Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AI0287 Zaaknr: C02/135HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 3-10-2003
Datum publicatie: 3-10-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
3 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/135HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
---
wonende te ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
---
wonende te ,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploit van
14 april 1997 verweerder in cassatie - verder te noemen:
- gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam en - verkort
weergegeven - gevorderd:
primair: de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking
tot de bij in gebruik zijnde gedeelten van het perceel
te te ontbinden met veroordeling van
om die gedeelten van het perceel te ontruimen;
subsidiair: de onderhavige huurovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden,
in dier voege dat deze overeenkomst nog slechts betrekking heeft op de
eerste bovenwoning, alsmede te veroordelen tot ontruiming
van de bedrijfsruimte gelegen op de begane grond en kelderruimte, en
meer subsidiair: te gebieden om de perceelsgedeelten,
zijnde de begane grond alsook de kelderruimte van bovengenoemd pand te
gebruiken conform de tussen partijen overeengekomen bestemming, zulks
op verbeurte van een dadelijk opeisbare dwangsom van f 1.000,-- per
dag.
heeft de vorderingen bestreden en in reconventie
gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat
I. de betalingsverplichting van vanwege het enkele
gebruik van de zaak -huis met eerste verdieping f 671,42 per
maand bedraagt ingaande 1 oktober 1994, en
II. de in de conclusie vermelde gebreken binnen 4 weken na het in deze
te wijzen vonnis worden opgeheven naar eisen van goed vakmanschap op
straffe van een dwangsom van f 100,-- per dag met een maximum van f
25.000,--.
heeft in reconventie de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 8 oktober 1998 in conventie de
vorderingen afgewezen en in reconventie een descente gelast en iedere
verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit in conventie gewezen vonnis heeft hoger beroep
ingesteld bij de rechtbank te Amsterdam. Bij memorie van grieven heeft
hij zijn eis vermeerderd met onder meer een nog meer subsidiaire
vordering tot verklaring voor recht dat de huurprijs van f 671,42
slechts betrekking heeft op het gedeelte van het gehuurde dat wordt
gebruikt als woonruimte en tot vaststelling voor de overige
perceelsgedeelten van een in goede justitie te bepalen huurprijs.
heeft zich tegen de vermeerdering van eis verzet.
Bij rolbeschikking van 30 juni 1999 heeft de rechtbank het verzet
tegen de vermeerdering van eis ongegrond verklaard.
Bij tussenvonnis van 12 januari 2000 heeft de rechtbank
tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft de rechtbank bij
eindvonnis van 19 december 2001 het op 8 oktober 1998 tussen partijen
gewezen vonnis van de kantonrechter te Amsterdam bekrachtigd, de zaak
naar die kantonrechter terugverwezen ter verdere afdoening, en de in
hoger beroep gewijzigde vordering afgewezen.
Beide vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft beroep in
cassatie ingesteld. De cassatie-dagvaarding is aan dit arrest gehecht
en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen is verstek verleend.
heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de advocaat-generaal L. Strikwerda strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie
leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en A.M.J. van
Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B.
Bakels op 3 oktober 2003.
*** Conclusie ***
Rolnr. C02/135HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 20 juni 2003
conclusie inzake
tegen
Edelhoogachtbaar College,
1. In deze huurzaak gaat het in cassatie om de vraag of de Rechtbank
de (meer subsidiaire) vordering van de verhuurder tot nadere
vaststelling van de huurprijs al dan niet terecht heeft afgewezen.
2. De feiten waarvan in cassatie uitgegaan dient te worden treft men
aan in r.o. 1 van het vonnis van de Kantonrechter (zie r.o. 2 van het
tussenvonnis van de Rechtbank). Voor zover thans in cassatie van
belang komen zij op het volgende neer.
(i) Thans eiser tot cassatie, hierna: , is eigenaar van het
pand te . Hij woont zelf in de bovenwoning op de
tweede en derde verdieping.
(ii) Op de begane grond van het pand is een ruimte die vroeger als
levensmiddelenwinkel, derhalve als bedrijfsruimte in gebruik was.
Daaronder bevindt zich een kelder, in gebruik als opslag. Op de eerste
verdieping bevindt zich een woonruimte. Dit geheel is bij overeenkomst
van 30 november 1993 door verhuurd aan thans verweerder in
cassatie, hierna: , die eerder reeds als onderhuurder de
begane grond en de kelder in gebruik had.
(iii) heeft het pand met subsidie gerenoveerd. In de zgn.
"renovatieovereenkomst" die namens aan ter
tekening is voorgelegd, is sprake van de woning van op de
begane grond en de eerste etage.
(iv) In het kader van de subsidieverlening heeft vaststelling
van de huurprijs van de woning aan de hs op voet van het
Besluit Woninggebonden Subsidies en op de voet van de Huurprijzenwet
Woonruimte verzocht en verkregen bij beschikking van 11 december 1995
van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting (hierna: de
VROM-beschikking). De huurprijs van de woning werd vastgesteld op f
671,42 per maand met ingang van de datum dat de woning ingrijpend
verbeterd is. heeft tegen deze beschikking een bezwaarschrift
ingediend bij de Staatssecretaris. Deze heeft de beschikking evenwel
gehandhaafd.
