Toespraak
Directie:
Voorlichting
Publicatiedatum:
06-10-2003
Status:
Informatie
Speech door staatssecretaris Van der Laan bij de opening van de
tentoonstelling Molukse kampbarak, op vrijdag 3 oktober 2003 in Arnhem
N.B.: Alleen het gesproken woord geldt
Dames en heren,
Geschiedenis laat zich op verschillende manieren vertellen. Ik hou
persoonlijk het meest van de kleine verhalen. De persoonlijke
geschiedenis van een familie of een individu, zoals je die vindt in
historische romans. Die brengen het verleden zo dichtbij dat je het
kunt ervaren. En door de geschiedenis mee te beleven met de
betrokkenen leer je ook het grote verhaal beter begrijpen.
Deze zomer las ik het boek 'De zwarte met het witte hart' van Arthur
Japin. Dat boek vertelt het waargebeurde verhaal van twee Ashanti
prinsen, die rond 1837 aan Nederland werden geschonken, in ruil voor
afspraken over illegale slavenhandel. Wat doe je als je in zo'n
positie onvrijwillig naar Nederland komt? Hoe overleef je als Ghanese
prins aan het blanke hof in het Victoriaanse tijdperk? Houd je
angstvallig vast aan je eigen identiteit, of pas je je volledig aan?
Daarover gaat dat boek. Het is een klein onderdeel uit ons Nederlandse
slavernijverleden. Maar het brengt dat verleden wel heel dichtbij.
We zijn hier vandaag bij elkaar voor een heel ander, uniek stuk van
ons verleden. Toen ik de uitnodiging kreeg om deze Molukse kampbarak
te openen, heb ik daar direct 'ja' op gezegd. We leven in een
multiculturele samenleving en we hebben een koloniaal verleden. Dit
project raakt aan beide onderwerpen.
Maar het ging me vooral om wát er hier verteld wordt en de manier
waaróp.
Veel Nederlanders weten wel iets over de geschiedenis van de Molukkers
in Nederland. Maar die kennis beperkt zich
vooral tot de KNIL-periode in de jaren veertig - daar - en de
treinkapingen in de jaren zeventig - hier. En natuurlijk heeft
iedereen de actuele situatie op de Molukken op zijn netvlies. Maar
over de periode van aankomst hier, in de jaren vijftig en het
tijdelijke verblijf in de opvangcentra is veel minder bekend. Terwijl
je juist díe periode goed moet kennen om het volledige verhaal van de
Molukse gemeenschap in Nederland te begrijpen.
Vanaf '51 verbleven zo'n 14.000 Molukkers in de totaal ruim 70
barakken, kloosters, vakantiekampen, kazernes verspreid over ons land.
Geen gewóne onderkomens, maar het zou dan ook om tijdelijke opvang
gaan. Hier in het Nederlands Openluchtmuseum is de macrolens gezet op
zo'n voormalig complex in Lage Mierde. Toen in Zuid-Brabant, nu hier
opgebouwd. Het vormt een decor voor een verzameling verhalen, foto's,
gebruiksvoorwerpen en herinneringen die de geschiedenis van toen - op
deze plek - tot leven brengen.
De tentoonstelling toont hoe het toeven was met 14 kinderen in een
ruimte van zes bij acht. De tentoonstelling laat zien hoe het was om
kool en spruitjes uit de gaarkeuken te eten in plaats van de kruidige
gerechten uit je land van herkomst.
En hoe koud het was voor de vrouwen met sarong en kebaja in de sneeuw.
Maar het laat ook de positieve kanten zien van het tijdelijke verblijf
in de barak. We krijgen ook een beeld van de gezamenlijke diensten met
de suling-orkesten, de bruiloften, de feesten in klederdracht en het
schooltje waar Nederlands en Maleis werd onderwezen. De saamhorigheid,
en de onderlinge verbondenheid.
Ik heb een aantal foto's bekeken en verhalen gelezen van de voormalig
bewoners. En ik ervoer dat het leven in de barak - ondanks het grote
verdriet, de frustratie en onzekerheid - ook gewoon z'n gang ging. Men
maakte er met elkaar iets van en probeerde het leven van vroeger -
voor zover dat mogelijk was - voort te zetten. Het is een tijd die bij
de toenmalige bewoners nu zelfs een gevoel van nostalgie oproept.
Zoals een oud -bewoner van Schattenberg het onder woorden bracht: 'Nu
weet ik dat er met de Schattenberg een stuk spontaniteit verloren is
gegaan. Daar stapten de mensen zo bij elkaar naar binnen. Dat is er
niet meer in onze samenleving. Ik vind dat heel spijtig. Natuurlijk,
wonen in zo'n kamp zou niet meer kunnen, maar toch... het was er
fantastisch'.
Ik vind het een groot compliment waard dat het Nederlands
Openluchtmuseum dit initiatief heeft genomen.
Als museum voor de geschiedenis van het alledaagse leven in Nederland
erkent u dat ook de geschiedenis van de Molukse gemeenschap daarbij
hoort. We zijn niet alleen het land van de molens, de polders en de
karakteristieke boerderijen.
