vrijuit laat gaan die de publieke opinie al heeft gebrandmerkt, dat hij bewijs dat ieder overtuigend acht terzijde schuift, dat hij uitspraken die ieder kwet-send vindt niet strafbaar acht. Nog afgezien van het impliciete verwijt dat de rechter pu-blieke verontwaardiging en vanzelfsprekendheid zou moet laten prevaleren boven de wet, raakt dit soort kritiek de essentie van onafhankelijke rechtspraak. Kritiek op indivi-duele zaken is er altijd geweest; niet in de laatste plaats in juridische vaklitteratuur als het gaat om de redenering. Maar als we publieke kritiek op het oordeel zelf normaal gaan vinden, gewoon omdat men het niet eens is met de uitkomst of te gemakzuchtig is om uit te zoeken hoe het werkelijk zit, dan eindigen we met publieke veemgerechten. Die ontwikkeling stuiten is niet een kwestie van rechters of regering. In een voetbalwed-strijd wordt kritiek op de scheidsrechter bestraft met een gele of rode kaart. In het pu-blieke leven hebben we die mogelijkheid niet gewild omwille van de vrijheid. Maar dat vereist dat de makers van publieke opinie zich zelf weten te beheersen en te matigen in hun commentaar. Want wezenlijker nog voor het behoud van vrijheid is, dat het rech-terlijk oordeel in individuele zaken op een voetstuk blijft rusten dat niet wordt aangetast door voortdurende kritiek op het fundament van onafhankelijke rechtspraak, te weten dat we de uitkomst in het individuele geval aanvaarden, onverminderd de mogelijkheid om via de wet de rechtspraak te veranderen. Iedere kritiek afzonderlijk is niet gevaarlijk, maar de druppel holt de steen uit, niet door geweld, maar door gestaag te vallen.
Er is een tweede element in de kritiek dat aandacht behoeft; dat zijn verwijten over trage procedures, rechters die hun tijd verdoen, die het allemaal ook niet meer weten. Het is een oud geluid maar, gelet op de niet geringe verbetering op het terrein van doelmatige rechtspraak, een steeds minder steekhoudend verwijt. Die kritiek richt zich in wezen dan ook niet op de rechter, maar op de achterliggende rechtsorde en de overheersende rol die wet en recht in het maatschappelijk bestel innemen. We hebben de toegang tot de rechter steeds verder opengezet, de regeldichtheid ongebreideld laten toenemen, en procedures vermenigvuldigd. De complexiteit van de samenleving brengt een scala aan potentiële conflictsituaties met zich mee die - in combinatie met de groei van de bevol-king, de individualisering en de toegenomen mondigheid van burgers - leiden tot steeds meer daadwerkelijke conflictsituaties waarvoor burgers een oplossing zoeken. Dan is het niet vreemd dat men de rechter steeds vaker tegenkomt. De voortdurend groei in werklast is voor het kabinet aanleiding om extra middelen voor de rechtspleging uit te trekken op een moment dat vrijwel alle andere publieke sectoren moeten krimpen. Maar dat is niet voldoende. Het gaat om meer dan een probleem van overregulering en overbelasting van de rechtspraak. We zijn weldra twintig jaren bezig met dereguleren, maar in die tijd zijn er vooral meer regels gekomen. Dat is niet vreemd. Samenleven en maatschappelijke ontplooiing behoeven regelgeving om de veelheid van individuele belangen en autonome beslissingen om te zetten gemeenschappelijk han-delen dat voor ieder vruchtbaar is en niet ten koste gaat van derden; en om betrouw-baarheid te scheppen in een wereld waarin we elkaar steeds minder kennen. Dat neemt niet weg dat we bij ongewijzigd beleid vastlopen in een steeds dichter net van regels en procedures, dat ons belemmert om adequaat op veranderingen in te spelen. Ook de WRR wijst daarop in het rapport over de toekomst van de nationale rechtsstaat. Anders dan de WRR meen ik echter dat de oplossing niet primair gezocht moet worden in min-der en meer open normen, en meer rechters. Dat miskent de maatschappelijke behoefte aan regelgeving en stelt de rechter juist nog meer bloot aan kritiek. Ik zie dan ook drie andere aangrijpingspunten, te weten:
een ander wetgevingsbeleid;
herbezinning op een adequate geschilbeslechting, en stroomlijning en verbetering van het rechtsbedrijf.

De samenleving behoeft regels om betrouwbaarheid te scheppen en om vruchtbaar te kunnen functioneren maar dat hoeven niet steeds wettelijke regels te zijn. De samenle-ving bestaat niet alleen uit individuen die slechts door de wet aan elkaar geklonken zijn; mensen werken op vele manieren samen zonder dat dit door de overheid of de markt geregeld is. Het wetgevingsbeleid moet daartoe ruimte scheppen en aanzet geven. Men-sen moeten zoveel mogelijk zelf keuzes kunnen maken en verantwoordelijkheid dragen in het publieke domein. Wet en recht moeten de burger primair in staat stellen om in onderlinge samenwerking en verbanden greep te houden op hun omgeving, hun zaken te regelen en hun geschillen te beslechten; kortom om het zelfoplossend vermogen van mensen te vergroten.

