Terug naar de lijst
Uitspraak Rechtbank Amsterdam in zaak AL7049 Zaaknr: 047186/040871/047635/047583/041940/047787 Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 3-10-2003
Datum publicatie: 3-10-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/047186-03 (zaak A); 13/040871-03 (zaak B);13/047635-03
(zaak C);13/047583-02 (Zaak D);13/041940-00 (TUL); 13/47787-00 (TUL)
Datum uitspraak: 3 oktober 2003
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, negende meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
(verdachte),
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum), ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het (adres), (woonplaats), gedetineerd in het (Huis van Bewaring.)
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 september 2003.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaardingen, waarvan kopieën als bijlagen aan dit vonnis zijn gehecht. De in die dagvaardingen vermelden telasteleggingen gelden als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
---
3. Waardering van het bewijs
3.1. Ten aanzien van het in zaak B onder 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de fotoconfrontaties uitgesloten dienen te worden van het bewijs nu de confrontaties niet hebben plaatsgevonden volgens de daartoe gestelde richtlijnen.
De rechtbank verwerpt dit verweer als volgt.
De raadsvrouw kan worden toegegeven dat de confrontaties niet volgens de daartoe vastgestelde richtlijnen hebben plaatsgevonden. Dat neemt echter niet weg dat de herkenning van verdachte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. In het proces-verbaal van bevindingen nummer PL12KZ/01-069112 wordt vermeld dat alle zich in de trein bevindende allochtone jongeren werden aangehouden op het perron van het station in Haarlem. Op het hoofdbureau van politie Haarlem werd vervolgens een spiegelconfrontatie gehouden met alle eerder genoemde jongeren. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de politie niet een op voorhand gemaakte selectie heeft gemaakt. Het resultaat hoeft derhalve niet uitgesloten te worden van het bewijs.
3.2. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak A onder 2 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.3. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder 1 telastegelegde:
op 18 februari 2003 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een direktiekeet, op de (adres), heeft weggenomen een computer Compaq, Evo N800v toebehorende aan een ander dan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 telastegelegde:
op 13 mei 2001 te Zandvoort tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, merk Nokia, type 3310 en een radiocassetterecorder en een bal, toebehorende aan (slachtoffer 1) en een andere benadeelde, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die (slachtoffer 1), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat voornoemde telefoon met kracht uit de handen van die (slachtoffer 1) werd
gerukt en die (slachtoffer 1) werd weggeduwd terwijl hij, verdachte en zijn mededaders deel uitmaakten van een grote groep waar dreiging van uit ging;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 telastegelegde
op 13 mei 2001 te Zandvoort en/of te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, door feitelijkheden (slachtoffer
2) en (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) en (slachtoffer 5) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten en strelen en aanraken en vastpakken en vastgrijpen en knijpen in de borsten en/of de schaamstreek en/of de billen en/of de benen en/of de haren en/of de rug van die (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) en/of (slachtoffer 4) en/of (slachtoffer 5) en/of het zoenen op de mond van die (slachtoffer 5) en bestaande die andere feitelijkheden uit
-het deel uitmaken van een groep waar dreiging vanuit ging en
-het vastpakken en/of vastgrijpen en/of vasthouden van die (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) en/of (slachtoffer 4) en/of (slachtoffer 5) en
-het op de schoot zitten van die (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 4) en/of (slachtoffer 5) terwijl voornoemde personen zich in een volle treincoupe bevonden en niet konden ontkomen en
-het achtervolgen en/of insluiten van die (slachtoffer 2) en (slachtoffer 3) en/of
(slachtoffer 4) en/of (slachtoffer 5) terwijl die personen zich op een perron bevonden.