We hebben ook een slavernijverleden, we hebben gastarbeiders naar
Nederland gehaald, en een pittige koloniale geschiedenis rond
Indonesië en de Molukken. Allerlei bevolkingsgroepen zijn hier om
uiteenlopende redenen terecht gekomen en onderdeel geworden van onze
samenleving. En hun geschiedenis moét een genuanceerde plaats krijgen
in ons collectief geheugen.
Het is voor de tweede, derde en latere generaties minderheden in
Nederland essentieel om te weten waar ze oorspronkelijk vandaan komen.
Hoe de migratie van hun ouders en grootouders is verlopen. En waarom
die overstap gemaakt is. Maar ik vind dat ook alle andere Nederlanders
die verhalen moeten ervaren. Het leidt tot meer begrip voor elkaars
achtergrond. En daarmee tot respect voor elkaars cultuur. Ook al zijn
we het niet altijd met elkaar eens. Paul Scheffer zegt hierover: 'We
moeten het culturele kapitaal van voorbije generaties overdragen, en
dat betekent telkens opnieuw onder woorden brengen wat ons samenbindt
en wat ons verdeelt'. Tentoonstellingen zoals deze dragen bij aan dat
levendige gesprek. Want het gesprek met de anderen kan niet zonder het
gesprek met de vorigen.
Dat culturele diversiteit een aandachtspunt is bij het behoud en
presentatie van erfgoed is nu gelukkig gemeengoed.
Het is nu aan de musea, archieven en andere erfgoedinstellingen te
laten zien wat ze er in de praktijk mee doen. Het gaat niet vanzelf.
Als je de geschiedenis van minderheden in Nederland goed wilt
vertellen vráágt dat iets van instellingen.
Het vraagt de flexibiliteit om je bestaande collectie met een andere
bril te bekijken. Een mooi voorbeeld daarvan is het Zeeuws museum dat
al jaren een collectie bijzondere schelpen bezat. Het oude verhaal
rond die collectie was: die schelpen hebben wij, Nederlanders, ooit
meegenomen uit de Oost. Het nieuwe verhaal was : die
schelpen haalden onze VOC-vaarders van de Molukken. En we gebruikten
het als geld om in Afrika slaven te kopen. Zo laat je voor je
bezoekers op hetzelfde erfgoed een heel ander licht schijnen.
Soms moet de bestaande collectie worden aangevuld om het plaatje rond
te krijgen. Dat was het geval in het gemeentearchief in Dordrecht,
waar gegevens over de eerste generatie gastarbeiders ontbraken.
Archiefmedewerkers zijn toen samen met de Turkse gemeenschap aan de
slag gegaan om interviews, brieven en foto's te verzamelen.
Dit soort initiatieven krijgt steun van het project Cultureel Erfgoed
Minderheden. In 2001 zijn werkgroepen van start gegaan met thema's als
migratiegeschiedenis en slavernijverleden. En ook de
Mondriaanstichting heeft er geld voor vrij gemaakt. Ik vind dit erg
belangrijk.
Want ervaring leert dat het niet alleen de presentatie van dit erfgoed
stimuleert. Het zorgt er ook voor dat verschillende betrokkenen met
elkaar in gesprek komen. De tentoonstelling Molukse Kampbarak is daar
een mooi voorbeeld van.
Ik heb veel respect voor de inhoudelijke samenwerking die hier is
ontstaan met de vertegenwoordigers uit de gemeenschap zelf - zoals het
Moluks Historisch Museum. Zo schrijf je geen geschiedenis óver elkaar
maar mét elkaar. Dáár moet culturele diversiteit over gaan.
Musea moeten zich profileren op een manier die bij ze past, en
culturele diversiteit moet er niet met de haren bij gesleept worden.
Dat het NOM - als museum van alledaagse geschiedenis in Nederland -
het onderwerp voortvarend oppakt, vind ik heel begrijpelijk. En ik kan
me voorstellen dat het naar meer smaakt. U heeft in elk geval bewezen
dat u zo'n project op eigen kracht tot stand weet te brengen.
Dames en heren,
Ik ga besluiten want we gaan met z'n allen de tentoonstelling
bekijken. Aan het begin van mijn verhaal vertelde ik u over het
persoonlijke verhaal van de twee Ashanti prinsen, dat mij veel inzicht
gaf in ons slavernijverleden. Ik eindig met een persoonlijk verhaal
dat over ú gaat. De fotograaf Jan Malawauw bracht Molukkers van de
eerste generatie in beeld met een voorwerp dat hen het meest na aan
het hart lag.
Eén van hen - oom Nedju Lawalata - koos voor een hutkoffer, het
symbool van mogelijke terugkeer.
De terugkeer is voor de Molukse gemeenschap in Nederland een illusie
gebleken. Maar de hutkoffer is wel altijd bewaard gebleven.
Ik ben hier gekomen om samen met u deze geschiedenis de plek te geven
die het verdient. Laten we deze tentoonstelling beschouwen als uw
eigen hutkoffer waar de speciale geschiedenis van toen in bewaard
wordt. Maar dan wel eentje die voor iedereen in Nederland opengaat en
thuishoort op deze plek. Want: kami inilah orang saudara. Ook nu en in
de toekomst zullen we als groepen met en naast elkaar moeten leven. We
blijven verbonden. Ik wens iedereen een mooie tentoonstelling toe.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen