POLITIE EN WETENSCHAP

Blauwe Bazen

'Blauwe Bazen' Nieuwe uitgave in de reeks Politiewetenschap van het Programma Politie en Wetenschap.

Korpschefs van de regiopolitiekorpsen betonen zich uiterst loyaal naar het bevoegd gezag van bestuur en openbaar ministerie. Wel bekritiseren ze het onvermogen van bestuurders om werkelijk keuzes te (durven) maken en toont men zich niet gelukkig met de toenemende bemoeienis van beide politieministeries, welke wordt gezien als mogelijk voorbode voor een nieuw landelijk politiebestel.

Dit zijn enkele van de belangrijkste uitkomsten van een bijzondere studie naar politieleiders en politieleiderschap die vandaag is verschenen in de reeks Politiewetenschap van het Programma Politie en Wetenschap. In dit onderzoek komen de korpschefs uitgebreid aan het woord over hun denkbeelden, visies en ervaringen. Het onderzoek is uitgevoerd door dr. Arjen Boin, Universiteit Leiden, dr. Edward van de Torre van het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement in Den Haag, en prof.dr. Paul 't Hart van de Universiteiten van Leiden en Utrecht.

Studies naar publieke leiders zijn schaars, zeker waar het gaat om politieleiders. Het resultaat van dit onderzoek is een uniek tijdsdocument met boeiende en leerzame inkijkjes in de leef- en denkwereld van korpschefs van politie in een tijd van snelle en ingrijpende veranderingen in politiek-maatschappelijke opvattingen over de aansturing van de politie (opleggen van landelijke prestatienormen) en de politietaakinhoud (minder hulpverlening). Het hart van het rapport bestaat uit interviews die zijn gehouden met ten tijde van onderzoek nog zittende korpschefs. Het betreft de generatie die leiding aan de politie heeft gegeven in een periode van ingrijpende gebeurtenissen en (organisatie)veranderingen zoals de IRT-affaire en de regionalisatie in de jaren negentig. Dat biedt tevens het kader waarin hun ervaringen, ideeën, opvattingen en visies worden geplaatst. Leiderschap wordt daarbij toegespitst op uitoefening van drietal 'kernfuncties': het formuleren visie op de doelen en missie van de organisatie; het ontwerpen van een organisatie die deze visie kan bewerkstelligen; en het bewaken van belangrijke relaties met 'stakeholders'.

Wat dat laatste betreft, betonen de ondervraagde korpschefs zich zonder uitzondering uiterst loyaal naar het bevoegd gezag van politie-ministers, regionaal en lokaal bestuur en openbaar ministerie. Niettemin wordt het onvermogen bekritiseerd van bestuurders om werkelijk keuzes te (durven) maken en toont men zich niet gelukkig met de toenemende bemoeienis van 'bovenaf' van de beide politieministeries, welke wordt gezien voorbode voor een nieuw landelijk politiebestel.
Wat betreft hun denkbeelden over de inrichting van hun organisatie blijken de KC's te hechten aan de autonomie die de politiewet ze op dit vlak biedt. Die ruimte wordt ten volle benut. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de vernieuwingsdrang die veel nieuw aantredende korpschefs aan de dag leggen. Gevolg is wel dat bijvoorbeeld de uitwerking van gebiedsgebonden politiezorg verschilt per korps.

De onderzoekers concluderen dat deze generatie politiechefs behalve 'blauw gekleurd' - ze komen allen voort uit de operationele rangen - ook 'POS-gekleurd' zijn. Ze zijn allemaal sterk beïnvloed door de POS-ideologie zoals neergelegd in het roemruchte rapport 'Politie in verandering' (1977). Maar de peilers onder de POS-ideologie zijn 'geërodeerd' onder invloed van onder meer de huidige kerntakendiscussie. De korpschefs hebben uiteenlopende visies over de vraag in hoeverre het POS-concept van decentrale, gebiedsgebonden politiezorg als ankerpunt moet (blijven) gelden voor de inrichting van politieorganisatie en politiezorg. Wat dit betreft worden twee stromingen onderscheiden: één die onverminderd vasthoudt aan het POS-gedachtegoed met gebiedsgebonden politiezorg als leidend beginsel en een organisatie die daarop toegesneden is en één waarin de wijkzorg c.q. wijkpolitie slechts beperkte waarde wordt toegekend als een geografische verschijningsvorm; vertegenwoordigers van deze laatste stroming willen hun korps vraag- en probleemgericht laten werken, d.w.z. de personele inzet in de regio flexibel organiseren om in te kunnen spelen op actuele vraag en behoefte.

De auteurs komen dan ook tot de slotsom dat deze generatie politieleiders zich op een breukvlak bevindt. De 'oude', blauwgekleurde POS-generatie neemt afscheid en een nieuwe treedt aan. Een nieuwe generatie die steeds meer zogeheten laterale instromers zal kennen, die niet voortkomen uit de eigen rangen en zich wat dit betreft op de 'werkvloer' zullen moeten bewijzen. Naar het oordeel van de auteurs heeft met name deze nieuwe generatie politiechefs dringend behoefte aan een nieuwe, gedeelde visie op de rol en (kern-)taken van de politie in een snel verander(en)de samenleving. In het rapport wordt daarvoor een eerste aanzet gegeven.

Het onderzoeksrapport is uitgegeven in de reeks Politiewetenschap van het Programma Politie en Wetenschap. Dit programma is in mei 1999 ingesteld door de minister van BZK om het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van politie en veiligheid te stimuleren en tevens een impuls te geven aan een betere benutting van onderzoeksresultaten in politiepraktijk en opleiding. Daartoe is een meerjarig onderzoeksprogramma ontwikkeld. De uitvoering van dit programma geschiedt onder leiding van programmadirecteur G.C.K. Vlek.

Informatie kan worden verkregen bij;

van de zijde van de onderzoekers:
dr. Arjen Boin: tel 071-5273888

van de zijde van Politie en Wetenschap:
Frits Vlek, 055-5397915 of 06-22778644

Exemplaren van het rapport zijn verkrijgbaar bij: Uitgeverij Kerckebosch te Zeist, telefoon 030 - 6984222

Zondag 5 oktober zijn voor de pers exemplaren verkrijgbaar bij de portier van het hoofdbureau van Politie in Amsterdam, Elandsgracht 117.


05 okt 03 13:00