ten aanzien van het in zaak C telastegelegde:
op 15 juli 2003 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, toebehorende aan
(slachtoffer 6), heeft vernield door die fiets met kracht op de grond te gooien;
ten aanzien van het in zaak D telastegelegde:
op 21 april 2002 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een BP tankstation, gelegen aan de (adres), heeft
weggenomen een hoeveelheid snoepgoed en koeken, zakjes nootjes en broodjes en sigaretten, toebehorende aan BP Nederland;
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met een groep jongens een aantal jonge vrouwen aangerand. Hierbij hebben verdachte en zijn mededaders onder meer de lichaamsdelen van de jonge vrouwen (borsten, billen en schaamstreek) onder meer betast. Dit speelde zich af in een volle treincoupé waar de jonge vrouwen fysiek geen andere keus hadden dan te blijven zitten. Verdachte en zijn mededaders hebben in ernstige mate een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit de stukken die zich in het dossier bevinden en uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat de slachtoffers zich als opgejaagde dieren hebben gevoeld, die zich in het nauw gedreven voelden door de groep. De slachtoffers hebben het optreden van verdachte en zijn mededaders als zeer vernederend en bedreigend ervaren. De ervaring leert dat door onderhavige ernstige inbreuken op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers gedurende een lange periode, ernstige psychische problemen kunnen veroorzaken. In dit geval hebben de jonge vrouwen, zo blijkt uit de behandeling ter terechtzitting, daar langdurig lichamelijke en psychische problemen van ondervonden en zij ondervinden dit nog steeds. Het aantasten van de lichamelijke en geestelijke integriteit van willekeurige en in een treincoupé aanwezige jonge vrouwen versterkt bovendien de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een overval in groepsverband op een tankstation. Hierbij zijn verdachten en zijn mededaders op hetzelfde moment omstreeks half zes in de ochtend een shop van een tankstation binnengegaan om aldaar op grote schaal allerlei goederen te pakken en vervolgens zonder te betalen de shop te verlaten, waarbij de aanwezige verantwoordelijke kassière mede door de overmacht en de wijze van optreden, in hulpeloze toestand werd achtergelaten. Tot slot heeft verdachte ingebroken in een direktie-keet en een fiets vernield. Voornoemde feiten zijn schokkend voor de samenleving en brengen veel overlast voor de slachtoffers te weeg.
De rechtbank heeft tevens laten meewegen dat verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 4 juli 2002, eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten
De rechtbank heeft laten meewegen het adviesrapport respectievelijk het voorlichtingsrapport opgemaakt door mw. F. Ghabri van Reclassering Nederland d.d. 2 mei 2003 en 16 mei 2003.
Verdachte wordt beschreven als een jongen die deel uitmaakt van de zogenaamde Harde Kern van het Dijkgraafplein hangjeugd te Amsterdam en die zich schuldig maakt aan wetovertredend gedrag en overlast in de buurt. Verdachte heeft een afgebroken opleiding, geen zinvolle dagbesteding, agressie-regulatieproblemen en hij neemt doorgaans geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen. Verdachte ontbeert discipline en lijkt geen zelfinzicht te hebben. Verdachte heeft sterk de neiging tot externaliseren. Verdachte heeft kansen gehad om zijn leven te beteren door het aanbod van verschillende hulpverleningstrajecten. Telkens zijn voornoemde trajecten afgebroken door onder meer onvoldoende discipline en motivatie waarbij verdachte zich ook heeft onttrokken aan de geboden begeleiding. Voorts heeft verdachte op de zitting verklaard geen nut te zien in het volgen van een hulpverleningstraject.
Gelet op een en ander acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke straf van 24 maanden gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het beroep van de raadsvrouw op overschrijding van de redelijke termijn.
Om te bezien of de redelijke termijn van berechting al dan niet is overschreden, moet worden gerekend vanaf het moment dat vanwege de staat een handeling is verricht waaraan betrokkene in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Verdachte is in zaak B op 13 mei 2001 aangehouden en op 14 mei 2001 verhoord.
De inleidende dagvaarding is op 14 mei 2003 uitgebracht. De inhoudelijke behandeling heeft op 19 september 2003 plaatsgevonden. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de termijn van berechting in onderhavige zaak een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM oplevert.
De rechtbank ziet in deze overschrijding aanleiding de in beginsel op te leggen onvoorwaardelijke straf te verlagen met 2 maanden.
Met betrekking tot de voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank nog het volgende:
Het bevel bewaring d.d. 3 maart 2003 vermeldt twee strafbare feiten, te weten twee bedrijfsinbraken. De voorlopige hechtenis is verlengd middels een bevel gevangenhouding, welk bevel tweemaal is verlengd. Verdachte bevindt zich thans, na schorsing respectievelijk opheffing van het geschorste (tweede) bevel verlenging gevangenhouding, in voorlopige hechtenis voor de duur van ongeveer 7 maanden.
Ter zitting heeft de officier van justitie nog een drietal nieuwe zaken, alsmede een tweetal vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling middels dagvaarding en/of oproeping aangebracht. Terzake één feit was de voorlopige hechtenis geschorst, terzake de overige feiten was geen voorlopige hechtenis bevolen. De rechtbank heeft op verzoek van de officier van justitie alle zaken gevoegd en gelijktijdig behandeld.