3. Bij dagvaarding van 14 april 1997 heeft in
rechte betrokken voor de Kantonrechter te Amsterdam en (onder meer)
gevorderd dat de huurovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden met
veroordeling van tot ontruiming van het gehuurde. Ten
grondslag aan zijn vordering heeft gelegd - kort gezegd - dat
in strijd met de huurovereenkomst, waarin de begane grond
van het gehuurde als bedrijfsruimte is bestemd, de begane grond als
woonruimte gebruikt en aldus in strijd met de huurovereenkomst de
bestemming van (een deel van) het gehuurde heeft gewijzigd.
4. Na verweer door , die aanvoerde - kort weergegeven -
dat de huurovereenkomst de werkelijkheid niet dekt en dat partijen
steeds ervan zijn uitgegaan dat ook de begane grond als
woonruimte zou gebruiken, heeft de Kantonrechter, die het verweer van
gegrond oordeelde, de vordering van bij vonnis
van 8 oktober 1998 afgewezen.
5. is van het vonnis van de Kantonrechter in hoger beroep
gegaan bij de Rechtbank te Amsterdam. Hij heeft in hoger beroep zijn
eis vermeerderd met (onder meer) een meer subsidiaire vordering tot
verklaring voor recht dat de huurprijs van f 671,42 slechts betrekking
heeft op het gedeelte van het gehuurde dat wordt gebruikt als
woonruimte en tot vaststelling voor de overige perceelsgedeelten van
een in goede justitie te bepalen huurprijs.
6. Bij tussenvonnis van 12 januari 2000 heeft de Rechtbank, onder
aanhouding van iedere verdere beslissing, onder meer
toegelaten te bewijzen dat beide partijen bij of na het aangaan van de
schriftelijke huurovereenkomst beoogden het gehuurde (in overwegende
mate) als woonruimte te (doen) gebruiken.
7. Nadat getuigen waren gehoord heeft de Rechtbank bij eindvonnis van
19 december 2001 geslaagd geoordeeld in de zojuist
genoemde bewijsopdracht, het beroepen vonnis van de Kantonrechter
bekrachtigd en de in hoger beroep gewijzigde vordering afgewezen. Wat
de meer subsidiaire vordering van betreft overwoog de
Rechtbank dat, nu in het bewijs is geslaagd, de huurprijs
(bij aanvang van de huur) moet worden gesteld op het bij de
VROM-beschikking bepaalde bedrag en dat voor een nadere
huurprijsvaststelling als door gevorderd dus geen plaats is
(r.o. 4).
8. is tegen zowel het tussenvonnis als het eindvonnis van de
Rechtbank (tijdig) in cassatie gekomen met twee middelen.
is in cassatie niet verschenen.
9. Middel I is gericht tegen de afwijzing door de Rechtbank van de
meer subsidiaire vordering van alsmede tegen de gronden waarop
de Rechtbank deze afwijzing in haar tussenvonnis en in haar eindvonnis
heeft doen steunen. De door het middel geformuleerde klacht komt erop
neer dat de Rechtbank uit het oog heeft verloren dat, ook al moet
worden aangenomen dat de totale verhuurde ruimte als woonruimte is aan
te merken, nog steeds heeft te gelden dat de VROM-beschikking niet
betrekking had op de ruimte op de begane grond, doch alleen op de
woonruimte op de eerste verdieping. De huurprijs had daarom, anders
dan de Rechtbank heeft geoordeeld, nog wel nader moeten worden
vastgesteld, zodat de meer subsidiaire vordering van ten
onrechte door de Rechtbank is afgewezen.
10. Voor zover het middel zich richt tegen hetgeen de Rechtbank met
betrekking tot de meer subsidiaire vordering van heeft
overwogen in haar tussenvonnis, faalt het wegens gebrek aan belang. De
Rechtbank is, blijkens r.o. 4 van haar eindvonnis, bij het eindvonnis
van die overwegingen in het tussenvonnis teruggekomen, zodat de
overwegingen in het tussenvonnis de afwijzing van die vordering niet
dragen.
11. Voor het overige faalt het middel wegens gebrek aan feitelijke
grondslag. De Rechtbank heeft in r.o. 4 van het eindvonnis overwogen
dat, nu is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat
partijen bij het aangaan van de huurovereenkomst voor ogen heeft
gestaan dat het gehuurde (in overwegende mate) als woonruimte zou
worden gebruikt, de huurprijs (bij de aanvang van de huur) moet worden
gesteld op het bij de VROM-beschikking bepaalde bedrag. In deze
overweging ligt besloten dat naar het oordeel van de Rechtbank de
VROM-beschikking betrekking had op de totale verhuurde ruimte en niet
enkel op de woonruimte op de eerste verdieping. Een klacht van de
strekking dat dit oordeel onbegrijpelijk is of anderszins ontoereikend
is gemotiveerd, houdt het middel niet in.
12. Middel II, dat voortbouwt op middel I, moet het lot daarvan delen.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Hoge Raad der Nederlanden