In het verlengde daarvan ligt het streven om de inzet van de rechter bij geschillenbe-slechting te beperken. Overheidsrechtspraak is niet in alle situaties de meest geëigende of meest doelmatige methode. Stelselmatig zal bezien moeten worden waar en in welke mate andere methoden van geschilbeslechting toepasbaar zijn teneinde de rechterlijke macht te ontlasten. Daarbij gaat het niet alleen om mediation, maar ook om andere mo-gelijkheden, zoals afdoening buiten rechte door politie en openbaar ministerie, bestuur-lijke handhaving, of arbitrage, geschillen- of klachtencommissies. Een nog weer andere mogelijkheid is het afstoten van taken die geen betrekking hebben op de primaire func-ties van rechtspraak, zoals het bijhouden van registers, het beëdigen en toezicht houden op functionarissen, het vaststellen van schade bij onteigening, en de taken inzake faillis-sement en schuldsanering van natuurlijke personen. Zo zou bijvoorbeeld de hoogte van onteigeningsvergoedingen door een ander orgaan dan de rechter kunnen worden vast-gesteld. Alleen in geval van geschil zou de rechter daarin gemengd moeten worden. Zo kan het griffierechtenstelsel vereenvoudigd worden, kan het verplicht procuraat afschaft, de absolute competentiegrens van kantongerechten verhoogt en de tuchtrechtspraak op andere wijze ingericht. Ik hoop in samenspraak met de Raad voor de Rechtspraak hier-voor een plan van aanpak te ontwikkelen en dit in de eerste helft van het volgende jaar te presenteren.
Tenslotte zal het rechtsbedrijf verder moeten worden gestroomlijnd. De werkwijze bin-nen de gerechten is in de afgelopen jaren aangepakt. In de komende jaren zal ook de verdeling en werkwijze tussen de gerechten bezien moeten worden. De verdeling van rechtsmacht tussen de gerechten stelt beperkingen aan de mate waarin knelpunten bij een gerecht door herverdeling kunnen worden opgevangen. In de rechtswereld rond de gerechten is sprake van voortgaande concentratie en specialisatie teneinde de kwaliteit en de verwerkingscapaciteit te verbeteren; bij de politie, het OM en de advocatuur. Vraag is derhalve óf en zo ja dit ook bij de zittende magistratuur wenselijk en mogelijk is. Bij voorbeeld in geval van ingewikkelde zaken, zaken die specialistische kennis of een bij-zondere organisatorische aanpak vereisen. De Raad voor Rechtspraak heeft deze pro-blematiek inmiddels onder de noemer van concentratie van rechtsmacht geagendeerd op een congres 21 oktober aanstaande. Ik zie de uitkomst daarvan met belangstelling tegemoet. Doel moet niet zijn om te komen tot een grootscheepse herschikking van ge-rechten of rechtsmacht, maar om de samenwerking tussen de gerechten et ontwikkelen en te bevorderen. Met de voorgenomen wijziging van het besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen wil ik de rechtsprekende macht het daartoe nodige instrument verschaffen.

Tot besluit
Duidelijk zal zijn dat de kritiek op de rechter niet door deze zelf moet of kan worden beantwoord; het antwoord vergt meer dan een repliek. Gegeven haar aard en functie is de rechterlijke macht ook bij uitstek ongeschikt om te reageren op publiek onbehagen. De rechter die zelf tracht publieke instemming te herwinnen, verliest zijn onafhankelijk-heid en dreigt te gaan meedeinen op de golven van maatschappelijke verontwaardiging, waardoor het recht zijn functie als drijfanker tegen de waan van de dag verliest. Het vergt bovendien dat de rechter politieke keuzen maakt, die hij politiek niet kan verant-woorden. Daardoor verscherpt hij op termijn de kritiek en ondergraaft het vertrouwen van wie het met die kritiek niet eens is. Om hanteerbaar te blijven moet maatschappelij-ke onvrede over de rechtspraak politiek gekanaliseerd worden. Als de rechter onder vuur ligt, zal in de Nederlandse politieke verhoudingen de Minister van Justitie dan ook in de eerste plaats het vuur moeten trekken; aan hem om tegengas te geven. Binnenskamers zullen we nog regelmatig met de koppen tegen elkaar staan; dat ligt in uw onafhanke-lijkheid en in mijn karakter besloten. Maar naar buiten toe sta ik onder vuur zodat u door kunt functioneren.

06 okt 03 13:58