Aan de orde is de vraag of de voorlopige hechtenis op grond van artikel 72 lid 3 Sv dient te worden opgeheven, nu lid 3 voorschrijft dat bij alle einduitspraken - zakelijk weergegeven en voorzover van belang - het bevel voorlopige hechtenis wordt opgeheven, indien, terzake van het feit waarvoor dat bevel is verleend, aan de verdachte geen vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, onvoorwaardelijk is opgelegd. De rechtbank overweegt dat onder 'einduitspraak' in de zin van artikel 72 lid 3 Sv dient te worden verstaan "de einduitspraak terzake al datgene waarop het rechtsgeding betrekking heeft". De grenzen daarvan zijn vastgelegd in hetgeen bij inleidende dagvaarding aan de verdachte is ten laste gelegd, zij het dat deze grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging der tenlastelegging op de voet van artikel 313-314a Sv en/of voeging onderscheidenlijk splitsing op de voet van artikel 276 Sv. In deze zaak heeft de rechtbank alle vanwege de officier van justitie aangebrachte feiten gevoegd op de voet van art 276 Sv.
Zulks brengt naar het oordeel van de rechtbank mee, dat het bevel voorlopige hechtenis, hoewel verleend terzake van één van de telastegelegde en ter zitting behandelde feiten, eerst dan dient te worden opgeheven, indien bij de einduitspraak geen langere vrijheidsstraf terzake alle (gevoegde) feiten dan het voorarrest, onvoorwaardelijk wordt opgelegd.
Nu enerzijds de verdachte tot de dag van de uitspraak gedurende ongeveer 7 maanden in voorarrest heeft verbleven, anderzijds de verdachte een vrijheidsstraf van langere duur wordt opgelegd, zal de rechtbank de voorlopige hechtenis niet opheffen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Betreffende zaak B onder 2:
· Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 2), van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze bij wijze van voorschot op een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro), zijnde immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van (slachtoffer 2) voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
· Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 3), van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze bij wijze van voorschot op een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro), zijnde immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van (slachtoffer 3) voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
· Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 4), van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze bij wijze van voorschot op een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro), zijnde immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van (slachtoffer 4) voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
· Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 5), van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze bij wijze van voorschot op een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro), zijnde immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van (slachtoffer 5) voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 2 april 2003 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer13/041940-00, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 januari 2002 van de politierechter in het arrondissement te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 1 maand, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken de kennisgeving d.d. 2 april 2003, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde straf dient dan ook tenuitvoergelegd te worden.
De rechtbank overweegt dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder verdachte heeft gehandeld, de voorwaardelijke opgelegde maand jeugddetentie gelijk aan een maand gevangenisstraf.
Bij de stukken bevindt zich tevens de op 2 april 2003 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/047787-00, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis
d.d. 10 januari 2002 van de politierechter in het arrondissement te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken de kennisgeving d.d. 2 april 2003, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde straf dient dan ook tenuitvoergelegd te worden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 246, 311, 312, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het in zaak A onder 2 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het in zaak C bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Ten aanzien van het in zaak D bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart (verdachte) daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 2), domicilie kiezende ten kantore van mr. G.E.M. Mesters, tot een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro).
Veroordeelt verdachte aan (slachtoffer 2) voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens en voorzover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
(slachtoffer 2), te betalen de som van EUR 1.000,00 (duizend euro), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 3), domicilie kiezende ten kantore van
mr. G.E.M. Mesters, tot een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro).
Veroordeelt verdachte aan (slachtoffer 3) voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen behoudens en voorzover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
(slachtoffer 3), te betalen de som van EUR 1.000,00 (duizend euro), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 4), domicilie kiezende ten kantore van mr. G.E.M. Mesters, tot een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro).
Veroordeelt verdachte aan (slachtoffer 4) voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens en voorzover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
(slachtoffer 4), te betalen de som van EUR 1.000,00 (duizend euro), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 5), domicilie kiezende ten kantore van mr. G.E.M. Mesters, tot een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro).
Veroordeelt verdachte aan (slachtoffer 5) voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens en voorzover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
(slachtoffer 5), te betalen de som van EUR 1.000,00 (duizend euro), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander/anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis met parketnummer 13/041940-00 d.d. 10 januari 2003 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde gevangenisstraf voor de duur van
1 maand.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis met parketnummer
13/047787-00, d.d. 10 januari 2003 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Gelast de teruggave aan (verdachte) van:
1. Een paar schoenen met blauwe lijnen, kleur wit, Reebok Classic
2. 1.00 stk, blauw/groen omlijnd, kleur wit, Nike Air Max
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis in zaak D. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. H.C. Hoogeveen en J.H. Fellinger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Jebli-Ouazzani, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van d eze rechtbank van 3 oktober 2003.